Buiging en klankafslijting zijn dus de kenschetsende hoedanigheden dezer laatste talenklas, die van haar het volmaakste, het geschikste voertuig maken dat de menschheid ter uitdrukking van de gedachten vond.
De buigende talen zijn, onder alle andere, de rijkste, de vruchtbaarste, de lenigste. De meest ontwikkelde onder haar zijn als de gladde spiegel, die vormen, kleuren en tinten trouw weergeeft; zoo vertolken zij de innigste bewezingen van den geest; de fijnste trillingen van het gevoel; voor de vluchtigste schakeeringen der gedachten, ineensmeltend oranjegeel en aetherblauw van den morgenstond, heeft haar kleurenrijk palet eene verf. Aan de bovenzinnelijkste, diepzinnigste beschouwingen der wijsbegeerte en bovennatuurkunde leent zij eene tong, evenals zij de lachendste beelden der poëzie, de grilligste van den humor belichaamt; terwijl zij teedere noten vindt voor de streelingen der dichterlijke mijmerij. Hier vindt de gedachte zich als met den vorm vereenzelvigd, een vorm waarin zij om zoo te zeggen gegoten wordt; een hulsel vol elegantie, dat de poezelige rondheid, den bevalligen galb van boezem, arm en heup der goddelijke maagd, trouw laat raden.
Wij kunnen ons onmogelijk voorstellen hoe een Cicero, een Demosthenes het aan boord zouden gelegd hebben, om in eene andere dan eene buigende taal hunne gloedvolle, kernachtige redevoeringen te gieten, met al den klankenrijkdom van de Grieksche, al het majestatisch plechtige der Latijnsche periode; moeielijk hoe een Pascal de diepzinnige ‘Lettres Provinciales’ of ‘Pensées;’ hoe Goethe den ‘Faust’ zouden geschreven hebben; en diep zouden wij onze ‘Sappho,’ Hélène Swarth, beklagen, hadde zij, tot het uitstorten harer melodieuze mijmerijen, waarvan de welluidendheid aan engelentaal doet denken, geen anderen tolk dan het eenlettergrepige Chineesch.
In de klas der buigende talen vindt men immers alle eigenschappen welke de menschelijke taal maar kan bezitten: rijkdom van den woordenschat, gemak en helderheid van voorstelling, smijdigheid en aanleg tot verdere ontwikkeling, die gelijken tred laat houden met den voorgang der beschaving, welluidendheid voortspruitende uit afwisseling van geklemtoonde en doffere elementen: alle goede eigenschappen zijn hier, als om strijd, vertegen-