| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen
I.
Melati van Java. - Het Land van Walter Scott. Herinneringen, Schetsen en Legenden uit Schotland. - Schiedam, H.A.M. Roelants. - 1887.
Geen titel was ooit beter gekozen, dan die welke de begaafde schrijfster van zoo menig boeiend verhaal die zich onder den pseudoniem Melati van Java verschuilt, boven haar reisherinneringen uit Schotland schreef. Het Land van Walter Scott - alles inderdaad herinnert hier aan dien machtigen geest; menig landschap roept den reiziger eenig tooneel uit zijn werken in het geheugen. Hem dien het genoegen ontzegd was de streek zelf te bezoeken en te bewonderen, zal het onder de lezing van Scott's talrijke werken blijken hoezeer de vruchtbare schrijver zich met zijn land vereenzelvigd heeft; hoezeer hij zijn natuurschoon uit eigen aanschouwing kent, met zijn enge ongenaakbare dalen of glens en zijn poëtische bergmeren, met zijn rotsachtige inhammen of friths en zijn woeste eilanden. Het minste plekje is hem bekend, en hij heeft het met de hem eigen nauwkeurigheid - tot langdradigheid toe - in zijn romans ingelascht. En hij zag dit alles niet eenvoudig zooals het zich thans voordoet. Klaar en duidelijk stonden hem voor den geest de onderscheidene geslachten, die zich op dezen grond zijn opgevolgd. Hij voerde ze ten tooneele, met de hun eigen gedachten en voorstellingen; met hun zeden en levenswijze, getrouw zooals zijn grondige studie van de vervlogen eeuwen hem zijn landgenooten had leeren kennen. Geen man heeft ooit zijn land beter gekend, en meer bemind, dan Walter Scott. Zijn slot Abbotsford, tot welks stijl al de beroemde gebouwen van Schotland iets of wat geleverd hebben, met zijn oudheidkundig museum, waarin hij de gansche geschiedenis van zijn vaderland samenvatte, en waaruit hij van de andere zijde die nauwkeurigheid putte die het bijzonder kenmerk zijner werken uitmaakt, staat eenig in zijn soort, en zal steeds de verwezenlijking eener grootsche gedachte blijven.
Op de beroemde plaatsen van Schotland leidt Melati Van Java ons rond, als een toeriste der 19e eeuw, aangetrokken door het pittoresk dat Schotland in zoo hooge mate oplevert;
| |
| |
en terwijl wij wandelen bewonderen wij met haar die prachtige landschappen, die woeste valleien, die sombere lochs, en laten wij voor onzen geest de gestalten der geschiedenis en der legende voorbijgaan. Het is een genot zoo'n tochtje te doen, met een gids als Melati Van Java, die zoo goed thuis is in de geschiedenis van het land, zoo wel het eigenaardige van het volk begrijpt en doet uitkomen, en... zoo mooi weet te vertellen. Op geen geleerdheid wordt hier jacht gemaakt, en nochtans is het boek zoo leerrijk: zonder eenigen twijfel heeft het de schrijfster menig uurtje ernstige studie gekost.
Het zal bijna kleingeestig schijnen, zoo ik op kleine onnauwkeurigheden van den vorm wijs. En toch maakt het een onaangenamen indruk, wanneer men verwarring aantreft in de naamvallen; hen staat hier dikwijls voor hun en omgekeerd, of een accusatief voor een nominatief, en meer andere kleinigheden van denzelfden aard. Liever dan hierop aan te dringen zal ik wijzen op de fraaie platen, waarmede de uitgever dit boek verrijkt heeft. Het is overigens geheel en al in een prachtig kleed gestoken, een waardig kader voor den grooten schrijver en vaderlander, dien het onrechtstreeks huldigt.
Aug. Gittée.
| |
II.
John Lubbock. De Genoegens des Levens, met een voorrede van Prof. J. Knappert, Utrecht, L. Beyers, 1890.
