| |
| |
| |
Algemeene tentoonstelling
van beeldende kunsten
te Brussel.
Onze Vlaamsche bevolking, waarvan een groote Fransche schrijver zegde, dat elke Vlaming kunstenaar geboren wordt, is al te kunstminnend om onverschillig te blijven aan het pogen en zwoegen eener talrijke schaar begaafde mannen, die toch niets anders beoogen dan den roem en den luister van het schoone, dichterlijke land, waar Van Eyck, Memling, Metsys, Rubens, Van Dyck, De Craeyer, Paelinck, Wiertz, Gallait, De Keyzer en meer anderen, het eerste daglicht aanschouwden.
Geen land ter wereld mag met meer fierheid wijzen op eene zoo lange reeks wijd beroemde kunstenaren als wij; geen land levert, in evenredigheid zijner bevolking, meer mannen van talent op dan de rijke landouwen, bespoeld door Leie, Maas en Schelde; maar ook wordt nergens een land aangetroffen, waar de kunstenaar meer gewaardeerd wordt dan hier, waar hij, die de verhevene gave der schilderkunst bezit, wezenlijk het bedorven kind van het volk is.
En nu maar dadelijk den stier bij de hoornen gevat, met de deur in huis gevallen en in drie woorden ons algemeen oordeel gezegd over deze kunstuitstalling: De huidige tentoonstelling is flauw, heel flauw en kan den vergelijkenden toets niet onderstaan met hare voorgangsters.
Er zijn weinig, zeer weinig uitstekende meesters op eene hunner waardige wijze vertegenwoordigd, en dan nog zijn vele der goede werken oude kennissen, welke wij reeds opvolgentlijk in de drijjaarlijksche tentoonstellingen te Gent en te Antwerpen ontmoetten.
Integendeel krioelt het er van middelmatige producten, die best nooit onder de oogen van het publiek zouden komen. Maar, komaan, wat wil men; elk meent dat zijne kat een haas is en denkt iets geleverd te hebben dat fureur zal maken in de kunstwereld.
De jury handelde, stoffelijk gesproken, door het gewillig aanvaarden van al wat werd aangeboden, heel menschlievend, doch wij vragen ons af, wanneer toch die dutsen, die nooit gefoeterd zullen zijn behoorlijk eenen neus of een oor te teekenen en twee tonen nevens een te leggen die niet tegen elkander vloeken, toch begrijpen zullen, dat zij veel beter doen zouden een ambacht te leeren dat hun toelaat wat boter op het roggenbrood te smeren, dan kunstenaar te blijven op rantsoen van water en drogen brood.
Alwie een paar teekeningen naar het groot plaatser heeft gemaakt en meer of min een penseel in de hand kan houden, wil schilderen, en zoo komt het dat men in de huidige Brusselsche tentoonstelling zulk groot getal tafereelen aantreft, waarvoor de bezoekers de schouders ophalen en medelijdend zuchten: schilderen in geen ganzen wachten!
| |
| |
In de eerste zaal is er meer dan een specimen van dergelijke kroeterij te zien.
De schilder (indien men hem zóó noemen mag) die echter de krone spant, is Henry De Groux, een jonge Brusselaar die al zijne krachten heeft ingespannen om eene schilderij te leveren die slecht, archislecht is onder oogpunt van samenstelling, kleur, schildering en teekening bijzonderlijk.
Zijn onderwerp, Kristus aan het volk getoond, was wel, gelooven wij, geschikt om den kunstenaar te begeesteren en hem naar de volmaaktheid te doen streven. Het tegenovergestelde schijnt zich te hebben voorgedaan; de teekening is zoo slecht, dat al deze hoekige en wilde lijnen woest en gek door elkander geslingerd met moeite eenen vorm weêrgeven, die aan den mensch doet denken.
Waarlijk, de proefstukken van Fransken uit Hoe men schilder wordt van H. Conscience zijn, er bij vergeleken, wezenlijke meesterstukken.
Misvormde armen, bovenmate lange lijven, hoofden zonder proportie, scheeve gezichten, belachelijke gelaatsuitdrukkingen, ziedaar zoovele kenmerken die als teekening opeens onwederroepelijk het werk onder de kindervoortbrengselen klasseeren.
Wat de schildering betreft, wel, mijn God, onder dat opzicht, steekt er geene de minste verdienste in.
