neen, Angela, laat mij mijn weg gaan, God zal u beschermen en mij niet verlaten! Waar is Eva, opdat ik ook van haar afscheid neme?
- Zij is vroeg uitgereden naar onze buren, antwoordde de moeder, en komt eerst morgen terug; zij bekommert er zich weinig om dat gij gaat.
- Zij bemint niet, snikte Angela, terwijl zij haren vriend nog eens vast in de armen klemde.
De tijd drong; hij kuste haar langer en smartelijk zonk zij bewusteloos in de armen harer moeder, en hij ging.
Middernacht was voorbij, toen hij den zoom van het bosch bereikte. Voorzichtig keek hij naar alle kanten, voor hij het waagde de beschermende schaduw der boomen te verlaten. Diepe stilte overal. Zacht en snel daalde hij nu af naar den oever. Maar daar deinsde hij verschrikt terug, want op een afstand van weinige stappen, aan den oever, zag hij eene boot; een knaap zat er in, met het hoofd in de hand als wachtte hij op iemand.
Voorzichtig dook Donat in de biezen. Daar begon de knaap zacht een lied te neuriën; Donat luisterde.
- Dien zonden de vrienden! - juichte hij, ik ken dit teeken!
Snel voorwaarts springend zong hij nu het lied ten einde, dat de knaap had begonnen.
- Wilt gij mij overvaren, kind? vroeg hij, en de knaap, zonder te antwoorden, greep de riemen; Donat sprong in de boot en voorwaarts ging het.
Vlijtig en stom roeide de knaap, het werd hoe langer hoe duisterder, zacht gleed het schuitje over het water.
In het midden van den stroom zijn twee smalle eilanden. De naaste weg naar den overkant is, als men het eene rechts het andere links laat liggen. Argeloos kiezen hem de vluchtenden; daar schitterd plotseling rechts op het eiland een lichtschijn, Donat onderscheidt een afdeeling huzaren, om hun wachtvuur geschaard. Ook hier had de vijand zijn voorposten uitgezet.
Het roode schijnsel van het vuur valt helder en zonder erbarmen op de voorbijvliegende boot.
- Werda? luidt het, draait bij of wij geven vuur.
- Wij zijn verloren, roept Donat.
De knaap blijft zwijgen, maar het gevaar schijnt zijne krachten te verdubbelen. De boot schiet als een pijl door het water. Ten tweede male wordt er van het eiland geroepen, - ten derde male, - nu leggen zij aan.
- Buk u, roept de knaap; hevig drukt hij Donat neêr en werpt zich zelven beschermend als een schild op hem. De kogel fluit, een lichte zucht ontsnapt aan de borst van den knaap.
- Om Godswil, zijt gij getroffen? vraagt Donat.
- Het is niets, antwoordt deze, terwijl hij opnieuw de