ieders handen mocht komen; een boekje te schrijven, waarvan de lezing goede gevoelens in het hart zou doen ontwaken.
Zijne schetsen - inzonderheid ‘Adeste fideles’ voldoen aan die voorwaarde. De kerstvertelling, die ik daar aanhaalde is wezenlijk roerend schoon en zoo levendig van voorstelling, dat men de personen voor zich tooveren kan.
De schavuitenvangst is eene echt luimige pret, zou de Hollander zeggen De Brusselsche commis-voyageur is naar het leven geteekend. De schrijver had hier eene groote moeilijkheid te overwinnen, dat is, door overmaat van luimigheid in het belachelijke te vallen. Hij is die klip als een ervaren zeeman flinkweg omgezeild.
Drank en laster vind ik minder goed getroffen. Die Willem Van Nevele is te doorbraaf: 't is een engel in menschenkleeren. Jan was toch zoo doorslecht niet om gedurig lastig gevallen te worden. De schrijver mist daar zijn doel. - De geschiedenis van Jan en Willem wordt verteld door een zekeren Kobus, een' oud boerenknecht. Heeft de steller die hoedanigheid van zijnen sprekenden persoon niet te veel uit het oog verloren. Ik vind in heel die vertelling den boerenknecht niet. Hoor eens hoe schoon hij spreekt:
‘Dan blikte het meisje fier in haars vaders oogen en voor eenen stond was alle bekommering vergeten. Wat deed het hare reine ziel genoegen haren vader met zooveel lof over den braven Willem te hooren spreken.’ Het is in 't geheel mijn gedacht niet van den schrijver te vragen, dat hij de ruwe, onbeschaafde taal van den min ontwikkelden man getrouw weergeve. Het is de zaak het juiste midden te vatten, dien toon te grijpen, die kleur te treffen, die met den stand des verhalers het beste strookt.
Eene kale Juffer en Dief bieden in hoofdzaak dezelfde ‘intrigue’ dezelfde personen aan. Beide verhalen zijn niet van onwaarschijnlijkheid vrij te pleiten. Als samenstelling zijn zij de minst gelukte uit den bundel. 't Is misschien omdat de onderwerpen ook al zoo dikwijls zijn behandeld, dat de schrijver moeite heeft gehad om er eene zoo wat nieuwe inkleeding voor te vinden.
Wat taal en stijl aangaat heeft de heer Bultynck beter geleverd en hadden wij het recht meer van hem te verwachten. Lange, lange volzinnen, waarvan de deelen geenszins in verhouding zijn: nuttelooze herhalingen van woorden, als b.v.b. op bldz. 10 waar het woordje haar tienmaal op een dozijn regels te vinden is en andere meer bewijzen dat de schrijver de noodige zorg heeft verwaarloosd. Eene andere maal zij 't beter.
E. Van Langenhoven.