De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Poëzie.I.
| |
[pagina 69]
| |
Toen schoof het somber wolkgevaart'
Een doodensluier voor de zon; en koud
En eendig werd het rond den haard....
De winden huilden door het woud;
De bliksem sloeg den eik ten grond....
Maar 't veil, dat zijnen stam omwond,
Hebt GIJ verplant in UWEN gaard.
Dáár rijst de zon met nieuwen gloed;
Dáár valt de dauw in overvloed;
Dáár wiegt de wind het bloemken zacht;
Dáár vindt het veil weer steun en kracht
En weeldrig heft het blad en knop
Ten hemel op!
DUBBEL KOOR.
MEISJES.
Wij komen u roemen;
Wij brengen u bloemen;
Wij zullen u roemen
En zegenend noemen
Zoolang ons het harte zal slaan.
KNAPEN.
Wij komen u danken
In hartige klanken;
Wij zullen u danken.
Als mannen, niet wanken,
Getrouw aan uw vroedig vermaan
MEISJES.
U roemen als een bron
Van heilgenot en levenslust;
U roemen als de zon,
Die 't zaad, dat in de voren rust,
Ontkiemen doet;
Die 't bloemken streelend wakker kust
En vruchten schenkt in overvloed.
U roemen,
Wen 't morgenrood door 't venster lacht
En wij verheugd aan 't werken gaan;
U zegenend noemen,
Des zomers, als de vruchten pracht.
En weeldevol te blozen staan,
En wij in ons gezin, met vlijt,
Vergaren
En sparen
En zorgen voor den wintertijd!
KNAPEN.
En drijven we later den ploeg door het zand,
Of nemen we hamer en beitel ter hand;
Het bliksemend zwaard voor ons dierbare land;
Wij zullen steeds dankbaar gedenken
Uw heilzame wenken,
Uw vroedig vermaan,
Hoe GIJ ons de VRIJHEID hebt leeren verstaan.
| |
[pagina 70]
| |
ALLEN.
Liefdadigheid, aanbeden wezen.
O milde zon uit God gerezen,
Verspreid uw stralen over gansch deze aard.
Doe 't zaadje kiemen in den levensgaard;
De bloemen bloeien, de vruchten rijpen allerwegen;
Giet balsem op de wond, verzacht de zielepijn;
Geef moed, om in den zwaren kamp het lot te tarten;
Pleng geinde en ver uw wonderschat, uw troost en zegen;
Leg wijsheid in de hoofden, blijheid in de harten,
En maak, dat alle menschen ware broeders zijn!
JACOB STINISSEN.
Antwerpen, 1890. | |
II.
| |
[pagina 71]
| |
Het fiere beest verheft den schedel
En blikt den mensch aan die het tart;
Het brult: ‘God schiep u goed en edel;
Ik noem een beul u zonder hart!’
't Vertoon vangt aan: zij draaien, wenden,
De leeuwe springt, de mensch gebiedt;
De zweep streept machtig om de lenden
Van 't dier, dat heen en weder vliedt.
Men hoort des leeuwen ademhalen,
Men ziet zijn tonge in d'open muil,
Zoo vurig rood als zeekoralen....
Hoerrah! de cirk barst van gehuil!
Uit eenen hoek het dier thans trekkend,
Dat weerstandloos schijnt als een hond.
De temmer steekt - o schrikverwekkend,
Zijn bleek gelaat in 's leeuwen mond!
Op eens, daar trilt de staart des leeuwen
Terwijl hij bonst op 't zweepgebaar....
Maar onder 't zegejuichend schreeuwen
Erkent de temmer een gevaar:
Van uit des dieren kinnebakken
Een akelige gil boorbeeft
Het ruim. De tanden, kraken, knakken;
De temmer valt ten gronde en sneeft....
Weer brullend schudt de leeuw zijn manen:
‘Ik voel der kooie slot en staaf,
Doch nooit zijn leeuwen onderdanen;
Gevangen wel, maar nimmer slaaf!’
Terwijl het lijk wordt weggedragen,
En met gejammer en geschreeuw
Men 't lot des temmers hoort beklagen,
Beklaag ik slechts den armen leeuw....
Victorien Vande Weghe.
Laken, 1890. | |
[pagina 72]
| |
III.
| |
[pagina 73]
| |
Zoo gedenkt elkeen die dagen
Boezemvrienden, trouwe magen,
Heengegaan naar de Eeuwigheid;
Bidden moet die zielen helpen,
Bidden zal de tranen stelpen
Om hun afzijn vaak geschreid.
Karel Stessens.
| |
IV.
| |
[pagina 74]
| |
V.
| |
[pagina 75]
| |
Doch neen! Want thans, verdwenen vorst,
Zoolang nog in een Vlaamsche borst
Het hart zal kloppen en nog geest en brein zal denken.
Zal ons uw vroom gemoed, uw kloeke zin steeds wenken;
Want uwe dood snoert thans den band
Nog vaster tusschen Vorst on Land
Om met volhardingen beraden steeds te streven
Naar vrijheid, Belgies roem; naar vrede, Belgies leven.
Wij treuren met uwe ouders meê,
En met den Koning, die vol wee,
De rampen niet meer telt, hoe slag op slag hem griefde;
Doch hij - hij staat daar pal, omschanst door volkenliefde.
De rouwvaan waait gansch Belgie rond,
De doodenklokke dreunt en kondt
De droeve maar langs steden, dorpen, vlekken, wallen:
De Kroonprins is den volke door den dood ontvallen!
Victorien Vande Weghe
Laken, 28 Januari 1891. |
|