De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
Drie en twintigste tooneel.
Lotje, Crispijn en Suzanna.
Suzanna.
Zoo, kinderen!... Het gaat goed.
Lotje,
verrast.
Moeder.... (Keert zich, verlegen, naar de linkerzijde en neemt de punt van haar voorschoot vast.)
Crispijn,
doet een stap rechts.
(Stil.) Dit wil juist lukken. Maar.... bah! Er zit geen erg achter.
Suzanna,
komt langzaam vooruit.
Begint het kussen niet wat te vroeg?
Crispijn.
Ja, moeder Vleugels! dat was er een op goeden uitslag.
Suzanna.
Ge trekt er u dapper uit. - Wanneer twee verliefden, in hunne kozerij worden afgevangen, dan heeft iedere gegeven kus zijne oorzaak.
Crispijn.
Ge zult, hoop ik, er geen kwaad over denken, moeder Vleugels....
Suzanna.
Ik ben overtuigd, dat ge de palen van eer en deugd niet zult overschrijden; maar.... (Verandert van toon.) Kom, spreken we er niet langer over. Van een kus zal niemand een bult
| |
[pagina 306]
| |
dragen en kussen kan men afvegen. (Vriendelijk tot Lotje.) Kind! zorg gij vandaag voor het noenmaal.
Lotje.
Ja, moeder, met genoegen.
Crispijn.
Terwijl loop ik de verstelde schoenen bestellen. -
(Knoopt de schoenen in eenen zakdoek, wenkt Lotje een minzamen blik toe en vertrekt langs den achtergrond.)
Suzanna,
tot Lotje.
Ga bereid alles naar gewoonte, en wanneer ge vader hoort, laat me dan met hem alleen. Ik wil nog heden het huwelijksbesluit doorbreken.
Lotje,
opgeruimd.
Ja, moeder, doe zulks.
(Af langs de rechterdeur.)
| |
Vier en twintigste tooneel.
Suzanna, alleen.
Die liefde, die liefde!... Maar, wat er tegen inbrengen, wanneer ze elkander geerne zien? - 't Is een hartstocht met Adam en Eva ter wereld gekomen en voortgeplant. Al wat leeft krijgt zijn tijd van beminnen. Wij, moeders, hebben hem, in waarde, genoten. Waarom onzen kinderen tegenwerken wanneer hunne jaren gekomen zijn en de gelegenheid daar is, om ze door een gelukkig huwelijk te zien vereenigen? Ik ben er vlak voor, dat Crispijn mijn Lotje trouwt, en.... (Wordt onderbroken door gerucht van stemmen buiten het tooneel.) Wat hoor ik!... (Geroep van: ‘Heil onzen Hoofdman!’) Wat zou er gaande zijn?... (Loopt op den achtergrond de deur openen. - Daar verschijnen Vleugels, Pennemans en verscheidene vogelkweekers. - De eerste wordt, door de lesten, in eenen grooten zetel, in de hoogte gedragen. Hij heeft zes zilveren lepels, aan een rood lint, op zijne borst hangen, waarover hij schijnt fier te wezen. - Een der kweekers draagt eene, met bloemen en strikken versierde kooi met kanarievogel. - Pennemans heeft eene groote rol papier onder den arm en een groenen bril op den neus. - Suzanna is eenige stappen ter linkerzijde gegaan en blijft, met spottende blikken, den inkomenden aanstaren.)
| |
[pagina 307]
| |
Vijf en twintigste tooneel.
Suzanna, Vleugels, Pennemans en Kanarievogelkweekers.
Allen,
behalven Suzanna en Vleugels.
Vivat onzen Hoofdman!! | |
Zang Nr 14.wijze: Waar kan men beter zijn. Wij wenschen hem geluk, }
(bis.)
Wij wenschen hem geluk, }
(bis.)
Die zoo 'nen kamp kan winnen, }
(bis.)
'Lîjk Hoofdman Vleugels heeft behaald,
Met schooner vogel, ooit gemaald.
Laat ons allen
Luide schallen:
‘Hij heeft gezegenpraald!’
(bis.)
