| |
| |
| |
De kus.
Voordracht onder Jongens.
‘Zaterdag, Meert 1888, voordracht door M. Louis F....., lid van den Kring. Onderwerp: De Kus in de Nederlandsche letterkunde.’
De brievendrager had het kaartje Donderdag 's morgends, met den eersten post, in de bus gestoken en ik kreeg, twee minuten later, van moeder het compliment dat wij, voor jonge heeren, ons met wat ernstiger zaken dan met kussen konden bezig houden.
Ik had schoon te zeggen dat het enkel kussen was, onder.... letterkundig oogpunt. Het beste mensch vond, dat een kus toch altijd een kus blijft en nooit iets anders worden kan.
Die kleine omzendbrief deed mij droomen. De vriend F. - het dignus est intrare in de balie is nu over hem uitgesproken en hij mag thans den titel van doctor in de rechten hoog laten klinken - had ons wel gewoon gemaakt aan rechtsgeleerde conferentiën, die ons, oningewijden, met een diepen eerbied voor zijn talent vervulden.
Maar de kus! Dat kon mijne moeder nog minder begrijpen, dat een toekomend advocaat daar iets ‘ordentelijks’ wist over te zegden.
Het is stellig, de kus heeft in de Nederlandsche literatuur en overigens in al de letterkunden der wereld, eene groote plaats ingenomen; er is soms misbruik gemaakt van die conventionneele beweging der lippen en een geestige opmerker kon niet weinig die brave dichters en prozaschrijvers over den hekel halen, die geen gebenedijd regeltje kunnen schrijven, zonder dat de lezer alweer een kus te slikken krijgt.
Ik wist niet in welken zin onze voordrachthouder zijn thema had opgevat. Of hij zich voorstaander van de ‘zoete kunst’ zou noemen ofwel optreden als haar vijand.
Indien het als voorstander ware..... ô dan wenschte ik het zwakke doch schoone geslacht met zulk eenen verdediger van harte geluk; en wel voorspelde ik der uitverkorene heil, die van zijnen mond niet de flauwe theorie mocht hooren, maar de vurige practijk zelve.
Doch, indien het eens als bekamper ware! Uit den grond mijns harten beklaag ik de voorstanders van den kus - in de letterkunde, beste moeder! - want zijn woord, een vlammend zwaard gelijk, zal hen tot in hunne
| |
| |
laatste verschansingen achtervolgen en ze mêedoogenloos neervellen.
Zoo was ik dus, hangende tusschen hoop en twijfel, toen mij 't gedacht te binnen schoot, als inleiding aan de voordracht van onzen vriend, van mijnen kant eene voordracht te geven over den kus zelve, hoezeer mijne moeder het onderwerp ook ‘ketterachtig’ vond.
Niet dat ik eene bijzondere kennis bezitte van het onderwerp. God beware mij! De bittere struggle for life laat ons dikwijls weinig tijd en nog minder gelegenheid, om ‘ervaren’ te worden in hetgeen onze vaderen noemden: de zoete kunst.
De zoete kunst! Ziedaar eene benaming, die menigeen in verwarring gaat brengen. Huismoeders, oude en jonge, gaan zich wellicht inbeelden, dat ik het gemunt heb op het bereiden van zekere lekkernijen of het confijten van allerhande vruchten. De jonge straatbengels zullen van meening zijn, dat er onmogelijk van iets anders spraak kan wezen, dan van perpermunt slikken of siroop-tabletten aflekken.
Maar de blozende jonge meisjes zullen mij reeds lang begrepen hebben en overtuigd zijn, dat ik van niets anders spreek dan van de vruchten, zoeter dan de druiven en malscher dan de abrikozen, die wij van hunne lippen plukken en die, boven alle andere, het voordeel hebben dat wij hen, zonder het minste bijvoegsel van poedersuiker, als de zoetste der wereld aanschouwen.
Roept nu niet allen te gelijk wat ik bedoel. Nu ik u zoover de pap in den mond heb gegeven, kan ik het zelf ook wel zeggen. Ik bedoel den kus.
Ge zijt allen heel verstandige jongens, die eens eenen naam in de wereld zult bezitten: toekomende advocaten, doctors, officiers, ingenieurs. Ge weet veel te vertellen over jurisprudentie, wiskunde, wijsbegeerte; gij leest De Virus Illustribus en spot met de moeilijkheden van de taal van Sophocles.
Mag ik u nu ook eens iets vragen?