De kleuren zijn ongemengd op het doek gewreven, net gelijk zij uit de tuben geduwen worden; de zucht naar de grootste, de hevigste schelle legenstelling van schreeuwende kleuren, schijnt de eenige bezorgdheid van den kunstenaar te zijn geweest.
Er wordt niet weinig gelachen met dien kleurmengelmoes, waarin men gezichten aantreft in Berlijnsch blauw, in gelen oker, in bister, in Engelsch rood, in Napels geel, en groene aarde; en waarom zou men niet eens lachen, zooveel te meer daar er kunstkritici gevonden worden, die, in die gekke barakschildering, een groot talent zien wemelen, en de welwillendheid zóó ver drijven, dat zij niet aarzelen te schrijven, dat de aanvaarding van dit werk eene blijvende bladzijde is in de geschiedenis onzer nationale kunst, ja er zelfs bijvoegen, dat de samenstelling hoegenaamd niet konventionneel is.
Wij zien in de aanvaarding van dit werk hoegenaamd geene blijvende bladzijde onzer nationale kunstgeschiedenis; wij meenen er alleen verregaande toegevendheid in te zien vanwege den aanvaardingsjury die rekening gehouden heeft van den strijd om het bestaan, die door sommige kunstenaren meer dan door wie ook gestreden wordt.
Wat aangaat de hoedanigheid van volkomen gemis aan konventionalisme, welke de kritikus Vurgey er meent te moeten in prijzen, wij gelooven dat wij hier voor een door en door konventionneel werk staan, daar het volkomen afwijkt van de natuur en van de wezenlijkheid. Nu, als men de menschen en de voorwerpen anders voorstelt en weergeeft dan zij werkelijk zijn, dan maakt men iets dat niet deugt en is men konventionneel!
Doch, genoeg daarover, wij hielden ons reeds te lang bezig met dit werk, dat waarlijk zooveel aandacht niet verdient; maar wat wilt gij, 't is la pièce amusante du salon, dat elk in eene vroolijke stemming brengt.
| |
| |
Een mijner vrienden, die met mij de tentoonstelling bezocht en door het langdurig kijken en wandelen, de losse hoofdpijn had gekregen, werd van zijne kwaal genezen, toen hij een paar minuten dit uithangbord, dat zeer geschikt zou wezen voor eenen verfwinkel, had aangekeken, dus....
Genoeg, kijken wij liever naar eenige schilderijen, die oneindig meer verdienste en tevens oneindig min pretentie verraden.
De Schapen van C. Van Leemputten, van Brussel, zijn mollig en wollig weêrgegeven, alleen vinden wij zijne schilderij wat zwart en kleurloos.
Het Arabisch kamp van Karel Lefebvre van Brussel, is een stuk dat zeer korrekt is geteekend en schitterend van effekt heeten mag, alhoewel het onder oogpunt van kleur niet van hardheid vrij te pleiten is.
De Vlaamsche Processie door Jan Magné van Brussel is een doek dat niet van verdiensten ontbloot is en dat door zijne realistische opvatting het oog van eenen goeden ziener verraadt, alleen zijn sommige typen een weinig gechargeerd.
De Dorpssmis van C. De Bruycker van Gent, herinnert ons de goede tafereelen der romantieke school; kortom, verdienstelijke burgerschildering,
De schilderij: Welkom vrienden, van Gustaaf Matthelé van Gent, is een treffend gelijkende weêrgave van twee ons goed bekende gezichten. Warm van toon en verzorgd als teekening, ziet men in deze schilderij eene ongemeen goed geslaagde stoutheid van wege dezen kunstenaar die ons, tot nog toe, enkel vergaste op genre- en bloemstukken van kleineren omvang. Zijn ander doek Verwachting des genoodigden, hangend in zaal 6, is een klein juweeltje, dat als toonwarmte aan de school der oude meesters doet denken. Lief salonstukje.
De Hof eener hoeve van mej. Valentine Dumont van Gent, is eene schilderij, die ontegensprekelijk goede hoedanigheden bezit, maar die toch, behalve hare droge schildering, ook als faktuur getuigt van eene blijkbare aarzeling.
De Kristus van Van Dyck van Brussel, is een der weinige godsdienstige onderwerpen, die men in de tentoonstelling aantreft, die goed behandeld zijn.