(Gedurende den zang stappen allen, op maat, rond de tafel en blijven daarna, met Vleugels in de hoogte geheven, te midden der kamer stil. - Pennemans treedt vooruit en ontrolt het papier. - De drager der versierde kooi plaatst zich ter linkerzijde.)
Pennemans,
met galmende stem, lezende.
‘Aan u....
(Niest.)
Aan u, weerdig hoofd onzer vogelen-Club, komt.... (Niest tweemaal en wrijft zijnen zakdoek over neus en mond.) Bij onderscheiding, den eereprijs van zes zilveren soeplepels toe!... (Niest nogmaals.)
Ge hebt hem behaald met den zangvogel van schoon postuur!’
Allen.
Heil zij onzen Hoofdman! - (Een vreugde traan ontspringt het oog van Vleugels. - Zijne dragers zetten hem, met den zetel, voor de tafel, ten gronde en scharen zich, achter dezelve, in halven kring.)
Heil zij onzen Hoofdman!
Suzanna,
stil, spottend.
Heb ik van mijn leven grooter kinderspel gezien!
Pennemans,
vervolgt.
‘Behalve, dat het diertje slank van bouw, behendig van beweging, buigzaam van hals en breed van borst is, vindt men in hetzelve den oorspronkelijken zang, die nooit vogel van zijn slach bezeten heeft. - In zijn galmen onderscheidt men den slag, het lied, de trillers en roulades. (Toont op de
| |
[pagina 308]
| |
kooi.)
Ja, die zanger heeft zijn eigen melodieusen grondtoon, zijne kunstrijke virtuositeit! Hij doet niet als de dartele vogels, die zich enkel aan het allegro of presto houden; ook niet als zij, die hunne lyrische stemming in het largo, adagio of andante uitdrukken, of die, uit het allegretto, van zalige vreugde, in een diminuendo, van zoet verlangen, vervallen. Neen; uw kamper vereenigt in de strophen van zijn gezang, elk tempo en elken rhytmus met een afwisselend gevoel. Zijn gezang verheft zich tot de ode en tot het pathos van het drama. - Zijn slag verschilt van den eenvoudigen roep tot den rijkdom van den dithyrambe, en zijn lied gaat over van de liefelijke idylle tot in den hemel der hymne. - Zijne fluittoonen zijn zóó zuiver en natuurlijk, dat de vergelijking geen stuk houdt. - Hij weet getrouw de crescendo en diminuendo, forte en piano in de voordracht zijns gezangs terug te geven, en gelijkt een Meyerbeer en een Rossini in de muziekkunst!’
Allen.
Dat is waar! - (Vleugels maakt eene buiging.)
Pennemans,
als voren.
‘Dit is de trouwe uitspraak der keur-commissie. Daarover kunnen wij het hoofd onzer Club niet genoeg bewonderen! - We zijn getroffen over het geluk, dat hem en onze gansche Club te beurt valt. Allen wenschen wij den heer Vleugels nog vele jaren te zien voortgaan met het opvoeden van zang- en postuurvogels! Leve onzen kundigen Hoofdman!’- (Rolt het papier weder op en biedt het Vleuyels aan.)
Allen.
Leve onzen kundigen Hoofdman!
Suzanna,
als voren.
Nog vele jaren, zegt die preekheer. Hij zal 't niet goed weten.
Vleugels,
staat getroffen recht.
(Zoekt naar zijne woorden.) Ergo, beste medekampers! ....Broeders in den vogelenkweek!!.. Ik.... ziet-ge-wel... ben geraakt over de blijdschap, die ge voor mij gevoelt.... dit kan ik niet genoeg herhalen! - Gelooft mijne welmeenende woorden.... Ze komen direct uit mijne ziel! - (Tot Pennemans.) Vriend Pennemans!... Achtbare Secretaris!... Ziet-ge-wel.... uwe welsprekendheid heeft mij geschokt en ontroerd!...
| |
[pagina 309]
| |
Suzanna,
als voren.
't Is ver gekomen met mijnen man!
Vleugels.