Wat is een kus?
Weer niet allen te gelijk, als 't u belieft.
Een kus is.... een kus zal.... een kus moet....
Ge zoudt even goed openhartig kunnen bekennen dat ge er niets van weet. En onder ons gezegd en gezwegen, we moeten over 't algemeen allen bekennen, dat wij in groote verlegenheid geraken, als men ons die hoogst wetenschappelijke vraag stelt.
De waarheid is dat wij soms vijftien, soms twintig jaar naar de school en de universiteit gaan, zonder dat men er ons iets van geleerd heeft. Waarom de kus toen in den Index mag staan bij onze hooggeleerde professoren?
Wij moeten er dus naar gissen en, bij gebreke aan eene
| |
| |
technische bepaling of eene stellige uitlegging, zeggen dat de kus, evenals de liefde, een bovennatuurlijk geheim is.
Stelt eens een onderzoek in naar den kus en zegt eens hoe ver gij komen zult? Ziedaar iets voor u, ‘Maleier,’ gij die in de rechten studeert en hoopt in de magistratuur te treden. Wat een début!
En gij, ‘Baviaan’ doorgrond den kus eens wiskundig? Pas uwe axioma's op den kus eens toe, ô toekomend ingenier? Dan zult ge zien dat twee maal twee niet meer vier is, maar dat er soms honderd duizend van voort komt.
De ‘Neus,’ die materialist is, zal den kus noemen ‘het drukken van een lichaamsdeel, dat men lip heet, op een ander dergelijk lichaamsdeel.’
En ‘Bismarck’ die daar in den hoek zit te slapen en daardoor toont dat hij een philosoof is, zal tot antwoord geven, dat de kus ‘een heel aardig ding’ is.
Aan al die verschillige opvattingen, zou men bijna meenen dat de kus een raadsel moet zijn.
In een Hollandsch tijdschrift, noemde een doctor hem ‘eene zulkdanige werking der labiaalspieren, waardoor de lippen eerst opeengeperst, daarna plotseling losgelaten worden.’ Die flauwe practizijn had hem dan even goed ‘een kramp’ kunnen heeten.
Gaat ge bij dichters te rade, dan weet ge natuurlijk nog veel minder. Die denken dat ze alles antwoordden, wanneer ze gezegd hebben dat kus ‘een hemel’ is, omdat ‘hemel’ rijmt op ‘stergewemel’, het woord dat op den vorigel regel staat.
Wie moet men nu gelooven?
Ik beken zelf er niet wijs genoeg om te zijn en persoonlijk niet genoeg ondervinding te bezitten, om een eigen oordeel te vellen.
Misschien zal de oudheid ons leeren wat wij niet weten. Laat ons dus tot vroegere eeuwen opklimmen en den oorsprong van den kus opzoeken.
Zijn ontstaan ligt in het duistere van het onzekere gehuld en tot hiertoe is de man nog niet gekend, wien men een standbeeld zou kunnen oprichten, om de eerste maal te hebben gekust.
Vele sagen zijn echter, aangaande deze ontdekking, door onze voorvaderen aan ons overgeleverd.
Eerst het woord zelf. Het Nederduitsch kussen, het hoogduitsch küssen, en het Engelsch to kiss stammen ongetwijfeld af van het Grieksch: cuneô = ik kus; é - cus - sé = hij heeft gekust. De Fransche woorden baise en baiser komen voort van het Latijn basium en basiare.
Het ontstaan en de oorsprong van het woord zeggen ons niets over het ontstaan en den oorspronk van den kus zelven.
| |
| |
Ziehier wat wij daarover te zamen konden brengen, na veel zoekens langs alle kanten.
Men verhaalt - de alwetende ‘men’ speelt eene groote rol in oude geschiedenissen - dat de eerste kus werd gegeven door de Trojaansche vrouwen die, na de verwoesting van Troja, hare mannen gevolgd waren, ver over de zee, tot op de oevers van den Tiber. Het begon de vrouwen te vervelen van altijd rond te zwalken, zonder vaste woonplaats en, terwijl de mannen eenen verkenningstocht deden in het binnenland, vonden hunne gemalinnen niets zoo eenvoudig, dan de schepen in brand te steken.
Verschrikt kwamen de Trojanen in allerijl terug gesneld en de vrouwen, om de verwenschingen in hunnen mond te smoren, vlogen hun rond den hals en sloten met hare lippen de hunne toe.
