Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)
(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
ô Neen! mijn ziel, die door heur krachten,
Zich kan verheffen in gedachten,
Verr' boven alles, wat men ziet;
En zelfs, als 't lighaam slaapt, blijft werken,
Wier wenschen de aard' niet kan beperken,
Sterft bij den dood des lighaams niet.
Als eens de tijd 't gebouw zal sloopen,
De dood d'onzichtbren band ontknoopen,
Die ziel en lighaam saamen bondt,
Zal zij, van 't stoflijk deel ontheeven,
Nog denkend, werkzaam blijven leeven,
Dit is in heur natuur gegrond.
Heur vrij, heur helder denkvermogen,
Zal dan met onbenevelde oogen
Zich zelv' beschouwen, en heur' stand;
Maar zal die staat mij voordeel schenken,
Dan moet ik hier reeds daar aan denken;
Hier ligt een allernaauwst verband.
Wanneer 't genot der aardsche zaaken
Van grove, zinn'lijke vermaaken,
Mij hier onafgebroken voedt,
Zoo 'k nooit eens denk aan 't volgend leven,
Als eens de zinnen mij begeeven,
Wat blijft 'er, dat mijn ziel voldoet?
| |
[pagina 7]
| |
Of kan ik vreugde en rust verwerven,
Als in mijn ziel, tot aan mijn sterven
Zich nijd, en wraakzugt vinden laat?
Dit ijslijk denkbeeld doet mij schrikken!
Of brengen weinige oogenblikken,
Mij plots'ling in een beter staat?
ô Neen! gescheiden van die dingen,
Die hier beneden ons omringen,
En daar ik al mijn heil in stel;
En ongeschikt voor hooger vreugden,
Bevreesd voor God, vervreemd van deugden,
Waar' zelfs de Henel mij een hel.
Reeds hier moet zich mijn ziel gewennen
Zich zelv' en God te leeren kennen;
En naar het voorschrift van zijn wet,
Mijn naasten hartelijk te minnen;
Zo moet mijn heilstaat hier beginnen,
Die namaals dan wordt voord gezet.
't Verstand, geoefend in die zaaken,
Maakt mij dus vatbaar voor vermaaken,
Die tijd, noch dood, noch graf verslint;
Waar door mijn ziel in hooger kringen,
In eindelooze vorderingen
Zich eindeloos gelukkig vindt.
| |
[pagina 8]
| |
ô Rein! - ô zalig vergenoegen!
Hoe voel ik reeds mijn boezem zwoegen,
Van blijden dank, aan God, mijn Heer!
Die ons door Christus heeft gegeeven,
Verzekering van 't zalig leven,
Vervat in de Euangelie-leer.
God zal niet slechts mijn ziel verhoogen,
Maar 't lichaam, aan het stof onttoogen,
En met onsterflijkheid bekleed,
Zal eens, weêr met de ziel verbonden,
In eeuwigheid Gods lof verkonden,
Bevrijd van dwaling, ramp en leed.
Voor dit geluk, zo groot van waarde,
Is mijn bestemming op deze aarde,
Ter voorbereiding van dien stand;
Verhoor, ô God! dan ook mijn smeeken!
En laat mij eens blijmoedig spreeken:
'k Beveel mijn ziel in uwe hand!
Ma.V.H.
|
|