Zoo als ge komt te zeggen, heb ik deze soeplepels, van massief zilver, eerlijk gewonnen. (Toont de lepels.) Aan zoo veel eerbetuiging had ik me niet verwacht. Ze maakt mij zoo gelukkig, dat ik mijne oogen niet kan beletten perels te storten die het kanaal mijner tranen ontstroomen. (Brengt zijnen zakdoek voor de oogen.)
Suzanna,
als voren.
't Wordt al langer al gekker! (Treedt gestoord op het voortooneel.)
Pennemans.
Deze gebeurtenis zal, met gulden letteren, in ons verslagboek worden aangeteekend.
Allen.
Bravo! bravo! - (Drukken, beurtelings, de handen van Vleugels.)
Pennemans,
schielijk tot Suzanna.
(Met plechtplegingen.) Mevrouw Vleugels! Laten wij u geluk wenschen en uitroepen: Vivat de vrouw van onzen Hoofdman! (Wil hare hand vatten.)
Suzanna,
terugtrekkend.
't Is niet noodig, Pennemans. Ik kwik geen kanarievogels.
Vleugels.
(Snelt tol zijne vrouw en drukt haar, ondanks haar verloeren, in de armen.) Vrouw! zijt ge nu niet hoogmoedig over uwen man? Kom, omhelzen wij elkander.
Suzanna,
gedwongen.
Schei uit met die zottigheid!.. Ge brengt het heel en gansch van den weg! (Doet een stap ter zijde.)
Allen.
Lang leven Vleugels en zijne vrouw!
Vleugels,
tot zijne vrienden.
Komt allen, van avond, bij baas Kroonen, eene lekkere pint | |
[pagina 310]
| |
drinken. Dezen heugelijken dag mogen wij niet droog eindigen. Ik tracteer!
Suzanna,
ontevreden, ter zijde.
Hij gaat tracteren. - O, die verkwister!
Allen.
Aangenomen! - (Hernemen den zang nr 14.)
Vleugels.
Tot van avond! - (Allen geven Vleugels nog eens de hand en vertrekken.)
Tot van avond!
(Sluit de deur en loopt naar de tafel waarop de drager de versierde kooi gezet heeft.)
| |
Zes en twintigste tooneel.
Suzanna en Vleugels.
Suzanna,
ter zijde.
Hij gaat die leêggangers, die vrouwenplagers, te drinken geven! (Dreigt met de vuist naar Vleugels.) Dat loopt over zijn hout!
Vleugels,
hoogmoedig tot den vogel.
Beminnelijke zanger! Uw vrome bouw en uw zwevend orgelkeeltje hebben mij kostbare lepels doen winnen. Gij zijt mijn roem in de toekomst! -
(Neemt de kooi in handen.)
Suzanna,
opgeboeid, ter zijde.
Ik kan het niet langer verkroppen! O, die overdreven mannen! Vermorsers van het zuur verdiende geld! - Wanneer wij, vrouwen, onze wekelijksche muts laten wasschen en er een nieuw striksken op leggen, moeten we rekening geven en dagen aaneen hun schimpen aanhooren; doch, als zij het in den kei krijgen de penningen door het venster te smijten, dan mogen wij geen woord er tegen inbrengen. Ehwel! het zal deze reis niet waar heeten! Tegen het uitnoodigen, heden avond, moet eene speld gestoken worden!
Vleugels,
als voren.
Op u zal ik zorgvuldig waak houden. -
(Gaat tot Suzanna.) Zie toch maar, Suzanna, wat fraaie vogel. Heb ik niet altijd gezegd, eerepalmen met mijne kweekelingen weg te halen?
Suzanna,
toesnauwend.
Eerepalmen, die schatten geld en verdriet kosten. Maar, uwe mildheid voor anderen zal ik weten te beletten! | |
[pagina 311]
| |
Vleugels.
Mijne mildheid voor anderen?.... Wat bedoelt ge met die woorden?
Suzanna.
Dat ge den lanterfanten, van daar even, eene feest gaat aanbieden!
Vleugels,
zet de kooi terug op tafel.