Het was een gelukkige gedachte van den uitgever, het werkje des Engelschen geleerden voor het Nederlandsch publiek toegankelijk te maken. Meermaals werd de beroemde wijsgeer uitgenoodigd, op prijsuitreikingen en andere school-plechtigheden voor de leerlingen het woord te voeren, en hij koos vooral tot onderwerp wijsgeerige punten, die de jongelingen gedachten konden toevoeren waarmede zij mensch worden konden, en waaruit zij een gedragslijn voor het ernstige leven konden afleiden. Zoo behandelt de schrijver opvolgentlijk de plicht, de genoegens van het lezen, de keus der boeken, de genoegens van het reizen en van den huiselijken haard, de wetenschap, de opvoeding onzer kinderen. Men late zich nu niet afschrikken door de schijnbare dorheid dezer onderwerpen. Alle afgetrokken zedepreekerij wordt hier uit- | |
| |
gesloten; en de schrijver onderzoekt op praktischen weg de plaats die al deze punten in onze levensopvatting kunnen, ja, op onzen tijd, moeten bekleeden; want wij hebben verplichtingen omtrent ons zelven, onze medemenschen, en onze huisgenooten. Wie de princiepen door Lubbock hier uiteengezet, toepast, wordt een man van zijn tijd en, wat het hart verheft in deze eenvoudige beschouwingen, is het weldadig optimisme dat uit de gedachten van Lubbock spreekt. Het doet goed, eens een stem te hooren verkondigen, hoe men de zaken dezer wereld beschouwen moet om van de genoegens die het leven bieden kan, te genieten en geluk en tevredenheid te kennen. Lubbock doet zulks in verhevene en toch eenvoudige, voor ieder begrijpelijke taal, terwijl hij zijn eigen opvatting door citaten uit groote wijsgeeren staaft.
De vertaling is goed geslaagd, en de uitvoering keurig. Alleen de adaptatie op de Nederlandsche toestanden kon vollediger zijn; deze tekortkomingen springen vooral in het oog in het hoofdstuk dat over de keus der boeken handelt: in het Engelsche werk mocht de Engelsche lezer bedoeld zijn, in het Nederlandsche moest de Nederlander in aanmerking komen. Voor het overige zal ik het boek een goede aanwinst op intellectuëel gebied heeten.
Aug. Gittée.
| |
III.
Zuster Laura, dichterlijk verhaal door Victor Van de Walle. Mechelen. - Drukkerij E.J. Van Mol, Bruul 112. - 1890.
Ridder Bruno bewoonde een burchtslot aan den oever der Schelde. Hij had twee aanvallige dochters, waarvan de oudste ten huwelijk gevraagd wordt door den jeugdigen Berthold, die aan de overzijde van den stroom verbleef. - De vader zal hem de hand zijner dochter schenken, zoohaast de aanvrager lauweren zal gewonnen hebben op het roemrijk veld der eer.
Pieter de Heremijt komt in Vlaanderen de ridders ter kruisvaart oproepen. Bruno en Berthold trekken samen ten strijde. Zij toonen zich dapper onder de dapperen, doch op eenen uittocht wordt Bruno echter gevangen genomen en Berthold, die hem ter hulp snelde, stierf daar den heldendood: dat kwamen pelgrims, uit Palestina weergekeerd, op het slot vertellen. Moeder en dochter begeven zich ter kerke en de eerste doet er de gelofte dat, zoo Bruno eens wederkeert, zij
| |
| |
hare dochter als bruid van Christus wil ten offer brengen. Bovengenoemd nieuws was echter valsch. Op zekeren dag komen de beide ridders kloek en gezond weder. Bruno heeft Berthold leeren hoogschatten en biedt hem de hand zijner lieve Elza. Deze meent echter door de belofte harer moeder gebonden te zijn en moet met den dood in 't hart weigeren. Men gaat eenen bisschop raadplegen: 't Baatte niets: de belofte diende gehouden. Alles wordt in de slotkapel voor de plechtigheid in gereedheid gebracht. De dag is daar: Berthold geleidt zijne.... neen Christus' bruid ter kerke tot voor het altaar. De bisschop in plechtgewaad spreekt hun toe: knielt neder, ik ga u vereenigen want ziet, Laura heeft zich voor hare zuster opgeofferd.... En zoo keerde vreugde, blijdschap en huwelijksheil en liefde in het adellijke slot weerom.