Korrekte teekening, kloeke schildering, eigenaardigheid in de samenstelling en harmonievolle eenheid van kleur, waarop het oog des toeschouwers zich met welgevallen laat rusten.
Het Koeltje van Karel Doudelet, een Gentenaar, is een werk dat ook meedingt voor den prijs Godecharles. Het is dood eenvoudig eene verzorgde teekening, heel eigenaardig van opvatting, een weinig mager behandeld en ter nauwernood gekleurd. Er steekt echter veel gedacht in dit stuk.
De portretten van HH. MM. den Koning en de Koningin van België, bij de groote wapenoefeningen, is een groot doek, waarop al de opperofficieren van ons leger met eene gewetensvolle nauwgezetheid zijn weêrgegeven.
De groepeering is aangenaam, en, zonder overdrijven, mag men
| |
| |
zeggen, dat niet alleen onze doorluchtige vorsten, maar zelfs al de personen, die zich op het doek, dat uitnemend juist van toon is, bewegen, sprekend van gelijkenis zijn.
Frans De Beul, van Brussel, levert zeer goede schapen onder den titel van Novembermorgend in de Limburgsche Kempen. Men ziet dat dit werk in de open lucht gestudeerd is; ook is het zeer waar van toon.
De Hollandsche type van Willem Albracht van Antwerpen, mag aanzien worden als een verdienstelijk werk, dat onder oogpunt van teekening en koloriet de Antwerpsche school tot eere strekt.
Een kunstenaar, die toont een voortreffelijk opmerker te zijn, is Louis Anthonissen, van Parijs. Zijn Werkhuis der Strijksters en ook wel De Wasch zijn twee werken die goed verzorgd zijn en realistisch, in den goeden zin werden behandeld.
Vitaal Keuller, een jonge Brusselsche artist, laat ons een opkomend talent bewonderen in zijn werk: Dood eener jonge Kristene. Alleen vinden wij zijne schilderij wat kleurloos.
Gustaaf Michel, van Gent, stelt stroobloemen en twee portretten ten toon, die uitnemend fijn van toon en met distinktie behandeld zijn.
Zijne wijze van schilderen wordt stouter en stouter. en zijne schildering min droog en veel molliger; kortom, wij zien met groot genoegen dat de hardheid, die wij in sommige zijner voorgaande werken, tot ons spijt bestatigen moesten, thans volkomen verdwenen is. Alleen vinden wij iets af te dingen op het portret van mevr. D.C. dat ons min goed schijnt gelukt te zijn dan dat van mevr. J.
De Schelde te Breskens, van Alf. Cogen, van Gent, is eene oude kennis, die wij reeds in vorige tentoonstellingen bespraken.
Een ander Gentsche kunstschilder, Gustaaf Goemans, heeft een voortreffelijk landschap ingezonden. Zijn Zicht te Meirelbeke, mag, onder opzicht van lokale kleur, eene wezenlijke photographie naar de natuur genoemd worden. Tot nog toe zagen wij weinig schilderingen van dezen onvermoeibaren kunstenaar, die ons beter bevielen dan deze.
Een jonge kunstenaar, van wien men zeggen mag: hij is dichter geboren. is J. Coppens, van Antwerpen die in zijn werk: Legende der Heilige Veerle, het sprekend bewijs levert een veel belovend teekenaar, een stoute borstelaar te zijn en een gevoelig hart te bezitten, trillend van poëzie en mysticisme. Wij roepen den jongen kunstenaar moed en volbarding toe op het doornige pad der schilderkunst.
De Kristus, van Emiel Berchmans, van Luik, verraadt een wezenlijk kunstenaarstemperament, alhoewel zijne schilderij geene veropenbaring heeten mag onder opzicht van oorspronkelijkheid.
De voortreffelijke Brusselsche bloemschilderes, mej. Georgetta Meunier, heeft een paar schilderijen ingezonden, die terecht de aandacht der bezoekers tot zich trekken. Van de twee, verkiezen wij echter haar: Wees gegroet, Maria, omdat de kunstenares in dit laatste werk meer talent aan den dag heeft gelegd.
Als schildering, is haar Wees gegroet, Maria een voortreffelijk
| |
| |
stuk, dat misschien wel is waar een weinig plat is en wat burgerlijk werd opgevat, doch dit belet niet, dat er uitmuntend veel harmonie in steekt, en dat de eenvoud in de schikking der weêrgegeven voorwerpen, gevoegd bij de zilveren fijnheid der tonen en de frischheid der kleur een aangenaam geheel vormt en van dit werk een sterk in 't oog springend doek maakt.
