- Kom binnen! antwoordde de andere, na een oogenblik geaarzeld te hebben; dan, op een meer nieuwsgierigen dan wantrouwigen toon, vervolgde zij:
- Waarom hebt gij te Auberive niet vernacht?
- Men heeft er mij niet willen logeeren.... En de blauwe oogen terneerslaande, voegde de Bretonsche er angstvol bij: Omdat ik, ziet ge.... uit het boethuis kom en dat geeft geen vertrouwen aan de menschen.
- Ah!.....Kom toch maar binnen... ik vrees niets, ik die nooit anders dan armoede onderstaan heb. Het ware onmenschelijk een levend wezen bij zulke koude aan de deur te laten.... Ik zal u een bed uit droge bladeren opmaken.
Ze haalde van onder een afdak een hoop droge bladeren, en strooide ze in een hoekje, naast de schouw.
- Gij woont hier alleen? vroeg bedeesd de Bretonsche.
- Ja, met mijn dochtertje, dat bijna zeven jaar telt...... Ik win ons bestaan met in het bosch te werken.
- Uw man is dood?
- Eilaas, ja! antwoordde schielijk Fleuriotte, de arme kleine heeft geenen vader meer.... Wat wilt ge, iedereen heeft zijne rampen!
- Ziedaar uw bed opgemaakt, en hier twee of drie aardappelen, die van het avondmaal overblijven.
't Is alles wat ik u kan aanbieden.
Zij werd onderbroken door eene kinderstem, welke opsteeg uit een donker kamertje, afgezonderd van die plaats door eene heining van planken.
- Goeden nacht! hernam ze, ik ga terug bij de kleine, die bang wordt. Tracht goed te slapen!
Ze nam de lamp en verdween in het aanpalend vertrek, de Bretonsche in de duisternis latende.
Deze had zich op de verdorde bladeren uitgestrekt.
Na geëten te hebben, beproefde zij de oogen te sluiten, maar de slaap overviel haar niet. Tusschen de afsluiting hoorde zij Fleuriotte met stille stem tot hare kleine spreken, die door de komst der vreemdelinge ontwaakt was en niet meer wilde inslapen. Fleuriotte wiegde het kind en omhelsde het met teedere woorden: gulhartige, eenvoudige gezegdens, die de Bretonsche oprecht bewogen.
Deze teedere uiting wekte een beschaamd moederlijk gevoel op, begraven in den boezem van die vrouw, eertijds