Ziedaar wat ‘Zuster Laura’ behelst. Het onderwerp, gegrepen in het dichterlijk verleden der middeleeuwen, bood den dichter eene ruime stof van schilderachtige en roerende tooneelen aan. Er was daar in ontwerp een van die prachtige balladen, gelijk Bilderdijk, Ledeganck en anderen ons uit datzelfde tijdstip hebben voortgebracht. Bij den dichter van Zuster Laura heeft echter de dichterlijke bezieling ontbroken, die vurigen gloed in de verzen stort en de harten schokken, en treuren doet. Het was vast eene muze op krukken die den ziener inspireeren kwam. Hinkend en strompelend, hortend en stootend, zonder eenige verheffing, noch aan verzen noch aan berijmd proza gelijkend, volgen de strofen op elkander. 't Is koud, ijskoud!
Bijvoorbeeld: Toen de moeder met de oudste dochter, let wel op: de jongste was op jacht, (sic) de jobstijdingen vernamen der teruggekeerde pelgrims, gaan zij samen naar de kerk bidden. 't Is vast wel een roerend oogenblik. Luister hoe de dichter dat beschrijft:
‘Maria’ zoo bad de moeder
o Gij die niemand verstoot
We smeeken om uw voorspraak
Uit handen der ongeloovigen
Hij zwaaide voor Christus 't zweerd
| |
| |
Indien ge verhoort mijn bede
Hem weerbrengt zonder leed
Ik zweer het met plechtigen eed
Mijn dochter zoo jong, zoo schoon
Als bruid van Uwen zoon.’
Nu begint het meisje te snikken en vraagt: O moeder wat hebt ge beloofd? En deze in eene verhevene opwelling van moederlijk gevoel en echtelijke liefde; in eene hartstochtelijke uitboezeming van haar geschokt gemoed antwoordt in echte godentaal:
Niet veel kind, want van trouwen
En hebt ge zeker geen nood
Uw bruidegom is dood. (zonder uitroepteeken)
Wat zou er toch wel gebeurd zijn als de jongste dochter nu niet op jacht ware geweest!
Ik gaf mij ook de moeite eene dier strofen in prozavorm aaneen te schrijven en bekwam het volgende woord voor woord, en alle teekens eerbiedigende:
‘Maar op een verren uittocht werd Bruno plots belaagd omsingeld en gevangen en Berthold, die onversaagd in 't midden van den vijand zijn vriend ter hulpe schoot, hij stierf den heldendood.’
Zoo teekende ik mede nog een aantal kreupele en hinkende verzen aan; doch ik heb mij reeds te lang met dit werkje beziggehouden. Laat mij nog enkel wijzen op het onwaarschijnlijke, het onmogelijke der voorgedragene feiten aangaande de moederlijke gelofte; laat ons herinneren dat Laura in 't begin als een sceptiek en ongodsdienstig meisje wordt geteekend en later op eenen oogwenk tot zulke verhevene zelfopoffering in staat is. Was het sceptieke vooral onder het vrouwelijk geslacht wel in de eeuw der kruistochten te vinden? Mogelijk dat Laura er het eenigste exemplaar van geweest is; doch ge ziet, ze heeft haren rol niet tot het einde kunnen spelen. - Ten slotte kunnen wij den dichter geen geluk wenschen met de uitgave van Zuster Laura: wij hebben beters van hem gelezen. Intusschen geven wij hem in bedenking of ‘zoo Vondel zijn Alexander ten vure heeft gedoemd, hij ten minste Zuster Laura niet in de scheurmand had kunnen werpen.’
E. Van Langenhoven.
|
|