't Schijnt dat die Trojanen nog zoo heel dom niet waren, want zij vonden dit onthaal zoo buitengewoon teeder, dat zij al hunne gramschap vergaten en, van den nood eene deugd makende, zich nêerzetten op de plaats, waar later het Romeinsche keizerrijk zou oprijzen.
De kinderen leerden van hunne ouders de zoete ontdekking en zoo werd zij voortgeplant en steeds in hooge eere gehouden.
Indien hij reeds bestond van in den tijd der Trojanen, dan zou de kus zeker eenen zeer eerbied weerdigen ouderdom bezitten.
Maar sommige snuffelaars - er zijn menschen die alles opzoeken - gaan nog hooger op en komen dood eenvoudig tot het besluit, dat de kus reeds gekend was bij het eerste menschenpaar. Onze eerste vader zou de ontdekking volgenderwijze hebben gedaan.
Eens zat onze achtbare vader Adam onder eenen boom te luisteren naar het gezang der vogelen, terwijl onze niet minder achtbare moeder Eva ‘een uiltje’ ving. Het was eeuwigdurend lente in 't Paradijs, zoodat er altijd bieën vlogen, toen eensklaps, tot groote verwondering van onzen over-oudsten grootvader, een dezer neerstige diertjes zich tusschen de lippen van zijne wettige wederhelft kwam nestelen.
Adam die, ofschoon hij nooit naar de school was gegaan, niet van verstand was ontbloot, redeneerde bij zich zelven dat de bie, die steeds de bloemen bezocht, daar wel iets zoets moest gevonden hebben. Hij verjoeg de bie, drukte zijne lippen op de hare en....
Ja, nu zeggen die snuffelaars niet of onze moeder wakker werd en of de les werd voortgezet.
De natuurkundigen betwisten echter de waarheid van dit verhaal en zeggen dat de natuur alleen de eenige leermeesteres was van Adam en Eva. De goede God had aan
| |
| |
de tortelduiven het trekkebekken geleerd en onze oûkens hadden dit eenvoudig afgespied en nagedaan.
Dit alles zijn echter gissingen en evenmin kunnen wij instaan voor de echtheid van het volgende:
Onder de regeering van dezen of genen Romeinschen keizer werd het, ten einde het herhalen van ongeoorloofde feiten te voorkomen, aan de vrouwen verboden wijn te drinken. Om te zien, beter gezegd om te smaken of het verbod werd nageleefd, eischten de mannen dat hunne vrouwen hun meermaals per dag den mond kwamen toesteken.
Het Romeinsche schoone geslacht onderstond telkenmale de proef met welgevallen. En toen een volgend keizer het verbod van wijn drinken voor de vrouwen ophief, bleef het gebruik van het toesteken der lippen echter in voege.
In dezen doolhof van verhalen zou men verloren loopen. Laat ons nu echter eenige stellige, historische overleveringen nagaan.
De kus was in de oudheid louter een vorm van elkander te begroeten. Ook maakte hij deel van de eere-diensten aan sommige godheden bewezen.
Het boek van Job leert ons, dat de aanbidders van de zon en de maan hunne handen naar deze hemellichamen uitstaken en ze daarna kusten.
Men kuste ook op vele plaatsen de afgodenbeelden, maar de kus werd echter nog in andere gevallen gebruikt.
Salomo spreekt van vleiers die zoo lang kusten, tot zij eene gunst hadden bekomen.
In Judea werden de gasten, ten teeken van verwelkoming en afscheid, bij hunne aankomst en hun vertrek door den gastheer gekust.
In 't oude Griekenland hield men elkander, onder het kussen bij de ooren vast. Bij de Lacedemoniërs, voorstanders van de galanterie, werden alle jaren prijzen uitgeloofd voor den lieftalligsten kus.
Alles doet gelooven dat de voetkus van de Perzen afkomstig is. Tot in de laatste tijden was hij daar in eere en nu nog kust men er de randen der klêeren van vorsten en grooten,
Hoe oud deze gewoonte in Perzië moet zijn, blijkt uit het feit dat, gedurende den Peloponesischen oorlog, een Grieksch veldheer weigerde eene ontmoeting te hebben met eenen Perzischen vorst, alleen omdat hij dezen den voetkus niet zou moeten geven, wat de Griek onweerdig achtte voor een vrij man.
