Boekbeoordeeling.
Algemeene Inleiding tot de Taalkunde door J. Vercoullie. Professor in de Nederlandsche Philologie te Gent.
Wij zijn hier te lande niet gewoon, werken van zulken, aard in het Vlaamsch te zien verschijnen. Hier is het nu waarlijk de plaats, de geijkte spreekwijze te gebruiken, dat Vercouilie's Inleiding in eene leemte voorziet. Mochten wij er uit besluiten, dat, van jaar tot jaar, in de hoogere onderwijsgestichten, de leergangen van Nederlandsche taal en letterkunde ernstiger ingericht en beter gevolgd worden!
De schrijver bespreekt ‘het Leven, den Bouw, en de Natuur der Taal’ Hij toont hoe eene zelfde taal verschilt én in den tijd én in de ruimte; beschrijft ons de drie groote klassen, waarin de talen volgens hunnen bouw onderscheiden worden, en doet ons opmerken, dat de mensch om zijne gedachten aan anderen mede te deelen, zijne toevlucht neemt tot gebaren, teekeningen of klanken. Vervolgens behandel hij de Vorming en het Bruikbaarmaken der woorden, de syntaxis, de Rededeelen en de Beteekenissen der woorden.
Wij bekennen ons ootmoedig onbevoegd, om den schrijver in zijne geleerde uitweidingen, in zijne vergelijkingen tusschen zoovele verschillende talen te volgen. Niettemin vonden wij in het boek menige bemerking, die ook voor hen, die zich niet hoofdzakelijk met Taalstudie bezig houden, belangrijk is.
Eene opmerking: In het hoofdstuk over ‘De Natuur der Taal,’ stelt schrijver zich de vraag: ‘In welke voorwaarden heeft de mensch voor het eerst gearticuleerde klanken uitgebracht?’ Hij geeft het volgende antwoord: ‘Daarover hebben we geen gegevens. Maar van dit zijn we zeker, dat spreek- en denkvermogen tweelingen zijn, waaraan de noodzakelijkheid den spoorslag tot werkdadigheid gaf. Over de wijze waarop die werkdadigheid aan den gang ging, kunnen wij slechts veronderstellingen opperen. De waarschijnlijkste blijkt te zijn, dat zij geleid werd door onze aangeboren neiging tot navolgen, waardoor eerst rechtstreeksche en dan symbolische nabootsingen ontstonden.
Dit antwoord heeft mij - rechtuit gesproken - niet veel wijzer gemaakt. 't Is stellig dat de schrijver het Bijbelverhaal over den oorsprong der dingen en dus ook over dien der taal niet aanneemt. Nochtans; zoo de wetenschap geene andere verklaringen kan aanbieden, als die, welke