Kortom lief, allerliefst tafereel.
In het werkhuis des beeldhouwers, door J. Rosier, van Antwerpen, is een der gewetensvolste en tevens meest kennisverradende genrestukken van gansch de tentoonstelling. Men zegge wat men wil, met het maar dat noemen wij vorm en schildering. De spotters die gedurig overmatig gebruik van den dasborstel schermen, kunnen door hunne kleingeestige aanvallen zulken werker niet schaden.
De koestallen van Jan Stobbaerts van Antwerpen, zijn, gelijk altijd, hobbelige, knobbelige, doch kleurrijke schilderijen, waarop de verf waarlijk met het truweel gemorteld is en die als toon en lokale kleur zeer veel verdienste bezitten. Of die schilderij gezond realisme heeten mag, valt sterk te betwijfelen; dit belet echter niet dat het een doek vol hoedanigheid is, vol warmte en harmonie van kleur.
De landschappen van mej. Euphrasina Beernaert van Brussel: Ingang van Schildes klooster, Aan den zeeoever te Jersey en In het park van Bondchêne (Esneux) zijn drie werken, die uitblinken door hunne frischheid van toon; alleen vinden wij dat onder opzicht van faktuur, hare landschappen wat gelijk vormig, ja laat ons zeggen te eenzijdig, en te fijn grijs behandeld zijn. Evenwel brengen wij eene welgemeende hulde aan het schoone talent der onvermoeibare, begaafde schilderes, die ontegensprekelijk een der sieraden onzer Belgische schilderschool is.
In de derde zaal hangt eene schilderij, die sterk de aandacht der bezoekers tot zich trekt. Wij bedoelen het groote doek van den heer Kamiel Van Camp, van Brussel. Dit tafereel stelt eene bladzijde voor uit de feestelijkheden die plaats grepen in 1880 (16 Oogst), ter gelegenheid van den vijftigsten verjaardag der Belgische onafhankelijkheid. Deze schilderij waarin, om de waarheid te zeggen, niet veel hoedanigheden van schilderstalent uitblinken, is verblindend schel onder opzicht van koloriet.
De samenstelling is ongezocht, natuurlijk en bevallig, doch herinnert, als opvatting, wat veel de illustratiën van den beroemden teekenaar Heyndrickx, die, tot over weinige jaren, meest al de vaderlandsche werken die in België verschenen illustreerde.
Kortom, het stuk heeft verdienste; alleen is het jammer dat het weinig meer is dan de voorstelling van menschelijke contours die met kleur opgevuld zijn.
De Kollebloemen, van Mej. Emma De Vigne, van Gent, zijn wat te steenroodachtig van kleur; zij zijn daarenboven wat prozaïsch of burgerlijk weergegeven. Waarom die eenvoudige, doch bevallige bloemen niet met wat meer distinktie behandeld.
De Belgische Landverhuizers van Lodewijk Van Engelen, van Antwerpen, is een doek dat, als behandeling, eene realistische, goede en getrouwe weêrgave heeten mag van hetgeen de Antwerpenaren wekelijks in hunne haven te aanschouwen krijgen.
| |
| |
Koloriet steekt er niet veel in, en, onder opzicht van teekening, achten wij de figuurtjes te slank en tevens wat houtachtig. Die wijze van schilderen bevalt ons weinig voor stukken waarvan de figuurtjes betrekkelijk maar klein zijn en waarop, een al te grove toets op het gezicht van de eene of andere personagie de gelaatstrekken volkomen misvormt.
Het portret onzer koningin door L. Maeterlinck, van Gent, bespraken wij reeds vroeger. Zijn ex-voto in Vlaanderen, is eene groote studie, waarin een zweem van poëzie veel bijdraagt om de belangstelling der bezoekers voor deze biddende vrouw af te dwingen.
Alleen vinden wij dat het onderwerp wat onbeduidend is om zoo groot behandeld te worden; ook zagen wij graag sommige deelen wat meer gestudeerd.
