| |
| |
| |
Algemeene tentoonstelling van beeldende kunsten te Brussel.
Zie vorige aflevering, bladzijde 42.
Van de Beek wenden wij onze blikken naar het zicht op Mariakerke bij Oostende, door Frans Bingé van Brussel. In dit stuk steekt er oneindig veel natuurkennis en waarheid, Jammer dat alle landschapschilders dien weg niet volgen.
De Genezing eens verlamden door Joz. Julien, van Brussel is een heel moderne opgevat stuk dat daarbij zonderling, of eigenaardig zoo men wil, is opgevat. Deze laatste hoedanigheid zal dan ook wel de voornaamste verdienste zijn van dit doek.
Onder de werken van kunstenaars die mededingen voor den prijs Godecharles, bevindt zich nog een Gentenaar, Felix Raph Metdepenningen, die, niettegenstaande zijne jonge jaren, toch niet geaarzeld heeft zijne krachten te beproeven op een doek van buitengewoon groote afmetingen.
De kunstenaar is zijn onderwerp, Diomedes, gaan zoeken in de mythologie. Hoe stout zijne opvatting ook weze, hoe krachtig en gespierd zijne samenstelling ook zijn moge, toch vinden wij zijn doen als schildering, veel te plat, te toonloos, zelfs nog wanneer wij in aanmerking nemen dat het maar een dekoraktief paneel is; ook zal de kunstenaar het ons niet heuvel duiden, wanneer wij hem doen opmerken dat zijne schildering te veel kleur, te veel verf en te weinig toon is. Dit gezegd, brengen wij echter hulde aan de veelzijdige verdiensten van den jongen kunstenaar.
Een andere Gentenaar, die altijd en terecht eenen ongemeenen bijval geniet met zijne werken, is Gustaaf Van Aise. Zijn portret van kapitein Jeroom Becker, is een der beste mannenbeeltenissen die wij in gansch de tentoonstelling aantreffen. De kracht van koloriet, de juistheid en de harmonie der lijnen en de breede faktuur, als schildering, zijn ontegensprekelijk de hoofdhoedanigheden, die zijn werk, evenals zijn ander: Studie, getiteld kenmerken.
De Beetenoogst in Vlaanderen, van Em. Claus, van Astene is, niemand zal het ontkennen, een doek van hooge verdienste; enkel vinden wij het wat koud van toon en veel te kleurloos. Waarlijk wij zagen veel beters van hem.
Oneindig beter bevalt ons de Vrouw in den Stoel en het Portret aan Yves Guyot, door den Parijzenaar Alfred Roll, geschilderd met de breedheid van wendingen welke den Franschen meester kenmerken.
Het Huwelijk, van Henri Suykens, van Brussel, verraadt een kunsttemperament van veel zachteren aard dan dat, welk van den Parijzer meester, dien wij daar zooeven bespreken, eenen opbruisenden kunstenaar maakt.
| |
| |
Het Huwelijk en ook wel De Roeping, van Suikens, zijn twee gemoedelijke, natuurlijk weergegeven paneelen, die eenvoud, doch gewetensvolheid voor hoofdhoedanigheden bezitten. Dit zien wij gaarne bij eenen Vlaamschen kunstenaar, trouwens dit valt beter in zijn karakter.
Hier hebben wij zaal IX. De eerste schilderij die voornamelijk onze aandacht boeit, is een kleurrijk, keurig geschilderd portret van meester G. Sevens, van Brussel. Dit portret is de beeltenis zijns broeders. Hoe prachtig is dit lieve doek niet als rijkdom en tevens als fijnheid van toon.
Maar ginds is eene schilderij, die door hare kleurrijkheid en aangename samenstelling zeer de aandacht op zich trekt.
Wij bedoelen De Bezwering, van Willem Geets, van Mechelen.