En moet ge u daarvoor in furie stellen?... (Met lossen lach.) Eenige pinten Lovensch en Gersten, waarbij een half pond rooktabak. Ha! ha! ha!.... En halen wij het er niet tiendubbel uit? Of beteekent al dit zilverwerk niets, eh?
Suzanna.
Niet veel.
Vleugels.
Vervloekt! dan kent ge er de weerde niet van. - (Verandert van toon.) Hoor, in plaats uwen snater tegen uwen man te roeren, moest ge hem liever weten toe te geven.
Suzanna.
Het ware tienmaal beter, in steê van al uw geesten moeite aan die duivelsche vogels te versnipperen, dat ge wijsselijk ging besluiten over het huwelijk van ons kind.
Vleugels.
Zoo, 't is dat wat onder uwe muts broeit. - Een huwelijk met Crispijn zeker? | |
Zang Nr 15.wijze: Des maris ont tort.
Vleugels.
Ge komt weêr af, om iets te vragen,
Dat nimmer plaats hier hebben kan.
Onnoodig is 't, daarover zagen.
'k Wil g'hoorzaamd zijn. Ik ben uw man! -
(bis.)
Suzanna.
Ik luister niet naar dwaze woorden;
Waarom niet spreken met fatsoen?....
Vleugels.
Ja, klappen zijn, bij mij, geen oorden! }
(bis,)
'k Zal trouw aan mijn' belofte doen. }
(bis,)
| |
[pagina 312]
| |
Suzanna.
Welke belofte?
Vleugels.
Als mijne dochter in den heiligen staat des huwelijks moet treden, zal het met mijnen vriend Pluims zijn.
Suzanna.
Die gekke Vogelenmelker zal nooit aanlanden, waar gij zult willen. Ik verzeker het u.
Vleugels.
Ge kunt uw woord goed doen, dat weet ik. - Ergo, babbel alleen! - (Stapt naar de linkerzijde. - Pluims verschijnt, ongezien in de achterdeur.)
Suzanna,
overluid.
En als Pluims zich nog aanbiedt, zal ik hem op bijzondere wijze onthalen. | |
Zeven en twintigste tooneel.
Suzanna, Vleugels en Pluims.
Pluims,
snelt naar Vleugels.
Mijne beste gelukwenschen, vriend Vleugels.! (Drukt zijne hand met warmte.)
Parbleu! ge laat zien, dat ge het kent om vogelen te kwikken.
Vleugels.
Hartelijk dank, heer Pluims, hartelijk dank.
Pluims.
Uwe zegepraal verheugt mij. (Tot Suzanna, met geveinsdheid.)
Vriendelijke groetenissen, Madame. - (Suzanna werpt een blik van misprijzen op Pluims en keert hem den rug toe. - Tot Vleugels.) En waar is de kamper?
Vleugels,
wijst op den vogel.
Daar is hij, vlug en levendig.
Pluims,
gaat bij de tafel.
(Met aanhef.) Prachtig, vriend, prachtig!.... O, wonder prachtig!
Suzanna,
ter zijde.
Het zaagsken gaat weêr gespannen worden. | |
[pagina 313]
| |
Pluims,
neemt de kooi op.
Hij mag de koning der kanarievogels genoemd worden. - Tegen hem valt niet te monsteren! - En, volgens men zegt, zingt hij uitmuntend. - Is hij op het orgel geleerd?
Vleugels.
In 't geheel niet. Hij slaagt natuurlijk en is geen pot-pourri-zanger.
Suzanna,
als voren.
Mijn geduld, mijn geduld!...
Pluims,
de kooi terug zettende.
't Is te zeggen, Vleugels; ik heb vroeger een vogel gekweekt, die op het orgel was geleerd en niets van den natuurlijken zang had vergeten. - O! het diertje deed den zoet, de triangel, de rollen, de fluit, den waterslag en alles, wat ooit in de keel van den bekwamen zanger gelegen heeft! - (Spijtig.) Jammer, het is gestorven aan 't stiet.
Vleugels.
Wat schrikkelijke plaag voor de Vogelaars!
Pluims.
