De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |
Poëzie.I.
| |
II.
| |
[pagina 561]
| |
Hoehoe-hoehoe, zoo schreeuwt een uil.
Doch boven hem laat 't spookgehuil
Des winds zich sterker hooren.
Het briescht en klettert rondom ons;
Wij siddren voor het dof gebons
En voor de helsche koren.
Wat draagt ge toch in uwen schild,
Oh, storremwind, zoo grootsch en wild,
Voor wien wij allen schrikken?
Zijt gij de bode van den dood?
Of spreekt gij ons van hongersnood
En smart en bange snikken?
Voert gij misschien van gindsche zee
Het hulpgeschreeuw der vaarders mee,
Die in de golven bleven?
Of klaagt gij over 't arme kind,
Dat hier noch woon, noch kleeding vindt,
Waar zooveel rijke leven?
De nacht is zwart, De landman rust,
Terwijl een gouden droom hem sust,
Op zijne legerstede.
Trek uwe dekens dichter maar,
Want 't windgehuil loeit aaklig naar
En let niet op uw bede.
Al. Vanneste.
Kortrijk, 29 October 1891. | |
III.
|