Wij herhalen het, de kleur is hevig, schitterend en kloek, doch niet schel, de schildering gesloten en verzorgd, de teekening onberispelijk, de samenstelling of groepeering der personagiën, die zich op het doek bewegen, ongezocht en met gemak bewerkt; voeg daarbij eene algemeene, volgehouden bezieling, eene eenheid in de handeling, eene uitgelezen en passende typeering, eene oudheidskundige kennis en geleerheid verradende détails verzorging, ziedaar de hoedanigheden welke wij gelukkig zijn aan te stippen in dit puik werk, dat wij zonder aarzelen onder de beste werken der tentoonstelling durven rangschikken.
Men zal ons misschien opwerpen dat die schildering konventionneel is en volkomen van de natuur afwijkt, omdat alles te schoon, te helder, te klaar, te netjes, laat ons zeggen te gewasschen is weêrgegeven.
Daarop antwoorden wij: Voor de historieschildering die geroepen is, meer als welk ander vak ook, om in den loop der eeuwen de geschiedenis van ons verleden onder de oogen van het volk te brengen, achten wij zulke manier van schilderen zoo niet noodzakelijk, dan toch zeer gepast en geschikt voor de bestemming dier werken. Dat zijn volgens onze bescheiden meening, werken die blijven, om de goede reden dat zij blijven kunnen.
Zijn ander doek: Anna Ayscough, bevalt ons even zeer, om niet te zeggen beter. Zelden of nooit zagen wij bevalliger en beter gestudeerd en afgewerkt muzeumstuk.
De Vlaamsche Hoeve, van Theoduul Geirnaert van Gent, is een landschap dat niet schittert door buitengewoon in het oog springende hoedanigheden, maar dat bijzonder uitmunt door zijne getrouwheid in de weêrgave van den stoffelijken kant der schepping.
De jonge schilder, Jozef Van Leemputten, stelt twee doeken ten toon die veel, oneindig veel verdiensten bezitten. Zijne Kristene Martelares is eene schilderij vol bezieling die eenen goeden indruk maakt omdat zij, benevens eene gepaste, aangename tonaliteit ook nog veel hoedanigheden bezit onder opzicht van teekening, koloriet en manier van werken.
Hoe goed, of beter, verdienstelijk dit werk ook zijn moge, toch verkiezen wij nog altijd zijnen Boomgaard bij Antwerpen. Hierin voornamelijk toont de kunstenaar een goed ziener, een voortreffelijke opmerker, en een talentvol natuur nabootser te zijn.
| |
| |
Wat de Oude Schuur te Terhulpe en November van R. Wytsman en J. Trullemans, echtgenoote Wytsman, van Gent, betreft, beide doeken zijn wezenlijke modellen van echt en gezond realisme, die terecht geprezen worden door alwie lief heeft wat streving naar wezenlijkheid heet.
In zaal XI, treffen wij eene groote schilderij aan van den Vlaamschen kunstenaar Juliaan De Vriendt, het dochterken van Jaïra getiteld. Dit stuk zagen en bespraken wij reeds vroeger; daarom komen wij er niet meer op terug. Wat zijn raam met studiekoppen betreft, het is zeer verdienstelijk.
Alexander en de priesters in Delphi's tempel, van Jozef Stallaert van Brussel, is een groot doek, dat als teekening en samenstelling veel hoedanigheden bezit; het is echter dood klassiek en kleurloos.
De herfst van Frans Courtens van Brussel, is een schitterend, al te schitterend doek.
Jozef Van Snick van Nieuwkerken, laat ons drie schilderwerken zien: het godshuis, de eentonige arbeid en de kantwerksters. Het eerste werk bespraken wij reeds vroeger; de twee laatste zijn nieuwelingen, die wij bijzonder prijzen mogen om hunne gewetensvolle teekening en hunne gemoedelijke, stille en juiste weergave van het werkelijke.
In dezelfde zaal, treffen wij nog een aantal doeken aan, die mede, en terecht, zeer de aandacht der bezoekers op zich trekken door hunne uitblinkende hoedanigheden.
