van de Rotterdamsche Toonkunst-afdeeling, bij welke hij Verhulst verving.
In 1865, na den dood van Lubeck, volgde hij dezen op als directeur der Koninklijke Muziekschool. Bij dezen gewichtigen werkkring kwam in 1868 de leiding der Toekomst-concerten en in 1870 die van het muziektijdschrift Caecilia. En behalve als paedagoog, schrijver en dirigent zat de componist Nicolaï niet stil, zooals aanstonds blijken zal.
Met buitengewonen ijver en talent vervulde Nicolaï zijn taak als directeur der Muziekschool. De door hem opgerichte orkestklasse heeft niet weinig tot de muzikale ontwikkeling der leerlingen en tot den bloei dier inrichting bijgedragen. Daardoor zijn spelers gevormd, die in de voornaamste orkesten van ons land een plaats vonden en den roem der school hielpen verbreiden. Een aantal leerlingen, die ook in het buitenland naam hebben gemaakt, getuigen van het voortreffelijk onderwijs aan de school genoten, en dat Nicolaï de ziel der school is, daarover is slechts éen roep.
Het spreekt van zelf, dat zijn werkzaamheid als Caecilia-redacteur niet op die algemeene waardeering rekenen kan. Iemand, die vaak critisch optreedt, kan het niet allen naar den zin maken en moet wel eens aanstoot geven. Men zal in Nicolaï's tijdschrift over het geheel, ook wanneer men het niet daarmee eens is, den beschaafden toon waardeeren en verder den liberalen geest, die daaruit spreekt.
Dit brengt mij van zeil tot den dirigent, die als directeur der Toekomst-concerten er veel, zeer veel toe heeft bijgedragen op zijn gebied vrijzinniger, ruimer begrippen te kweeken en een einde te maken aan een noodlottig exclusivisme.
Het ontbreekt mij aan den tijd om dit met de programma's in de hand uitvoerig toetelichten, maar de Hagenaars herinneren zich dankbaar, dat hij de eerste muziekdirecteur was, die Berlioz' Harold-Symphonie liet spelen (in 1874), in een tijd dus toen men om Berlioz lachte; dat hij lang vóor anderen met orkestwerken en fragmenten uit den lateren tijd van Wagner durfde voor den dag komen, toen de smaak daarvoor nog moest worden ontwikkeld; eindelijk dat hij het was, die Peter Benoit hier ingang vinden deed. Dit laatste hangt ten nauwste samen met het streven om het nationale element in onze toonkunst te versterken, waaraan men ook de stichting der Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging