De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 20
(1890)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Gottlieb Gassen
| |
[pagina 166]
| |
keurvorst van Trier, Clemens Wenceslaus (1739-1812), van 1778 tot 1786 opgericht. (Sedert 1845 was dit kasteel in vorstelijk verblijf herschapen, wijl de oude Duitsche keizerin Augusta (1811-1889) er elk jaar een deel des zomertijds ging doorbrengen). Deze vrijstelling van dienst en het kosteloos verschaffen eener groote werkplaats, - twee maatregelen, in 't voordeel eens jeugdigen schilders genomen, - ontmoet men slechts bij een kunstlievend volk gelijk de Duitsche natie, die, ondanks het beginsel en de wet van algemeenen dienstplicht, liever den naam eens geleerden of kunstenaars in haar geschiedboek schrijft, dan eenen krijger te meer in hare legerrangen te tellen!
* * *
Intusschen was Cornelius bestuurder der schilderschool te München geworden. In 1828 of '29 vertrok Gassen naar deze stad, waar hij, evenals zooveel anderen, onder het oog des meesters medewerkte aan de versiering en de muurschilderingen der prachtige museums: de Glyptotheek en de Pinacotheek. Deze fresco's, waaraan hij hielp, doch die hij meestal zelf uitvoerde, waren de eerste in Duitschland en verbeeldden trekken uit het leven van Aalbrecht Dürer, beroemden Duitschen schilder en graveerder (1471-1528). In het nieuw koninklijk paleis werd Gassen vooral de versiering der kamers van koningin Theresia van Saksen-Hildeburghausen opgedragen. Hier schilderde hij ‘scenen’ uit het leven van Walter von der Vogelweide, welbekenden Duitschen lierdichter der middeleeuwen en vermoedelijk tusschen 1157 en 1167 geboren. Dezen zanger stelde de kunstenaar voor in de uitvoering van een minnelied, in eene ontmoeting met zijne geliefde die zich in 's dichters schild spiegelt, in het vaarwel aan zijne beminde en in zijn afsterven. In den zuilengang des paleizes maalde Gassen episoden uit de bestorming van het slot van Godesberg, thans een dorpje (langs den Rijn niet wijd van Bonn), met prachtige kasteelpuinen. Die ruïnen, die in leven van wijlen Keizerin Augusta, het persoonlijk eigendom Harer Majesteit waren, behooren thans waarschijnlijk, als Staatseigendom, der Duitsche Kroon. Hier gaf hij nogmaals blijk van rijken vindingsgeest en kloek talent, zoodat hij, met Kaulbach (1804-1874), als | |
[pagina 167]
| |
lievelingsleerling en -kunstenaar van den grooten Cornelius geprezen werd. Deze muurschilderingen getuigen van ‘groothartige en kunstrijke opvatting, volledige technieken fijnen kleursmaak,’ zoo getuigde een Koblenzer blad in het necrologisch artikel dat het den afgestorven ‘Historienmaler’ wijdde. Gassen verbleef ongeveer vijftien jaar in de hoofdstad van Beieren, waar hij veel geld verdiende en steeds verkeerde in de wereld der kunstenaars en geleerden, die er uit gansch Duitschland toegestroomd waren. Daaronder noemen wij Görres, (redenaar en schrijver, 1776-1852), Phillips (rechtsgeleerde 1804-1872) en anderen, allen hevige kampioenen en dweepers met de ultramontaansche begrippen en eischen. Indien Gassen aldaar schatten kennissen inzamelde over algemeene Historie, Letterkunde en godsdienstige geschiedenis, die hem tot eenen begaafden kunstenaar ontwikkelden en volmaakten, onderging hij anderszijds den invloed zijner omgeving, zooals wij het verder zullen aantoonen. Na het voltooien eener plafondversiering, waaraan hij, om zoo te zeggen, in liggende houding gedurende twee jaren gewerkt had, kwam hij ziekelijk, door eene aanhoudende hoofdpijn gekweld, naar Koblenz terug, waar hij zich in de Kasteelstraat, (Schloss-strasse) nr 46, vestigde en er een stil en eenzaam leven leidde.
* * *
De kunstenaar kon zoo 40 jaren tellen, toen hij het penseel hervatte en men bij hem een ganschen ommekeer in de keus zijner onderwerpen bestatigde. Was het de ziekelijkheid die op zijn gemoed en verbeelding in werkte? Of was het een bijblijvende invloed der vroeger gekende Münchener wereld, waar de talrijke kloosters, het bevorderen van het ultramontanismus en het onrustig drijven der priesterpartij zoodanig bloeiden, dat ze naderhand de omwenteling van 1848, in Beieren, en den troonafstand des konings, Lodewijk I, zouden veroorzaken? Althans schilderde Gassen geen enkel wereldsch doek meer en behandelde slechts godsdienstige onderwerpen voor kerken en kloosters, voor welke hij bovendien onvergeld werkte. Zijne kunstbroeders en vrienden zagen ongaarne dat hij, die voor groot ‘historienmaler’ scheen in de wieg gelegd, het ingeslagen pad verliet, om met Overbeck (1789-1869), | |
[pagina 168]
| |
Veit (1793-1877), Führich (1800-1876) en Steinle (1810-....) eene richting in de kunst te nemen, die door de kritiek van destijds met den naam van ‘Nazarenerthum’ bestempeld werd, en ook zoo ver van den algemeen gevolgden weg der Duitsche school afweek. Daarin moet, ons dunkens, ook wel de reden gezocht worden, waarom Gassen's naam in het protestantsche Duitschland niet overbekend geworden is. Voegen wij er nochtans bij, dat de kunstenaar te nederig was om beroemdheid en lofspraak na te jagen; hij had zelfs ongraag dat men zijne voortbrengselen gedurende zijn leven prees. ‘Na mijnen dood kunt ge over mij een oordeel strijken’ sprak hij tot de kunstcritici. Tijdens een bezoek der koningin Augusta in het Koblenzer museum, vroeg zij naar den naam des kunstenaars die den Schutsengel - een fel in 't oog springend doek - geschilderd had. Gassen, die als bewaarder der kunstgalerij de koninklijke bezoekster vergezelde en aan wiens penseel men het stuk te danken had, vergenoegde zich ontwijkend te antwoorden om aan de gelukwenschen te ontsnappen. Van dat tijdstip af schilderde hij dus uit vermaak en liefhebberij, verkocht geen enkel stuk maar gaf ze ten geschenke, bewerende dat de kunst niet met geld moet betaald worden.... Gelukkiglijk dat zijn vermogentje en zijne kleine behoeften hem toelieten dusdanig te handelen! Sommige onzer hedendaagsche schilders en pseudo-kunstenaars, die van hunne penseelen en palet moeten leven, houden meer aan betaalde bestellingen dan aan geschenken te doen! Dat Gassen op die wijze bij de rijke katholieken van Koblenz in aanzien stond, kan men licht raden; ook hebben zij na zijnen dood schier al de schilderijen, welke hij nog persoonlijk bezat, in openbare veiling aangekocht, zoodat een groot aantal zijner werken in bijzondere galerijen of verzamelingen te vinden zijn.
* * *
Spreken wij thans over eenige van Gassen's werken: Een paar uren van Koblenz ligt, op den linkeroever des Rijns, de aloude burg Weissenthurm, waar Lassaulx in 1836 een schoon kerkje bouwde. Gassen versierde het met veertien muurschilderingen, welke onder zijne meest gelukte mogen gerangschikt worden. Ook voor de nieuwe kerk, welke Lassaulx omstreeks 1839 in romaanschen stijl te Vallendor (op | |
[pagina 169]
| |
den rechter Rijnoever, tegenover het eiland Niederwerth) bouwde, maakte hij twee ‘Altarbilder.’ Van de talrijke altaarstukken, die hij penseelde voor de kloosters der Franciskanen, Karthuizers, enz. in en rond Koblenz, zijn er maar weinig op hunne eerste plaats gebleven: ze zijn links en rechts verspreid, medegenomen bij de verhuizing van bovengemelde kloosterlingen, wien von Bismarck tijdens den ‘Kulturkampf’Ga naar voetnoot(1) het leven wat lastig maakte in het belang zijner staatkunde en des Duitschen Rijks. Gelijk wij reeds weten was Gassen tot bewaarder van het Koblenzer museum (Conservator der Gemälde-Gallerie) benoemd geworden. Hij schonk aan deze kunstgalerij zijn eigen Portret, dat hij op 35-jarigen leeftijd in München gepenseeld had. Het museum bezit verder nog, van zijne hand, een aantal kartons der in Beieren uitgevoerde fresco's, een (hiervoren gemelden) Schutsengel, een Athanasius (kerkvader, bijgenaamd ‘de vader der orthodoxie,’ geboren te Alexandrië op het einde der IIIe of het begin der IVe eeuw en gestorven in 373) en eene zinnebeeldige voorstelling van den Vader-Ons en Wees gegroet. Van hem bestaan nog eene Sinte Cecilia te Sassig, eene tempera-schildering De geboorte Christi verbeeldende, en een St. Marcus, patroon van Minkelfeld. Van de twee laatste werken kregen wij eene lichtteekening in mededeeling; terwijl wij zelf in 1886, tijdens een reisje langs den Rijn, in de St. Castorkerk te Koblenz zijne Aanbidding van het kind Jesu en zijn prachtig altaarblad Het Hert Jesu aantroffen. Dit doek - zijn laatste werk - is iets voortreffelijks en ‘eene zijner schoonste scheppingen, diep en eenvoudig, zooals hij zelf was’ zegt een Koblenzer ‘zeitung.’
* * *
Om een gedacht te geven over de eigenaardige wijze, waarop Gassen zijne onderwerpen behandelde, zal eene korte uitlegging over de zinnebeeldige voorstelling van den Vader-Ons niet te onstade komen. De heele schilderij bevat acht | |
[pagina 170]
| |
kleinere tafereelen, die eene figuurlijke voorstelling van de voorrede en de zeven vragen dezes gebeds uitmaken. Wij schrijven de Duitsche onderschriften af, gelijk wij ze op de photografie der schilderij lezen, en geven de personen van elk paneeltje op: Vater Unser der du bist in den Himmeln: Een grijsaard, God verbeeldend, boven de wolken gezeten, is omringd van lichtglans en negen neergeknielde engelen, die reukwerken vóór hem branden. Geheiliget werde dein Name: Het woord Jesu, in het bovendeel des tafereeltjes, schiet in alle richtingen lichtstralen uit, waarvoor eenige zwevende engelen zich het aanzicht bedekken. Op en onder de aarde (Vagevuur misschien?) ontwaart men een achttal biddende of geknielde mannen en vrouwen. Zukomme uns dein Reich: Jakob's droom; een slapende jongeling - nevens hem liggen zijn reisstok en kalebasschaal - rust aan den voet eens traps, langs welken eenige engelen nederdalen. Dein Wille geschehe, wie im Himmel also auch auf Erden. Mozes daalt met de tafelen der wet den Sinaïberg af, terwijl de Israëlieten aan den voet geknield liggen - misschien nog voor donder en bliksem bevreesd. Unser tägliches Brod gib ons heute: Mirakel van de vermenigvuldiging der brooden; in de verte ziet men eene menigte volks; op het voorplan zit Christus. Een discipel brengt vóór hem een knaapje, die vijf opeengestapelde brooden in de handen draagt. Vergib uns unsere schuld, wie auch wir vergeben unsern schuldigern: Op eenen troon zit een vorst, - met kroon en schepter - die aan den vóór hem neergeknielden man, een half ontrold perkamet overreikt. De schilder zinspeelt hier op de parabel der tien duizend talenten. Und Führe uns nicht in Versuchung: Christus en satan; eerste bekoring in de woestijn. De duivel toont eenen steen aan - eene allusië op de woorden: ‘Indien gij de zoon Gods zijt, zeg dan dat deze steenen brood worden.’ Sondern erlöse uns van den Uebel: Nederdaling van Christus, na zijne verrijzenis, in het voorgeborgte der hel. De aartsvaders strekken de armen tot den bezoeker uit. De geheele schilderij, met hare afzonderlijke tafereeltjes, is, gelijk men ziet, een allegorisch of zinnebeeldig gewrocht, gesteund op inbeeldingen, legenden des bijbels of dogma's der | |
[pagina 171]
| |
R. Kerk. Deze opmerking geldt ook voor de verbloemde voorstelling van het ave Maria, welke wij hier eventjes gaan ontleden. Het is zeker onnoodig den lezer te verklaren, dat steller dezes zich hierin bij eene bloote opsomming bepaalt? Onderhavig werk bevat zeven mindere paneelen: Gegrüsst seist du, Maria, voll der Genaden, der Herr is mit dir: Boodschap des engels; Maria, vóór een bidbankje geknield, aanhoort de woorden Gabriëls. Een duifje zweeft in 't bovendeel des tafereeltjes. Du bist gebenedeit unter der Weibern: Bezoek van Maria aan hare nicht Elisabeth. Op het tweede plan een paar ouderlingen, waarschijnlijk Jozef en Zacharias. Und gebenedeit is die Frucht deines Leibes, Jesus: Bethlehem's stal; zes geknielde engelen omringen Maria en haren zoon. (Deze voorstelling trekt veel op de reeds genoemde tempera-schildering Geboorte Christi; in verscheidene hunner deelen zijn beide tafereelen gelijk). Heilige Maria, Mutter Gottes, bitt für uns Sünder: Maria zit, in den hemel, vóór haren zoon geknield en smeekt zeker voor de zondaars, verbeeld door eene rij personen, waarvan de drij of vier eerste eene slang rond den hals dragen. Jetst: Groep arme lieden; ellende en smarten: geboeide en weenende man, smeekende vrouw, biddende moeder met rozenkrans in de hand, twee bedelende kinderen. Und in der Stunde unseres Todes: Een bed met lijderes. De dood, in de gedaante van een geraamte, staat aan het hoofdeinde des beds. Rondom, schreiende of biddende bloedverwanten. In de hoogte verschijnt Maria door wolken omringd. Amen: Kerkhof; een weenende grafmaker leunt op zijne spade. Een engel wijst den Hemel aan eene vrouw, die uit het graf oprijst. Aan de schilderijen Vader Ons en Wees Gegroet is eene anekdoot verbonden: Bij een bezoek in de kunstgalerij van Koblenz, was koningin Augusta met het eerste dier stukken fel ingenomen en vroeg naar den prijs... - ‘Acht honderd thalersGa naar voetnoot(1), antwoordde Gassen, maar ik wil den Vater Unser van het Ave Maria niet scheiden!’ | |
[pagina 172]
| |
Men weet reeds dat Gassen slechts onvergeld voor kerken en kloosters maalde. En daar de koningin tot het protestantismus behoorde, dat het Ave Maria niet erkent of aanvaardt, en er dus niet aan gelooft, wilde Hare Majesteit juist dit tweede doek niet bezitten. Derwijze zijn beide schilderijen in het Koblenzer muzeum gebleven.
* * *
Bij het overlijden van twee zijner broeders, had Gottlieb Gassen uit loutere goedhartigheid hunne Kinderen bij zich genomen. Alles was hem geen zonneschijn in 't leven. Daarom verloor hij toch zijn goed en zoetaardig karakter niet: ‘Een kunstenaar, was zijn lievelingswoord, moet de zon in zich dragen, om ze te doen schijnen wanneer hij wil.’ Hoe Gassen de kunst beminde, bewijzen zijne opofferingen. Gedurende langen tijd gaf hij kosteloos de leergangen van teekenkunde aan de jonge werklieden van Koblenz. Na zijnen dood werden die lessen door zijnen laatsten broeder, Karl, voortgezet. Deze was een voortreffelijk zanger en tevens een talentvol kunstenaar, een beeldhouwer, die zijne studiën in Parijs gedaan had. Hij stierf in 1883, na o.z.t.z. gedurende vijf jaren over Gottlieb's dood getreurd te hebben. De Staat had het huis nr 46 des Schloss-strasse aangekocht om er een Militär-Casino van te maken; maar het werd duidelijk te verstaan gegeven door den aankooper, dat Gassen er zijne werkplaats en slaapkamer behouden bleef. Ook ontving hij zijne maaltijden uit de keuken der officieren. De lezer vraagt hier misschien: Had Gassen geen eigen huishouden en was hij niet getrouwd? Neen, want hij zei gewoonlijk toen men hem aanraadde in 't huwelijksbootje te stappen: ‘Ik kan zulk geen schoone vrouw vinden, als ik ze zelf malen kan!’ ‘Onze kunstenaar had dus twee werkplaatsen in Koblenz, want hij maakte nog altijd gebruik van zijn vorig ‘atelier’ in het koninklijk paleis, iedere maal hij een groot doek aanving. Zelfs wanneer het slot gedurende den zomer door de koningin bewoond was, behield Gassen er zijnen in- en uitgang. Op 28n Mei 1878 was hij in de St-Castorkerk tegenwoordig bij het plaatsen van zijn pas voltooid altaarstuk Het Hert Jesu. Hem was ook de tegenhanger Het Hert Maria's besteld; doch op eene vraag zijns broeders Carl: ‘Wanneer zult gij het tweede beeld voltooid hebben?’ antwoordde de | |
[pagina 173]
| |
schilder, als met voorgevoel: ‘Ik geloof niet, dat ik dàt ooit malen zal!’ Inderdaad, eenige dagen later, op Maandag, 3n Juni 1878, overleed hij bijna schielijk te Koblenz, rond 9 ure 's morgens in den ouderdom van 73 jaren. Zijn lijkdienst had plaats, den 7n Juni daaropvolgende, in de St Castorkerk. Op het Koblenzer doodenveld, dat zooveel prachtige zerken telt, ontwaart men ook een nederig omheind bloemenperkje, in drie afdeelingen gescheiden. Dáár is Gottlieb Gassen begraven, tusschen zijne broeders Franz en Karl.
* * *
In hetgeen voorafgaat vinden wij de elementen om over Gassen een persoonlijk oordeel te vellen. ‘Hij was, getuigde ons zijne zuster, de engel des huisgezins.’ Wij betreuren dat hij den eerst ingeslagen weg verlaten heeft, om daarna uitsluitend met het behandelen van godsdienstige onderwerpen te dwepen. Deze afkeuring betreft natuurlijk de kunstwaarde zijner werken niet, maar wel hunne strekking. Doch hij had de Kunst hartstochtelijk lief en in zijnen eenvoud of nederigheid heeft hij nooit naar roem getracht. Hij werd stellig vóórgestreefd door kunstenaars, die voor geld arbeidden en voortbrachten, maar niemand was meer dan hij aan de Kunst verslaafd. Zij was voor hem alles, zijn leven. Hij huldigde ze tot zijnen jongsten dag. Ook is hij op 't eereveld gevallen. * * *
Van de ongeveer vijftig doeken, welke Gottlieb Gassen borstelde, bevinden er zich enkel drij in België: St-Sebastiaan, een ongeteekend schilderijtje, het allereerste dat hij op doek bracht toen hij nog leerling was in Düsseldorf, Eene bijeenkomst van Hero en Leander, nadat deze de Hellespont doorgezwommen had, en het Huisgezin Gassen-Merker, waaraan hij twee, drie jaren (1825-28) werkte, te Koblenz. Op deze schilderij, negen voet lang en acht hoog, maalde hij de portretten zijner huisgenooten in eene soort van familiefeest vereenigd: vader, moeder, vijf broeders en drij zusters. Van de tien aldaar afgebeelde personen is nog alleen de jongste zuster, vrouwe L. Wijngaard-Gassen te Tongeren, tevens de gelukkige bezitster dezer drij familiestukken en herinneringen, in leven. Medard Verkest. |
|