De Joden in de middeneeuwen, door Karel Ooms van Antwerpen, is een puik doek, flink geteekend en schitterend van koloriet, dat eenen ervaren en kennisvollen teekenaar en eenen kleurrijken schilder verraadt. Wij moeten echter bekennen dat de schildering wat porceleinachtig is en de algemeene toon, alsook de verlichting, volkomen konventionneel of valsch dient genoemd. Dit belet echter niet dat wij vol eerbied het hoofd ontblooten voor dergelijke meesters die, misschien wel de eerste zouden wezen om te bekennen, dat hun werk niet de natuur maar enkel eene schoone, streelende en tevens machtige verbeelding weêrgeeft, maar tevens met reden zouden kunnen opwerpen dat het beter is goed en kundig konventionneel werk te leveren dan brutaal en terugstootend realisme.
Wij treden zaal IV binnen. Nauwelijks hebben wij den drempel dezer groote zaal overschreden, of wij krijgen een aantal doeken in 't oog die getuigen van ongemeen talent.
De Voorhistorische tijd, van Julius Van Biesbroeck (vader), van Gent, is eene krachtige samenstelling, eene verzameling van gespierd menschenvleesch die wel is waar klassiek van opvatting is, maar die toch mag, ja moet aanzien worden als een stuk vol uitdrukking en gedacht, waarin de vorm de hoofdrol speelt.
De werken, welke de zoon dezes kunstenaars, de heer Julius Van Biesbroeck, junior, ingezonden heeft, zijn drie in getal. Het voornaamste dezer drie is het Van stapel loopen van den Argo. Deze schilderij stelt een hoop krijgslieden voor, die zich bereiden om het vaartuig in beweging te brengen met houten rollen en sterkgedraaide koorden, aan den voorboeg vastgemaakt. Meer dan dertig naakte mannen staan daar in trekkende houding, zwierig en levendig door elkander geslingerd.
Elk figuur trekt, elk doet zijn best, elk beijvert zich om het schip vlot te krijgen. Kortom, er is eenheid in de handeling van dien met kunst gegroepeerden menschentas.
Elk figuur is daarenboven goed gestudeerd en laat de veelzijdige vormkennissen des jongen kunstenaars zien. De kleur is wat droog en zelfs wat eentoonig en enkele figuren zagen wij liever wat min slank, wat min gerekt.
Wij vergeten nog te zeggen dat deze schilderijen verscheidene meters hoog en lang zijn en dat al de figuren die er op afgebeeld staan
| |
| |
meer dan levensgrootte zijn. Maar, eene bijzonderheid die wij hier meer dan elders niet mogen verzwijgen, is dat de kunstenaar die het waagde in breede en grootsche lijnen zoo een moeilijk onderwerp op een doek van zulke groote afmetingen te behandelen, nog geene zestien jaren oud is, en met zijne korte kinderbroek en Spaansche muts, nog volkomen het uitzicht heeft van eenen scholier, die naar de prijsdeeling wacht om voor de eerste maal de weinig schiderachtige lange pijpbroek te mogen aanschieten.
Het ligt niet in onzen aard au miracle! te roepen, wanneer een piepjonge kunstenaar iets maakt dat het middelmatige overtreft; wij zijn geen vaporeuze enthousiast; maar hier kunnen of mogen wij onze bewondering niet onderdrukken. Zonder in geene deele den jongen kunstenaar te willen verhoovaardigen of hem het hoofd op hol te brengen, toch verklaren wij ronduit, hier voor een doek te staan, vervaardigd door een kind, maar dat zonder overdrijving, een werk mag heeten, waarover een beslagen kunstenaar niet zou hoeven te blozen.
Gaat die jonge Van Biesbroeck zoo voort, dan mogen wij alweer eenen knappen kunstenaar te meer op het kunstenaarsboek aanteekenen.
De Woede van Ajax, van denzelfden kunstenaar, bevalt ons min, omdat in die nachteffekten de vorm te veel kan en wezenlijk te veel wordt geëscamoteerd.
Zijn derde doek, eene studie, getiteld: De vrouw voor den spiegel, is eene getrouwe, kleurrijke weergave van den menschelijken vorm in al zijne verhevene lijnen. Hier toont de kunstenaar niet alleen een gewetensvol teekenaar, maar ook een kolorist te zijn, die zijne kleuren zoodanig weet te modelleren, dat zijn figuur eene begoochelde nabootsing van het vleesch mag genoemd worden.
(Wordt voortgezet).
Karel Lybaert, Jste
|
|