| |
| |
| |
Groote Vlaamsche Landdag te Kortrijk op zondag 18 oogst 1889.
De Vlaamsche Landdag, door de Kortrijksche Vlaamsche vrienden, op 18 Oogst om 11 uren, in den Burgerkring belegd, werd onder alle opzichten goed door de strijdende Vlamingen beantwoord, die elke gelegenheid te baat nemen om eene lans te breken ten voordeele van land, taal en volksstam.
Alleen dient gezegd, dat te Kortrijk, evenals overal, de slechte gewoonte heerscht op het gestelde uur niet te beginnen. Het was omtrent half twaalf, toen onder het daverend handgeklap en het blijde hoezeegeroep der duizenden Vlamingen, waaronder een vrij aanzienlijk getal vrouwen, die de zaal radikaal vervulden, de regelingskommissie van den Landdag binnentrad en plaats nam op het verhoog.
De geestdrift onder de aanwezigen was onbeschijflijk en geen wonder: eenige Kortrijksche vrienden hadden onder de toegesnelde strijders de blijde mare verspreid, dat de heer Duthoit, minister der Zuid Afrikaansche Republiek van Transvaal, deze plechtige bijeenkomst door zijne hoogst belangrijke tegenwoordigheid zou vereeren.
Kortom, er was leven, begeestering en vreugde te lezen op de gulle aangezichten dier ronde en koene Vlamingen, die in deze net met vlaggen en wimpels versierde groote zaal, ongeduldig het verkwikkend en bemoedigend Vlaamsche woord verbeidden.
Als men zulk eene geestdrift ziet onder de deelnemers van onverschillig welk feest of welke bijeenkomst, dan mag men op voorhand verzekerd zijn van deszelfs welslagen.
Dit gezegd, vangen wij eigenlijk het verslag aan over dezen zoo knap belegden en overheerlijk geslaagden Landdag, die niet alleen lang in het geheugen der deelnemers zal geprent staan, maar die onuitwischbaar in de Vaderlandsche geschiedenis zal gegriffeld blijven.
Nemen plaats aan het bureel: de heeren J.I. De Beucker, minister Duthoit, van de Boeren van Zuid Afrika, Frans de Potter, dr Lauwers, dr Verhelst, A. Verhoost, R. Vermandere, advokaten Pauwels en De Visschere, C. Nys, A. Coucke provincieraadslid, P. Doutrelingne en een aantal andere heeren, wier namen ons ontsnappen.
Op de eereplaats, in de zaal, bevinden zich een aantal geestelijken, uit alle gouwen en streken, die, insgelijks doordrongen van den Vlaamschen geest, tot dit landjuweel hunne schreden hebben gericht, om die mannen te aanhooren en toe te juichen, die onverpoosd strijden tot verheffing, veredeling en ontslaving van den Vlaamschen volksstam.
De heer De Beucker doet de schel ringelen; eene algemeene stilte heerscht en hij verklaart den Landdag geopend en geeft het woord aan den heer Th. Sevens, schrijver van den Kortrijkschen Landdag, die in eene gespierde en dichterlijke taal, de duizende Vlamingen welkom wenscht, zoo talrijk opgekomen om de bespreking van de rechten der Vlamingen bij te wonen. Hij brengt ook hulde aan den Transvaalschen minister, den heer Duthoit, die deze bijeenkomst met zijne tegenwoordigheid wel wil vereeren (Toejuichingen).
| |
| |
Spreker weidt verder uit over den Vlaamschen geest, die te Kortrijk meer en meer ontwaakt en die, van deze sterke en weleer zoo te recht beroemde stad, eene sterke Vlaamsche vesting maakt, die verdient hand in hand te gaan met Gent, Antwerpen en Brugge.
Kortrijk is het Fransche, of beter, het verfranschte Kortrijk van vroeger niet meer. Als een bewijs ervan, zegt hij, dat morgen, bij de onthulling van Palfijns standbeeld, de eerste magistraat van Kortrijk, de heer burgemeester, het woord in het Vlaamsch voeren zal. (Toejuichingen).
Om nog meer kracht aan zijn gezegde bij te zetten, wijst hij op het onlangs gevierde Groeningerfeest waaraan niet min dan 5 tot 6000 Vlamingen deelnamen en dat in gulden letteren in de jaarboeken van Kortrijk zal aangeteekend staan.
Tot slot zijner rede, brengt hij eene maar al te wel verdiende hulde aan den heer De Beucker, aan den onvermoeibaren Vlaming, die geen oogenblik geaarzeld heeft, de moeielijke taak van leider of voorzitter dezer bijeenkomst op zich te nemen.
Deze laatste woorden lokken eene ovatie uit ter eere van De Beucker, waaraan geen einde schijnt te zullen komen.
De heer De Beucker zegt dat hij wel is waar aanvaard heeft, doch dat deze aanvaarding maar voorloopig is; hij wil zich aan den wil der vergadering onderwerpen.
Heeft de vergadering vrede met den voorzitter dien de heer Sevens U voorstelt, vraagt de heer De Beucker tot de vergadering.
