De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Poëzie. I. Aan de muze. Vaak vliegt mijn geest door heime kracht gedreven. Naar 't lieve plekje waar mijn wiege stond; Vaak voel ik als mij op de wangen beven Den moederzoen, uit 't diep beurs harten grond. De ziel verrukt, op 't zonnig veld van 't leven, Ik zocht den kus op vriend- en vrouwenmond; En menig lip die op mijn lip kwam kleven, Hoe streelend soms, heeft mijne ziel gewond. De tijd is weg toen al die kussen klonken; Gesloten zijn de lippen die ze schonken: Voor mij de dag der afreis nadert snel..., Wil, muze, dan de vriendenschaar vervangen; Op 't stervensuur met een der tooverzangen Me op 't voorhoofd kussen als een laatst vaarwel? Victorien Vande Weghe. II. Aan de wolken. Kent gij wel, ô blanke wolken, Gij, die ginder boven zweeft In de onmeetbre hemelkolken, Kent gij wel, ô blanke wolken 't Echte doel, waarnaar gij streeft? Reizigers der hoogre kringen, Vreemd aan 's menschen tranendal, Gij wist u der smart te ontwringen. Reizigers der hoogre kringen, Wie geleidt u overal? [pagina 124] [p. 124] 'k Wou met u daarboven zweven, Vrij van kommer, liefde en zucht, Die ons mart'len in dit leven. 'k Wou met u daarboven zweven. Door Gods onafmeetbre lucht. Al. Vanneste. Kortrijk, 19 November 1890. III. Liefdelied. Als de bloemkens weeldrig fleuren Langs den groenen waterkant, Of de golfjes spelend dansen Over 't zandrig merenstrand, Denk ik aan 't beminlijk meisje, Met haar lokken, korenblond, Aan de kuiltjes van haar wangjes, 't Lachje van heur rozenmond. Als de nachtegalen kwelen In den stillen zomernacht, En het helder gloeiend maantje Lonkend aan den hemel lacht, Vliegt mijn geest naar 't lieve meisje. Dat mijn hart sinds lang bekoort, En in 't ruischen van de blâren Hoor 'k haar eeuwig liefdewoord. Als de bie van bloem tot bloeme, Met den dartlen vlinder speelt, En het warme zomerwindje Zoet den vogel kust en streelt, Denk ik weer aan 't schoone meisje, Aan het kuische, reine kind, Dat m'eens stil en schuchter zegde: ‘Diep wordt gij door mij bemind!’ Medard Verkest. Vorige Volgende