Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,82 MB)

ebook (3,36 MB)






Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21

(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De

Vorige Volgende
[p. 560]

Poëzie.

I.
Sterrennacht.

 
Eenzaam, ik schrijde
 
voort op mijn bane;
 
langer en langer
 
rekt zich de weg uit, -
 
en in de verte, ach!
 
duikt nog mijn doel....
 
Heen is de dag, reeds
 
donkert mij de avond,
 
dra zie ik de eeuwige
 
sterren alleen.
 
Maar ik beween u,
 
vliedende dag, niet, -
 
noch mij verschrikt gij,
 
nacht die mij aanbreekt, -
 
want van de liefde, die
 
waart door de wereld,
 
viel ook een strale
 
neer in mijn ziel!
 
 
 
Dr E.v.O.

Naar het Zweedsch van E.G. Geyer.

II.
Stormwind.

 
De nacht is zwart; de hemel koud.
 
De wind vliegt grollend doór het woud
 
En doet de boomen kraken.
 
Hij nadert. Hoor, zijn wild gebruis
 
Zingt door de hoeve en langs ons huis
 
Als om ons bang te maken.
 
 
 
De vlakte slaapt. De landman rust,
 
Terwijl een gouden droom hem sust
 
Op zijne legerstede.
 
Trek uwe dekens dichter maar.
 
Want 't windgehuil loeit aaklig naar
 
En let niet op uw bede.
 
 
[p. 561]
 
Hoehoe-hoehoe, zoo schreeuwt een uil.
 
Doch boven hem laat 't spookgehuil
 
Des winds zich sterker hooren.
 
Het briescht en klettert rondom ons;
 
Wij siddren voor het dof gebons
 
En voor de helsche koren.
 
 
 
Wat draagt ge toch in uwen schild,
 
Oh, storremwind, zoo grootsch en wild,
 
Voor wien wij allen schrikken?
 
Zijt gij de bode van den dood?
 
Of spreekt gij ons van hongersnood
 
En smart en bange snikken?
 
 
 
Voert gij misschien van gindsche zee
 
Het hulpgeschreeuw der vaarders mee,
 
Die in de golven bleven?
 
Of klaagt gij over 't arme kind,
 
Dat hier noch woon, noch kleeding vindt,
 
Waar zooveel rijke leven?
 
 
 
De nacht is zwart, De landman rust,
 
Terwijl een gouden droom hem sust,
 
Op zijne legerstede.
 
Trek uwe dekens dichter maar,
 
Want 't windgehuil loeit aaklig naar
 
En let niet op uw bede.
 
 
 
Al. Vanneste.

Kortrijk, 29 October 1891.

III.
Avondzang.(1)
(Aria.)

 
De gouden zonneluister,
 
Die nog aan 't Westen blinkt,
 
Het plechtig avondduister,
 
Dat over de aarde zinkt;
 
De duistre, stille lanen,
 
Het donzig grasfluweel,
 
Waarop de dauw zijn tranen
 
Geschreid heeft.... 't zacht gekweel
 
Der lieve nachtegalen,
 
Dat opstijgt uit 't geboomt,
 
En klinkt door veld en dalen,
 
Waar alles rust en droomt....
 
Dat alles komt ons fluistren:
 
‘'t Is zalig uur der min!’
 
Mijn liefste en ik, we luistren
 
En gaan de velden in!...
 
 
 
Is. Albert.

(1)
Getoonzet door Jozef Van der Meulen.

Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Isidoor Antoon Albert

Alfons Adolf van Neste

E.G. Geyer


29 oktober 1891