Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Kk2r]
| |
Stemme: Als Cupido den Godt der minnen.
WIe is in macht so hooch verheven
Als onsen Godt,
Voor wien 't gheschapen al moet beven
Op sijn Ghebodt,
Die met een vuyst de zee kan meten,
En met een span
't Ghehemelt boven de planeten
Omvaten kan;
2.
Dien grooten Godt kan al bedrijven
Wat hy begheert,
Dus die in zijn genade blijven,
En die hem eert,
Die tot zijn hulp heeft Godt den Heere
Gheen dingh kan schaen:
Hy kan en wil: wie sou het weeren
Oft teghenstaen.
3.
Ick vraech na Hemel noch na aerden
Wanneer ick u
Slechts hebben mach mijn Godt vol waerden
Iae dat ick nu
In Lijf en Ziel versmachtingh lijde,
Spreeckt David eel,
Soo zijt ghy doch tot allen tijden
Mijn troost mijn deel.
4.
Soo aen u rechter zijde vallen
Thien duysent meer,
Een sal u treffen niet met allen;
Als Godt de Heer
V met zijn veed'ren wil beschutten,
Gheen quaet en zal
V Wedervaren in u hutten
Noch ongheval.
5.
De Eng'len sullen tot u naecken,
En draghen soet:
Op Leeuwen, Adders, ende Draken
Sal staen u voet:
Ia selfs de doodt kan u niet schaden,
Ghy d'Hemel wint,
In 't sterven, als ghy Godts genaden
In u bevint.
Noyt meerder vreughdt. |
|