Drie mannen verdwenen in den ruimput: de tweede om den eerste, de derde om de beide vorigen te redden. Allen bezweken, oogenblikkelijk verstikt....
(Ramp te Haaltert-bij-Aalst).
Nog immer vraagt het werk zijn drom van martelaren,
En laat bedrukten over bijwien 't gebrek vergroot;
't Zij in der vlammen gloed, 't zij in het diep der baren,
Hoe menig werker vindt niet bij zijn taak den dood!
Een man is in 't gevaar: daar snelt ter hulpe een broeder,
Voor wien 't gevaar vergoddelijkt zijn hart van mensch:
Wat gaz, vergif of vlam ook dreigen steeds verwoeder,
De redder aarzelt nooit; zijn moed is zonder grens.
[pagina 259]
[p. 259]
Drie offers rusten ginds op 't doodenveld der braven,
Want braven zijn die vallen gehuld in 't werkmanskleed;
Thans blijft aan ons het troostend woord des plichts te staven:
Dat nooit liefdadigheid vergeefs haar oproep deed.
Drie offers rusten ginds. Dat elk van ons thans trekke
Uit zijn vermaak een stuiver of luttel 't zoo beperk',