Te Rome, onder keizer Tiberius, moesten er maatregelen voorgeschreven worden om het overtollig kussen - men vergete niet dat het slechts een groet was - in het openbaar te beletten.
De kus speelt, onder al zijne vormen, eene groote
| |
| |
rol in de geschiedenis der Kerk en in het leven van vorsten en volkeren.
De handkus was eene hulde, door den vassaal in de middeleeuwen, aan zijnen leenheer gebracht en die herhaald moest worden, telkenmale er een leen werd toevertrouwd.
In zulke gevallen werd de leenkus gegeven door den leenheer aan zijnen leenman, die hem met eene knie ten gronde en blootshoofds ontving. Was de leenman van adellijken bloede, dan kreeg hij den kus op de lippen.
Het gebruik van den handkus is nog ten huidigen dage aan verschillige hoven van Europa in voege. In Engeland worden, bij voorbeeld, de groote dignitarissen, bij het aanvaarden van hun ambt, tot den handkus toegelaten, appointed to kiss hands.
Ook in de ceremonieën der Kerk werd, in vroegere tijden, de handkus veel aangetroffen, thans is hij, in de meeste gevallen, vervangen door den kus der pateen.
Wat den voetkus bij de Pauzen betreft, het was de H. Caïus, die in 't jaar 263 onzer jaartelling dit gebruik inhuldigde.
De christene beschaving bracht verschillige kussen tot stand.
De vredekus werd gewisseld ten teeken van verzoening en goede verstandhouding.
De H. Paulus zegt tot zijne discipelen: Groet elkander met den kus des vredes.
In de eerste tijden van het christendom werd de vredekus veel gegeven ten teeken van eendracht, vooral op het oogenblik van te communiceeren.
De geloofskus werd eveneens tusschen christenen gewisseld, bij het verleenen der gastvrijheid.
Een kus, even zoet en even zuiver als de hooger aangehaalde, wanneer hij uit een zuiver hart naar de lippen rijst, lieten wij tot het laatste, ofschoon hier vooral het engelsche spreekwoord past: the last but no the least.
Wij bedoelen den kus der liefde!
Onvervalscht heeft hij zich door de eeuwen heen voortgeplant, altijd even zalig, even genotvol. In gouden paleizen en schamele woningen heeft hij hetzelfde geluk verspreid, hetzelfde heil verleend.
Grooten der aarde en nederigen waren voor hem gelijk en waar alles in de natuur spreekt van ongelijkheid, daar kende de kus der liefde geen rijken of armen, doch smaakte voor allen even zeer.
Aan hem dus zouden wij, indien ons de rol van Paris werd toevertrouwd en ons oordeel gevraagd over den kus bij uitnemendheid, zonder aarzelen den palm der overwinning toekennen.
Wel innig is de kus die de moeder haar kind geeft; wel
| |
| |
is hij hartelijk de kus, die tusschen vrienden wordt gewisseld, doch geen zegt meer dan diegene welke twee harten aaneensnoert voor het leven; geen stijgt dieper uit de ziel dan de kus der liefde.
En indien we dan slechts één oogenblik het terrein mogen betreden, waarop de vriend F.... thans den kus zal brengen, het weze om de woorden aan te halen van den volksdichter, die niet den roem bezit van eenen Shakespeare, eenen Goetheof eenen Hugo, maar die niettemin onvergankelijk is in de genegenheid der Vlamingen, onzen Door Van Ryswyck:
De kus, dien u een kindje biedt,
Dat onder 't stoeien en het spelen
Zijn zoentjes om en rond blijft deelen,
Ach! zulke kussen telt men niet.
De kus, dien ons een vriend vereert,
In zwang bij 't onderling ontmoeten,
Dien stel ik enkel bij de groeten,
Dat is een kus die vriendschap leert.
De kus, dien ons een vader schenkt,
Waar hij zijn zonen mêe bejegent
Als hij hen liefkoost, prest en zegent,
Dat is een kus dien men gedenkt.
En als mijn zusterlief mij kust,
Dat blijft me ook immer vreugde schenken,
Het doet mij aan mijn liefste denken,
Mijn hartewensch, mijn aardsche lust.
O, liefste, wanneer om mij heen
Gestrengeld, gij me uw kus komt bieden
En geen onheilge ons kan bespieden....
Dat is een kus, een kus alleen!
Dat heeft weinig om het lijf, maar het is des te schooner.
En nu, dat de vriend F.... spreke. Ik heb gezegd.
Jan Van Menten.
|
|