Zoo heeft men, bij voorbeeld, het Portret van mej. Magdalena Vertongen, door den Brusselschen kunstenaar Jan Verhas, dat uitnemend frisch van toon is, gelijk overigens al de werken van dezen begaafden meester, en dat zich onderscheidt door eenen onberispelijken vorm en eene ongemeene juistheid van toon.
De schilderij Noach vervloekt zijnen zoon Cham, van Louis Smets, van Gent, is eene van die werken die den beginneling verraden. Al de figuren die op het tafereel voorkomen, zijn stijf, ja klassiek gerekt, bovenal die op het achterplan, bij zoo ver dat wij er onder aantreffen die minstens wel tien of twaalf hoofden meten.
Er steekt daarenboven geen de minste geest van samenstelling in. Wat de verdiensten betreft onder oogpunt van koloriet, deze zijn volkomen nul. Wij moeten echter verklaren dat er iets in het doek steekt dat ons een genster hoop geeft voor de toekomst, des te meer, wanneer men den jeugdigen ouderdom van den kunstenaar in aanmerking neemt.
Daargelaten dat de figuren al te slank zijn, kan toch niet geloochend worden dat er teekening steekt in die figuren.
Een paar andere paneelen die zeer opgemerkt worden in dezen chaos van onbeduidendheden zijn die van Edmond Van Hove van Brugge. Zijn Jacob Van Maerlant is eene typieke nabootsing der oude meesters, waarin de knappe Brugsche kunstenaar volkomen zijne Vlaamsche ziel heeft uitgestort. Teekening, kleur en manier van schilderen laten niets te wenschen over. Zijn portret van M.R., bevalt ons zeer en draagt de goedkeuring weg van alwie, benevens gelijkenis, ook nog wel iets meer vraagt voor een portret.
| |
| |
De prêedag in eene vlasspinnerij en een portret, door den heer Eugeen Morel van Gent, zijn twee werken die zeer jong zijn, waarin de tastende hand van den rekruut doorstraalt. Er steekt ontegensprekelijk verdiènste in deze twee paneelen, doch gebrek aan teekening is en blijft het hoofdgebrek waaraan deze kunstenaar mank gaat,
Een aanbevolen lot van Leo Brunin van Antwerpen is een werk dat alhoewel wat siroopachtig van kleur toch eere doet aan de Antwerpsche schilderschool.
In zaal XIII bemerken wij eene schilderij van den bekenden meester Floris Willems van Parijs, die zeer in den smaak van het publiek valt, door de porceleinachtigheid der schildering, die tevens zeer verzorgd is, maar die, om de waarheid te zeggen, toch maar weinig kunstig mag heeten.
Palmenzondag in de Kempen en een dorp in de Kempen door Frans Van Leemputten van Brussel, zijn twee werken, waarvan wij het eerste in de Gentsche drijjaarlijksche tentoonstelling zagen en bespraken,
Alleen het tweede doek is een nieuweling, waarmede wij nu eerst kennis maken en die, wij bekennen het gaarne, onder geen opzicht moet onderdoen, voor de beste werken die de maar al te wel verdiende faam van dezen kunstenaar hebben gevestigd.
En wat zeggen van het prachtig portret van vader De Kaulbach, door dezes zoon Félix geschilderd?
't Is eene puike beeltenis die onder de beste der tentoonstelling mag gerekend worden en niet weinig de aandacht der bezoekers tot zich trekt. Als specimen der Duitsche schilderschool is het portret ven De Kaulbach ontegensprekelijk hoog te roemen en te prijzen, want zulke werken vormen tijdperk in de schilderkunst.
Evenveel goed mag gezegd worden van het overheerlijk portret van den heer Valentijn henneman van Antwerpen, hangende in zaal XIII. Zijn portret is een dier krachtig geborstelde, kleurrijke doeken waarop de Antwerpsche schilderschool terecht fier mag zijn.
