De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 20
(1890)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Aan Karel Bogaerd,
| |
Aan Virginie Loveling,in antwoord op eene ‘echt christelijke’ beoordeeling van haar laatste werk: ‘Een Winter in het Zuiderland’, in de ‘Vlaamsche Kunstbode’ van Antwerpen. Waarom toch hebt ge uw prachtig werk
niet in een andren geest geschreven?
bij voorbeeld in den geest der ‘Kerk’
of in Loyola's geest, hoe sterk
dat vloeken mocht met heel uw leven?
O, droeg uw boek hun geestlijk merk,
dan had hun lof noch paal, noch perk;
dan stondt ge op eens ten top verheven
van kunst en roem.... en heiligheid;
dan ware een toekomst U bereid
met geestelijk gebloemt' doorweven
en.... pausenzegen overspreid.
| |
[pagina 90]
| |
Maar, hemel lief! dat gij, een' vrouw,
het wagen zoudt één' steen te slopen
van 't eeuwenoude ‘Kerkgebouw!’
Dat heeft geen naam zelfs om te doopen.
Gelukkig dat het zuivrend vuur
voor ketters niet meer brandt dit uur;
gij zoudt het anders fel bekoopen.
'k Zie, in verbeelding, U daar staan,
met ketens aan een paal gebonden.
Een pater steekt de vlammen aan;
een andre komt aan 't volk verkonden
al' wat gij schuldig hebt misdaan
en leest de lijst af uwer.... zonden;
dan gaan zij rond met kruis en vaan,
tot rook en vlammen zijn verzwonden
en ‘'t zuiveringswerk’ is afgedaan.
Dan strooien zij nog langs de baan
uwe asch in alle vier de winden;
dit laatste doen zij licht, omdat,
in 't wonderdal van Josafat,
God-zelf u niet terug zou vinden.
Schijnt u de schets wat sterk gekleurd? -
Wel, dat is duizendmaal gebeurd
en zou wel ras opnieuw beginnen,
moest ooit de ‘heilige Kerke’ weer,
die ‘goede moeder!’ lief en teer,
haar oud gezag en macht herwinnen.
Karel Bogaerd.
Laken, 20 Januari 1890.
Wat heerlijke poëzie in goddelijke vormen gebeiteld! Was het ook Juvenalis niet die zegde: ‘De verontwaardiging maakte mij dichter’. Zoo ook Karel Bogaerd. In ieder vers trilt ze. Haar brandende adem doorgloeit het gansche stukje; haar vlammengloed ontsteekt brandstapels, waaraan die ongelukkige Van Langenhoven, ei! zoo na, zijne misdadige handen verzengde. Wat een boos mensch is toch die Van Langenhoven met al zijne in Christus geloovende broeders! 't Is echt waar, ze droomen van niets anders dan van Auto-da-fé te houden ten koste der vrijdenkende Livie Lane en stellig nu moet er haar ridderlijke kamper: Karel Bogaerd, ook aan: samen den brandstapel op in apotheose met verblindend elektriek licht en stikkende rozengloed van Bengaalsch vuur! O mijn harte zwelt van wonne! Karel, mijn goede ouwe jongen, gij hebt ongetwijfeld ook wel eens de zoo glorievolle geschiedenis gelezen van ‘Don | |
[pagina 91]
| |
Quichotte de la manche’ ge weet wel, de held, die overal onrecht zag, seffens het zwaard gereed had en zelfs tegen de windmolens instormde. Maak den man niet jaloersch tot in zijn graf, vriend! Was er in heel mijne beoordeeling een enkel woordje dat van vooringenomenheid getuigde? Droeg ze zelfs niet het spoor, dat de verslaggever het werk met aandacht had gelezen? - En zie, ik wed u voor 'nen lekkeren faro of geuze-lambik naar believen, dat gij - verontwaardigde dichter - het niet gelezen hadt, toen ge uwe dwaze rijmen schreeft. Zoudt ge gewenscht hebben, dat ik verzwegen hadde, dat er in dien ‘Winter’ van vrijdenkerij of zoo iets spraak was? Is het de plicht van den beoordeelaar niet kenbaar te maken in wat geest het werk, waarover hij schrijft, werd opgesteld? ‘Een prachtig werk’ zingt ge. Dat heb ik ook gezegd: prachtig, van buiten, wel te verstaan. - Doch het innerlijke? Wat zegde het ‘Algemeen Handelsblad van AmsterdamGa naar voetnoot(1)’, wat schreef: ‘de Revue bibliographique’ over het bedoelde werk? Waren die kritieken zoo christelijk niet als die van ‘Van Langenhoven’? Smijt ze dan ook uwe bliksems naar 't hoofd! - Zoudt ge soms ook niet kunnen zeggen, waarom de erkende kunstrechter Max Rooses tot heden nog enkel een paar woordjes aankondiging over ‘Een Winter’ stelde, bekennende, dat hij toen 't werk nog niet gelezen had? - Ik ben benieuwd te weten, wat hij zeggen zal. Indien ooit, Karel Bogaerd, hebt ge eene schoone gelegenheid om te zwijgen laten voorbijgaan. Bewaar uwe satirieke dichtergaven voor betere gelegenheden: dat wenscht u van harte, wen hij u rechtzinnig groet, E. Van Langenhoven. |
|