- ‘Och, mijn blondje, sprak de jongen eenigszins ontsteld door dit onverwacht beklag, terwijl hij zijne hand op haren ronden schouder legde, men heeft de zaken overdreven. Toen gij mij gisteren avond na de eerste regenvlaag verliet, werd ik in 't naar-huis-gaan door eene tweede verrast. 'k Liep door langs den grooten beuk, waaronder Betje eene schuilplaats gezocht had; en dewijl het meisje niet gaarne hare nieuwe muts bedorven had met door zulk een stortregen te loopen, heb ik haar een plaatsje onder mijnen regenscherm aangeboden, - 't geen ze gaarne aannam - en ik heb ze tot aan hare woning geleid. Daarin ligt er toch niets dat u achterdochtig kan maken en mij dunkt, dat ik, met dat meisje eenen dienst te bewijzen, slechts mijnen plicht heb gedaan!
Roosje zweeg en zag haren geliefde vlak in de oogen. Ze wist wel dat hij waarheid sprak; immers, hij loog nooit. Ze zag het op zijn open gelaat, waar zijne gevoelens voor haar als in een boek te lezen stonden. Ja, nu speet het haar dezen morgen Wanne Kwatonge, die de zaak op eene heele andere wijze verteld had, niet toegeroepen te hebben: Ge liegt; ge lastert! Mijn Loden ken ik best; 't is een eerlijke jongen!
- ‘Ik geloof u, zegde ze kalm en hem geruststellend. Ik heb te gauw naar kwaadsprekerij geluisterd. In den grond meende ik 't niet, maar ziet ge, Loden, de gedachte alleen maakte mij reeds ongelukkig!’
- ‘En daarom moest ge pruilemuilen en mij een smokje weigeren?’
- ‘Kom, mijn beste, daar hebt ge er al meer dan één; 't is al lang vergeven en vergeten.’
- ‘'k Moet voort, Roosje, want de vloed rijst en men wacht mij reeds aan de wadden.’ En na eenig dralen: Maar, kijk, dat 's voor u; 'k heb het gisteren van mijn spaargeld voor u gekocht, in de groote kraam die langs den kerkmuur staat. En nu weg....’
- ‘Maar loop toch zóó niet heen, riep ze hem na, zonder ik u voor dit mooie halssnoer eens goed bedankt hebbe!’
- ‘'k Heb geen tijd meer, m'n liefje. Morgen zooveel en zoolang ge wilt. Komt ge me niet te gemoet tot aan de ‘Hooge duin?’
- ‘Ja wel! Goede vangst, Loden!’
- ‘'k Dank je. 'n Avend, Roosje!...’