Laat mij nu, ging hij voort, uitleggen, wat de groep I zou moeten wezen, degene waaraan het officieel orkest zou toebehooren.
Hij zou bestaan uit drij elementen, die het stedelijk orkest ter hunner beschikking zouden hebben: a) de Muziekschool; b) het Nationaal Tooneel van het Lyrisch drama; c) de instelling der Nederlandsche Volksconcerten.
Deze drij elementen, welke de meester schilderachtig den officieelen drijhoek noemt, zouden voldoende zijn door hunne eigene leefkracht, door de ontvangsten die zij zouden kunnen verwezenlijken en door eene bijgevoegde overeenkomst, welke verder zal worden uitgelegd, om een prachtig orkest te doen leven, indien het Stadsbestuur kon tusschenkomen door eene jaarlijkséhe toelage, welke, naar Benoit verzekert, de 25,000 fr. niet zou te boven gaan.
Het bedrag dezer toelage en de opbrengst der gedane ontvangsten door de drij bestanddeelen van den officieelen drijhoek zouden in eene algemeene kas worden gestort en na elk jaargetijde zou de globale som tusschen de leden van het orkest verdeeld worden, naar gelang der verbintenissen en den staat van elk hunner.
In ruilling voor de subsidie, zouden tegenover de Stad de volgende verbintenissen worden aangegaan:
a. De Muziekschool zou jaarlijks vier groote concerten geven, die in betrekking zouden zijn met zijne bijzondere zending, te weten: de studie der Vlaamsche muziek boven de kunststudie in het algemeen, zonder de kunstuitdrukking van eenige school op zijde te laten of in andere woorden, een algemeen onderricht gesteund op eene Vlaamsche basis.
b. De Nederlandsche Schouwburg zou een zeker getal (te bepalen) vertooningen geven van lyrisch drama, vooral de Vlaamsche werken kiezende terwijl echter eene plaats zou voorbehouden blijven voor de schrijvers behoorende tot Germaansche of Slavische groepen.
c. De instelling der Nederlandsche Concerten zou jaarlijksch vier concerten inrichten uitsluitelijk bestemd om de gewrochten te doen kennen en te verspreiden, welke de Nederlandsche kunst sedert de 15e eeuw tot op onze dagen heeft voortgebracht.
Het geheel van dit drijdubbel programma, zeer eerbiedwaardig onder zedelijk opzicht. zou ook eene vaste en ernstige basis geven voor de stoffelijke hulpmiddelen van het orkest.
Maar hier, om deze hulpmiddelen te volledigen, gaat de 2e groep der hedendaagsche muziekale beweging tusschenkomen, de bijzondere maatschappijen, en het is het oogenblik eene bijgevoegde overeenkomst uiteen te zetten, door welke Benoit het bestaan van het orkest zou willen bevestigen.
De leden van het orkest, volgens eene zekere beurt tusschen hen te bepalen en een reglement voor de verdeeling der winsten, zouden toegelaten worden hunne medehulp te verleenen aan bijzondere maatschappijen, kerken, enz.
Deze maatschappij zou in zekere omstandigheden heel het orkest kunnen aanwerven, eene andere slechts een beperkt orkest noodig hebben. Er ware daar eene kwestie van toepassing, waarover men, onder technisch opzicht, gemakkelijk zou overeen komen.
Zonder te spreken van de kerken, heeft de Vlaamsche meester vooral beschouwd als eene bron van winsten voor het officieel orkest, de mogelijk-