Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] De Vreugde van het Landleven. Wijze: Wat is ons al vreugd gegeven, &c. Hem is heil en vreugd gegeven, Die op 't vrije land mag leven, Vreugde, die men in de stad Naauwlijks kent en weinig schat. 's Morgens, als de zoetste geuren, 't Schoon der Velden, duizend kleuren, Zich vereenen met elkaar, Leeft men hier, en slaapt men dáár. Dan, wanneer de Vogelkoren, Zich bij 't rijzend licht doen hooren, Vrolijk zingen met elkaar, Juicht men hier, en sluimert dáár. Als de landman, onder 't lommer, Hier, des avonds, buiten kommer, De oogen weidt langs bosch en veld, Zit men daar en speelt om geld. [pagina 12] [p. 12] Liever zweet en zwoeg ik wakker, In mijn weide, op mijn akker, Dan waar elk, in duffe lucht, Tusschen koude muren zucht. Schildert dus, ô Stedelingen! Langs uw wanden, vrij die dingen, Die gij niet genieten kunt; Ons, ons is natuur vergund. En is ons, in 't buitenleven, Pracht noch overvloed gegeven, Wij ontberen, vergenoegd, Wat aan onzen stand niet voegt. Woeker, koopman! met uw schatten; Wat uw koffers ook bevatten, Pracht en geld en overvloed, Geven geen verheugd gemoed. Dobber, zeeman! op de baren! Wij ontvlieden uw' gevaren: Noodweêr geeft ons geen verdriet, Schaadt het slechts de Velden niet. Zoek, ô zwerver! vreemde landen, Dwaal aan onbekende stranden: Wij verbeiden d'avondstond Op den vaderlijken grond. [pagina 13] [p. 13] Daar, waar onze levensmorgen Eens voorbij liep, zonder zorgen, En ten vollen middag klom, Daar ook wagt ons d'ouderdom. Zoo veel vreugd is ons gegeven, In 't genoeglijk buitenleven, Daar ik, onder 't werken, zing: Heil den blijden Veldeling! 1801. Vorige Volgende