Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Rr4v]
| |
Stemme: Bedroefd'lijck mach ick nu wel treuren.
O Menschen wilt oprecht'lijck leven,
In liefd' en vreed' met God en mensch:
Want God wil steedts zijn hulpe geven
Dien die hem vreest naer sijnen wensch,
En die sijn hulpe heeft, behoeft niemant te vresen
'Sy Weduwen of Weesen,
Als Godt in zijn behoedt
Haer nemen gaet,
Hoe dat haer saecke staet
Die God heeft tot zyn hulp, gheen dinck hem hinder doet.
Als Noach Gods hulp hadd' voor desen,
Den Sundt-vloet heeft hem niet geschaet,
Gods hulp Abraham, seer op-geresen
Bevrijdt heeft en verlost vant quaet,
Isack, Iacob, Ioseph en tvolc Isr'els tot schande,
Niet in Egyptenlande,
Quam door Gods hulpte goet,
Moysis, Assa,
Kaleb, noch Iosua,
Die God heeft tot zyn hulp, gheen dinck hem hinder doet.
Siet David selfs in sond gevallen,
Door Gods genaed', verkrijght berouw,
En sijns Geests hulp naer t sondigh mallen
Doet hem met Loth voorts sijn getrouw:
Als Hiskia in noot Gods hulpe hadde verkregen,
Sijn Vyanden versleghen,
Werden terstondt int bloet,
Gods hulp uyt tnet
Samaria ontset,
Die God heeft tot zyn hulp, gheen dinck hem hinder doet.
Daniel inden diepen kuyle,
Geen hinder door Gods hulp vernam,
Van de seer wreede Leeuwens Muyle,
De Iongelingen in de Vlam
Des Ovens, niet verseert en wierden al te samen:
tVolck Israels ontquamen,
Der Elephanten voet,
In droefheydts tijt,
Soo wierden zy verblijt,
Die God heeft tot zyn hulp, gheen dinck hem hinder doet.
Prince.
Paulus, en al dApost'len mede,
Als zy Gods hulp hebben gehadt,
Sy zijn gesterckt gheweest in vrede,
Daer med' meer dan met eenen schadt,
Of lijden, ja de doot, hun mochte wedervaren,
Als trouwe Martelaren
Soo grepen zy een moet:
Want voor en naer,
Dit blijft seker en waer,
Die God heeft tot zyn hulp, geen dinck hem hinder doet.
A. de Vleesch-houwer. 't Vlees is swack. |
|