Ja, vriend. Men kan niet alles even goed treffen. (Tot Suzanna.) Niet waar, Madame Vleugels?
Suzanna,
kort.
Neen, want dan zouden vele dingen belet worden die nu bestaan.
Pluims.
Wat wilt ge daarmeê zeggen, Madame?
Suzanna,
zinspelend.
Dat aan het Vogelenkwikken veel tijd en geld vermoord wordt, door menschen die hard moeten werken om aan den kost te komen. Dat mijne dochter nooit aan den man zal gebonden worden, die....
Vleugels,
invallend en met den voet tegen den vloer stampend.
Vervloekt! Vrouw; dat is te kras!... Ik duld geenszins, dat ge mijnheer Pluims zult honen! Ziet-ge-wel! | |
[pagina 314]
| |
Pluims,
tusschen beiden.
Parbleu! Gaat nu niet twisten voor een misverstaan.
Vleugels,
verwonderd.
Misverstaan?...
Pluims.
Luister. - Verschillige reizen hebt ge mij, door zinnebeeldige woorden, doen verstaan, dat ge mij wenschtet gekoppeld te zien aan uwe dochter. Ik nam die bedoeling als scherts op, doch, heden getuigen zijnde dat uwe wenschen gemeend schijnen, verklaar ik, dat ge u grootelijks bedriegt. - Ik kom enkel ten uwent als stille buurvriend en aanbidder van kanarievogels en hoop voortdurend, als dusdanig, te worden toegelaten?
Vleugels,
ter zijde.
Vervloekt! daar heb ik me leelijk misgist.
Suzanna,
eensklaps vriendelijk.
Heer Pluims. Ge zijt een man van verstand. Wil mijne stoute woorden van daar straks vergeven; ik was verdwaald.
Pluims.
Zeker, vrouw Vleugels. En neem gij niet kwalijk als ik u waarschuw, dat men niet lichtzinnig zijnen medemensch mag verdenken noch misachten, en het niet geraadzaam is uitvallen te doen zonder redenen te bezitten.
Vleugels,
verslagen.
Beste vriend! Geerne beken ik mijn ongelijk en noem het eene dwaasheid, dingen in zijn hoofd te steken, die verwaand en overdreven kunnen genoemd worden.
Pluims.
Parbleu! Nu kent ge mijne meening en noem ik die zaak afgedaan. - Ik weet alles en vraag u thans de toestemming in een huwelijk tusschen uwe dochter en Crispijn, die ik beiden gelukkig zou willen zien?
Suzanna.
Wel, die brave mijnheer Pluims! - Gij deelt gansch in mijn gevoelen. Crispijn is een oppassende jongen. - (Spreekt eenige stille woorden met Pluims.)
| |
[pagina 315]
| |
Vleugels,
spijtig ter zijde.
Hoe kan men er zoo neven slaân.... vervloekt!... Nogtans, de gelegenheid vare voortreffelijk geweest.... (Verzinkt in gedachten. - Crispijn, in zijn Zondagspak, verschijnt op den achtergrond. Hij doet een stap in de kamer en blijft plotseling, verwonderd, staan.)
| |
Acht en twintigste tooneel.
Suzanna, Vleugels, Pluims en Crispijn.
Crispijn,
stil.
Die vriendschap met Pluims?... Zou moeder Vleugels haar hebben laten omkoopen? - (Balt de vuist.)
Vleugels,
tot zichzelven.
't Is een groot affront, ziet-ge-wel.
Crispijn,
als voren.
De baas heeft gelijk; het vrouwvolk is niet te kennen. (Met tranen in de oogen.) Arm Lotje! Ge zijt voor Crispijn verloren!
Pluims,
stapt tot Vleugels.
Ehwel, gebuur, welk is uw antwoord.?
Crispijn,
als voren.
Daar vraagt hij het antwoord. Vleugels,
als uit een droom ontwakend.
Ik moet er nog over nadenken. (Suzanna wenkt Crispijn en fluistert hem eenige woorden toe.)
Crispijn,
levendig.
't waar, moeder Vleugels? - (Werpt vriendelijke blikken op Pluims.) Dan hebben wij ons allen bedrogen.