Van de portretten, vallen wij rechtstreeks op de landschappen. Het dorp van Zermatt en de Gletscher van Argentières door F. Roffiaan, van Brussel, zijn twee paneelen die wel is waar wat veel naar de oude school rieken, maar die toch kundige en talentvolle weêrgaven mogen heeten van streken en gewesten, die onder de schoonste, de schilderachtigste van Europa mogen gerekend worden. Konventie zooveel men wil, maar talent machtig veel.
Het ontbijt van Willem van Strydonck van Brussel, is een aller zonderlingst lichteffekt dat zeer de aandacht tot zich trekt, niet zoo zeer door zijne hooge realistische hoedanigheden, dan wel door zijne onnatuurlijke en in het oog springende, ja tevens gekke kleurschakeeringen.
Men verbeelde zich een groep blauwe heeren, langs achter verlicht, met vermiljoenen gezichten, goudgele baarden, gezeten in eene kamer, waarin een bloedrood tapijt ligt, en men heeft de juiste weergave dier schilderij, die, onder opzicht van teekening onder de slechtste niet mag gerekend worden.
| |
| |
Waarom echter zóo geschilderd, wie zal zóó een ding in zijne salons hangen? Eene schilderij moet aanlokken, deze verjaagt integendeel.
In de zaal XIV hangt eene schilderij die elken kenner eenige oogenblikken stilstand afdwingt. Wij bedoelen het Hollandsche binnengezicht van Walther Firle van Munchen. Behalve de keurige teekening, de gesloten schildering, de kennisverradende behandeling en de aangenaamheid der kleur, dragen ook wel de gemoedelijkheid van het onderwerp, en de getrouwe natuurlijkheid waarmee het is weergegeven, veel bij om dit stuk door zijn harmonisch geheel in den smaak te doen vallen.
Na den Oogst, van den Scheveningschen schilder Mestdagh, is alweêr eene dier tafereelen vol poëzie die den aanschouwer tot mijmeren stemt.
De Bekentenis, van Frans Meerts, van Brussel, is eene van die stukken waarvan het onderwerp oud en versleten is en nog alleen bevallen kan door eene, onder alle opzichten, onberispelijke uitvoering.
En wat zeggen van de Ontwaking van Henry-Eugène Delacroix van Parijs?... Prachtig, overprachtig, alhoewel misschien wel een weinig vuil in de ombers. Het vrouwenbeeld vinden wij ook wat te zwaar, te lomp van vorm.
Het verlangen, door Saint Cyr van Brussel, is een dier kleine juweeltjes van de tentoonstelling. Hoe lief, hoe schoon, hoe aanbiddelijk zijn niet dit maagdeken en die vrouw?
Duinen te Calmpthout, Schemering en November, door Jozef François van Brussel, zijn drie bevallige en realistische doeken, die ontegensprekelijk onder de beste landschappen van den salon mogen geteld worden.
In zaal XV hangt eene schilderij die meer dan gewone verdienste heeft.
Wij bedoelen de schilderij, Mariamaand, van Alexander Struys, van Mechelen. Dat is schildering, dat noemen wij kleurrijk zijn, dat mag men echt, gezond realisme noemen.
De bloemen van D. De Keghel, van Gent, zijn en blijven altijd weêrgegeven op eene wijze die de volmaaktheid nabijkomt. Dáár waar De Keghel met zijne doeken optreedt, wordt de kunstfaam der stad Gent gehandhaafd.
Pieter Van Havermaet, van Antwerpen, stelt een portret tentoon, dat ten volle den Vlaamschen kunstenaar waardig is, die zich door zijne puike portretten eenen maar al te wel verdienden naam heeft weten te verwerven. Zijn ander doek, de Straatkeerder, is een heel verdienstelijk stuk dat ons echter min bevalt.
De Verlofdag van Evarist Carpentier te Malaise, even als zijn Bloementijd en Droog weer zijn drie lieve salonstukken, die, wij twijfelen er geenen oogenblik aan, door hunne uitstekende hoedanigheden, niet lang op eenen kooper zullen moeten wachten.
