Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio I4r]
| |
Op de Vrage: Wat oeff'ning is elck best, en nodighst voor 't ghemeen?'t BLy Nachtegaelken d'eer van 'tgroen bemanteld' woud,
Heeft onlangs my geport van 't bed' eer 't had gedouwt,
Sijn Hemel wonder stem, kon Mensch en Vee bekoren.
Voldeed mijn nieus-gier oor, meer als ik had vertrout:
Maer Zeeusche Nachtegael die Vraeghs-wijs hem laet hooren,
Met Phoebi harp verselt, kon meerder 't hert doorboren,
Met dubbel tops gesangh, sin-rijck en suyver dicht;
En lockt, en treckt, en dwinght sijn vraghe na te sporen,
Als nodighst voor 't gemeen, tot yders best gericht.
Gelydt van Godes Geest, sijn Woord en ware licht,
Waar na 't Zeeg-rijk Laurier sijn antwoort heeft gemeten:
Geen handel vinden wy, soo nodigh van gewicht,
Als oeff'ningh in Gods dienst, waar aan, alse vaste keten,
Geschakelt is elcks heyl, hoogh-nodigh om te weten;
Voor lichaem, ziele, staat, is dit het eenighst een,
Dat alles doet in rust, en liefde zijn beseten.
Godsdienst is elk een best, en nodighst voor 't ghemeen.
Godsdienst int Paradijs van Godt selfs ingeset,
Daar na vernieuwt, versterkt, soo voor als na de Wet;
Door Noah, Abraham, Propheten, Hemel-posten,
Door Mosen, trouw Gesant, en Christum, die noch bet
En klaarder d'Hemel-wegh anwees, die 't hem liet kosten
Sijn Heyligh bloed, welk ons van dolings vloek verlosten.
Na wiens les, niet bestaat in uyterlijck gebaar
Den waren Godes dienst, soo veele doe begosten
Te wanen, als d'een blind den ander leyde; maar
Dees Hemel Leeraar leert sijn Leerlingh, voor en naar
Dat Godsdienst inde Geest en waarheyd is gebleken:
Dat elk Gods Tempel is; elks herte Gods altaar,
Waar op een suyver ziel, met yver-vuur ontsteken,
Sich God op-offert, en den Geest laat in hem preken.
De kund en liefde Gods, de liefd tot groot en kleen,
Als vol begrijp des Wets, ging d'Heyland ons uytspreken.
Godsdienst is elk een best, en nodighst voor 't ghemeen.
| |
[Folio I4v]
| |
Waar geenen Godsdienst is, daar is geen vreese Gods:
Versakingh Gods woont daar, bespottingh des Gebods,
Verraet, en diefte moord. Selfs baat soect elx vernielen,
Men laat geen quaad, van slecht uyt vreese des Schavots.
Wat onheyl isser niet daar sulke grouwels krielen?
Voor elk, en int gemeyn, baart sulx 't verderf der zielen:
Acht yemand dit geringh? Siet dan op dese tijd;
Wat Rijke, Staat, of Land, bewoont met sulke fielen,
Kan langh bestaan? daar elk sijn lust soekt of profijt?
En elk sijn naasten als een slacht-schaap neder smijt?
Daar eer noch eed yet geld, wanneermen straf kan schouwen?
Daar vroom noch onvroom is voor 's naasten hand bevrijdt?
Geen Vorst, noch Koningh daar mach op verbond vertrouwen.
Maar op Godsdienst verselt met Gods vrees, maghmen bouwen:
Liefd', vrede, rust, blijft vast, op dees onwankel steen,
Daar 't anders al verwert, volhert seer bloed en rouwe:
Godsdienst is elk een best, en nodighst voor 't gemeen.
Soo langh 't Rijk Israel in Godsdienst suyver stond,
Was Godt hun zegen, burght, hun scherm en vaste grond;
Maar alst al viel, in vloek veranderd' al den zegen.
Ook sonder Godes dienst geen Land in 's Werelds rond,
Waar redelijken Mensch oyt wooningh heeft ghekregen;
Van d'Hemel overtuyght is tot Gods dienst ghenegen.
Siet Romen, siet Atheen, AEgipten, Moren-land,
Elk hiel sijn heyl te zijn in Godes dienst ghelegen.
En ofmen By-geloof, en dolingh by haar vant,
Hun yver beter was als God-versakingh, want
Beloofde loon of straf, leer' goed doen, quaad doen mijden,
En hiel hun Rijk in rust. Maar d'alder-beste pand,
Is waren Godes dienst, die wy alhier belijden
Voor elk te wesen best, en tot ghemeen verblijden,
Tot nut van lijf en ziel, het alder-beste leen.
Waar door In Ieugde Groeyt 't laurierken t' allen tijden.
Godsdienst is elk een best, en nodigst voor 't ghemeen.
In Jeugd Groeyende. Olivier. Soeckt Vrede. |
|