Pluims,
aandringend.
Kom aan, parbleu! Maak de kinderen gelukkig? - (Onverwacht gerucht, als van een omvallend meubel, in de kweekkamer.)
Vleugels,
verschrikt.
Daar valt iets! - (Opent de linkerdeur en steekt het hoofd in 't vertrek.) Vervloekt! mijn dubbel paarkot ten gronde!-
(Vliegt naar binnen.)
| |
[pagina 316]
| |
Suzanna,
getroffen.
Wat gebeurt er?
Vleugels,
in de kweekkamer.
Wee! o, wee!... (Komt terug en trekt zich met de haren. - Met verkropte stem.) Ik ben.... een man des ongeluks!...
(Grijpt den post der deur vast en laat er zich, met den arm en het hoofd, tegen vallen. - Verveerlijk uitroepende:) Gevloekte feeks! Doemnis!...
Pluims.
Waarom die ontsteltenis?
Vleugels.
Mijn arme witte poppekens! o, ramp!
Suzanna,
nadert Vleugels.
Karel! Lieve Karel! Bedaar u. (Grijpt zacht zijnen arm.)
Vleugels.
(Werpt een vreeden blik op zijne vrouw.) Uit mijne oogen, tooveres! - Nagel van mijne doodkist! Achteruit! (Duwt haar weg.)
Suzanna,
bang.
Ge jaagt ons den schrik op het lijf.
Vleugels.
O, Spotternij! - Uit de voeten, venijnig wijf! - (Valt op eenen stoel en wordt gesteund door Pluims.) Vervloekt! vervloekt!
Suzanna,
brengt haar voorschoot aan de oogen.
Hij zal er iets van krijgen. Mijn goede man!
Crispijn,
ter zijde.
Nu ziet het er lief uit.
Vleugels,
trekt zich opnieuw met de haren.
Wat ben ik diep te beklagen! (Treurig uitgalmende.) Tien jaren zorg en geduld aan mijne diertjes besteed, zijn nu teenemaal ontnomen!... Tien jaren hoop en verwachting liggen voor eeuwig verbrijzeld! Niets schiet er over dan pootjes en vleugeltjes!
| |
[pagina 317]
| |
Pluims.
Heeft de kat u verrast?
Vleugels,
als voren.
Ja! ze is nogmaals binnengeslopen, en.... (Ontsteekt weêr in woede.) Maar, vervloekt! Ze zal het met haar leven betalen! - (Springt recht en bedreigt Suzanna.) Maak u weg, bewerkster mijner ramp! (Wil haar aanvallen. - Pluims en Crispijn bevrijden haar. - Op dien oogenblik komt Lotje, langs de rechterdeur, tot hare moeder gesneld.)
| |
Negen en twintigste en laatste tooneel.
Suzanna, Vleugels, Pluims, Crispijn en Lotje.
Lotje,
ontzet.
Is vader iets overkomen?
Suzanna,
weenend.
Och, kind; de kattin is bij de vogeltjes geweest.
Vleugels,
op eenen klaagtoon.
Honderden malen heb ik voorzeid, dat mijne diertjes in gevaar verkeerden. Maar er werd niet geluisterd en ik bleef geplaagd door kat en wijf, die beiden geen arm vogeltje kunnen dulden! - (Zakt terug op den stoel met de hand tegen het voorhoofd.)
Pluims,
met goedheid.
Het ongeluk zal gemakkelijk kunnen hersteld worden.
Vleugels.
Onmogelijk! De gemalieërden, de kuifkens en open koppekens krijg ik nimmer terug! Allen zijn verslonden! 't Is om de zinnen te verliezen!
Crispijn,
nadert Vleugels.
Baas, mag ik een voorstel doen?
Vleugels.
Moest ik daarvoor den eereprijs weghalen?
Crispijn.
Maak geen verder verdriet, baas. Ik kan u behulpzaam zijn.
Vleugels.
Hoe zoo?... | |
[pagina 318]
| |
Crispijn.
Ik bezit eene puike verzameling Saksische kanarievogels welke ik u gansch wil afstaan. - (Allen zijn verwonderd.)