De laatste van zijnen stam door Frans Verhas van Brussel, is een dier werken die ontegensprekelijk veel kennis, veel geduld en eenen goeden ziener verraden, maar, of er in die al te harde, porceleinachtige schildering al heel veel kunst steekt, dat is eene andere kwestie.
| |
| |
Eene der schilderijen die onder de puikste, de merkwaardigste van gansch de tentoonstelling wordt gerekend en door enkelen de beste van gansch het salon wordt geheeten, is het Klaaglied te Sevila, door Alfred Cluysenaar van Brussel.
Dat noemen wij schildering en teekening, De groepeering is eigenaardig, de kleur kloek, zonder echter schitterend te zijn en de typeering der figuren is een goed gelukte vereischte welke vruchteloos te zoeken is bij vele kunstenaars, die er zich op toeleggen tafereelen uit het zuiden weêr te geven.
Het oud Rozenhoedje te Brugge, door Frans Stroobant van Brussel, is eene dier niet van verdiensten ontbloote mozaïekschilderingen, waaraan de kunstenaar ons sedert jaren, heeft gewoon gemaakt.
Het Mystiek huwelijk der H. Katharina van Jan Anthony, van Antwerpen, zagen wij verleden jaar te Gent en over twee jaar te Antwerpen en spraken er dan over in aller vleiendste bewoordingen. Wij verzenden onze lezers naar onze vroegere verslagen.
Stil leven van August Velghe van Kortrijk, is een doek rijk aan kleuren en breed geschilderd, maar wat al te rotsachtig van behandeling.
August Delfosse van Antwerpen, de voortreffelijke portretschilder, heeft twee paneelen ingezonden die opgemerkt worden door hun schitterend koloriet, hunne korrekte teekening en hunne sprekende gelijkenis. Alhoewel wij de personen in kwestie niet kennen, toch durven wij gewagen van sprekende gelijkenis, omdat, alwie met ons deze portretten bewonderde, eensluidend verklaarde: die portretten moeten goed gelijken.
In zaal XVII vinden wij een portret van koningin Maria-Louisa, door Jan de la Hoese, van Brussel, dat aanbiddelijk schoon mag heeten.
Menschelijk vee van Leo Van Aken, van Antwerpen, is een stuk dat goed gestudeerd is, dat aangrijpt en boeit door zijne gemoedelijke voorstelling en veel, zeer veel hoedanigheden bezit. Leo Van Aken is een ernstig, een knap artist, die op weg is het heel ver te brengen.
In zaal XIX, treffen wij een tamelijk groot doek aan, dat tot de historie schildering behoort, het is getiteld Torquemada voor Ferdinand en Isabella door Frans Vinck van Antwerpen. De geschiedenis zegt:
Na de inneming van Grenada, besloten Ferdinand en Isabella de Joden te verjagen, die er een gewichtigen handel dreven en groote rijkdommen bezaten. De Joden trachten den slag te ontwijken, met eene somme van 30.000 dukaten aan te bieden om de krijgskosten te betalen, en zich te onderwerpen aan de schikkingen welke men hen zou willen opleggen. Koning en Koninginne meenden deze voorstellen aan te nemen, toen de groot inkwisiteur Torquemada voor hen verscheen met een kruisbeeld in de hand en zegde: ‘Judas verkocht ons Heer voor dertig zilverlingen; willen Uwe Hoogheden Hem weer verkoopen voor 30.000 dukaten?’
Dit tooneel heeft Frans Vinck in volle breedheid voorgesteld; alleen vinden wij het hoofd des Konings te onbeduidend en enkele figuren wat slank van vorm.
Behalve deze twee opmerkingen, kunnen wij er niets dan goed
| |
| |
van zeggen en verklaren tot slot van dit ons overzicht der Brusselsche tentoonstelling, dat het doek, het tooneel van Torquemada voorstellende, een werk is van blijvende waarde.
Gent.
Karel Lybaert, Jste.
|
|