Vleugels.
(Springt levend recht en ziet Crispijn, eene wijl, in de oogen.) Ergo! Gij, Crispijn? zijt ook liefhebber van....
Crispijn.
Ik was zulks doch, van heden af, wensch ik het niet meer te zijn.
Vleugels,
in vervoering.
Vervloekt, jongen! Ge wilt me..... Maar, laat ons elkaâr goed verstaan. - Bezit gij kanarievogels van zuiver ras?.... Mannekens en wijfjes?....
Crispijn.
Van de beste soort.
Vleugels.
Dan aanveerd ik ze met liefde! - (Opent beide armen en sluit Crispijn tegen zijne borst.) Gij gaat mijn redder zijn! Dank, dank voor die milde opoffering!
Suzanna,
ter zijde.
Ik herleef.
Pluims.
(Neemt Lotje bij de hand en leidt haar aan de linkerzijde van Crispijn.) En nu, heer Vleugels, vraag ik een beslissend antwoord. Vergeet het treurig voorval en behartig het welvaren uwer kinderen?
Crispijn.
Heer Pluims. Zoo veel goedheid.....
Vleugels,
verheugd.
Wat geluk! wat geluk! Ik blijf volop in de soort! - Ergo, kinderen, ik kan er niet te buiten. En daar ik weet, dat de ouders van Crispijn er zich niet tegen verzetten, geef ik mijne toestemming in uw huwelijk. (Brengt de hand van Lotje in degene van Crispijn.) Weldaden vinden hunne belooning!
Crispijn.
Heb dank, mijnheer Vleugels, heb dank! | |
[pagina 319]
| |
Lotje,
omhelst haren vader.
Goede Vader!
Suzanna,
nadert Vleugels.
Zijt ge nog boos op uwe vrouw? Eh, Karel?
Vleugels.
Hoor Suzan na: zoo ge mijne liefhebberij met vrede laat en uwe muiskat doet verhuizen, spreken wij van niets meer.
Suzanna.
Daarop geef ik mijn woord. En ik beloof zelfs, in 't vervolg, de vogelen samen te zullen verzorgen.
Vleugels.
Dan zal de vrede, tusschen ons, nimmer gestoord worden! (Tot Pluims) . Buurvriend, mag ik hopen dat ge den weg naar onze woning niet zult vergeten?
Pluims,
biedt zijne hand.
Daar geef ik u de hand op. - (Tot Crispijn en Lotje.) U wil ik een prachtig meubel in uw huishouden koopen.
Crispijn.
We zullen u steeds erkentelijk zijn.
Vleugels,
tot zijne kinderen.
(Toont op Pluims.) Ziet daar een mensch van den echten stempel. Hem zijt ge veel verschuldigdt.
Zang Nr 16.
Wijze: De niewe Brabançonne.
Muziek van Van Campenhout.
Ergo! nu zij hier alle leed vergeten,
Op dezen dag, mij onverwacht geschied.
Ik heb het zeker vroeger niet geweten,
Dat men zou deelen in mijn zwaar verdriet,
Crispijn gaat mij zijn' beste vogels schenken;
Dit maakt mij weder opgeruimd en blij.
Zijn gulheid wil ik eeuwiglijk gedenken,
Hij wordt mijn zoon; 'k geef hem mijn dochter vrij!
(Driemaal)
| |
[pagina 320]
| |
Lotje,
tot de toeschouwers.
Mevrouwen! Heeren! Mogen wij 't u vragen:
Of ge op ons spel iets aan te merken weet?
En of het stukje, door ons voorgedragen,
Aan uw' verwachting teenemaal voldeed?
Wilt vrij daarover uw gevoelen toonen;
We zijn voldaan als het, in zijn geheel,
Uw handgeklap en juichstem mag bekomen
Tot lof en roem van 't Vaderlandsch Tooneel!
(Driemaal.)
Allen.
Mevrouwen! Heeren! Mogen wij 't u vragen:
Of ge op ons spel iets, enz.
(De gordijn valt.)
EINDE. |
|