(Van alle kanten, ja, ja.) Daarna gaat hij voort en zegt dank aan de heeren burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden omdat zij eene toelaag hebben gestemd, voor het helpen dekken van de kosten dezes Landdags.
Hij bedankt ook den Burgerkring, die zoo bereidwillig zijn lokaal heeft afgestaan aan de Vlamingen, en brengt ten slotte hulde aan allen hier aanwezig die gekomen zijn, zegt hij, om den Vlaamschen stam te redden van zijnen val en de verbastering van het onderwijs te keer te gaan.
Dit laatste is het gewichtigste punt van ons streven, doch het is in eens niet te verwezenlijken, men moet een weinig geduld hebben; de tijd der verlossing nadert echter, wellicht zal hij die niet meer beleven, in alle geval is dit een overwinning die door het jongere geslacht zal kunnen gevierd worden.
Hij weidt vervolgens uit over het nut eener Vlaamsche opvoeding, vooral voor de meisjes, rept een woordje over het vereerend bezoek van den Minister Duthoit en eindigt met aan dezen moedigen en flinken Zuid-Afrikaner het woord te verleenen.
De heer Duthoit staat recht en wil spreken, doch het luid spelen van eenige voorbijtrekkende muzieken belet hem zulks; hij zet zich neder en staat het woord af aan den heer advokaat Verriest, schepene der stad Kortrijk (in groot uniform) die onder luid handgeklap, de zaal binnentreedt en verklaart niet lang de vergadering te kunnen bijwonen.
De rust hersteld zijnde, neemt de heer Verriest het woord.
Hij groet en verwelkomt eenieder en toont dat de Vlamingen door hunne Vlaamsche beweging niets anders beoogen dan de herinburgering van dien geliefden banneling, van onze schoone moedertaal.
Hij spreekt verder over de tegenkanters der Vlaamsche beweging die, zegt hij, mogen verdeeld worden in twee groepen: in goede sullen die vreezen door de Vlaamsche beweging oneenigheid en tweedracht te zien ontstaan tusschen Walen en Vlamingen en in afzichtelijke leliaerts die zich schamen over al wat Vlaamsch is.
| |
| |
Met de eerste moet men medelijden hebben en hen trachten op den goeden weg te helpen, met de tweeden kan niets aangevangen worden, want verrader is hun naam en slaaf zij hun ambacht. (Gelach).
Spreker eindigt zijne toespraak met een woord van bemoediging tot allen die strijden voor Vlaanderen en zijn duurbaar lot. (Toejuichingen).
De heer Duthoit (langdurig gejuich). - Broeders, zoo vangt hij aan, ziedaar een naam die ik u wel geven mag, al kom ik ook van 7 duizend mijlen ver. Ik heb van den voorzitter 10 minuten bekomen om eenige woorden tot u te richten, mocht ik er meer van doen hebben, dan zult gij mij de overige wel geven. (Ja, ja!)
Hij zegt onzen strijd te kennen en hem te volgen, hij noemt hem eerlijk, groot en vaderlandsch bij uitstek.
De verwantschap, die tusschen de Vlamingen en de Transvalers bestaat is groot, want beiden strijden hard en moedig, de eerste tegen het Fransch, de tweede tegen het Engelsch; daarbij is de Transvaalsche kleur, de driekleur van Holland, maar de spreuk der Zuid-Afrikaansche Republiek is Eendracht is macht; tweede punt van verwantschap. (Bravo).
Hij geeft ook de beschrijving van de ontdekking van Transvaal en doet den huidigen toestand van dit schoone land kennen, waaruit het blijkt dat 100 tot 200 Engelsche landverhuizers wekelijks hunnen intrek nemen in Transvaal. Wij worden letterlijk overstroomd, zegt hij, en het wordt hoog tijd dat de Dietsche stam van zijnen kant zich ook uitbreide in Zuid-Afrika.
Hij zegt ook dat, om kiesrecht te hebben, men minstens vijf jaar in Transvaal moet verblijven, en om als lid der eerste Kamer te kunnen benoemd worden, moet men er 15 jaar wonen.
Om lid te zijn der eerste Kamer, hoeft men protestant te zijn; om lid te zijn der tweede Kamer, wordt zulks niet vereischt. Elk lid mag den godsdienst belijden dien hij wil.
Hij aanschouwt Afrika als eene toekomst, welke de Vlamingen, zegt hij, die lust zouden gevoelen tot uitwijken, niet mogen verwaarloozen. Daar immers zullen zij broeders en taalgenooten aantreffen. (Langdurig handgeklap en geroep: Leve Duthoit.)
De heer Coremans (Volksvertegenwoordiger) treedt binnen. [Handgeklap en geroep: Leve Coremans!]
De heer De Beucker verleent het woord aan den heer K. Lybaert, jste, van Gent.
De heer Lybaert zegt te spreken in naam zijner Gentsche vrienden van den Snellaertskring en het Vlaamsch Grievenkomiteit.
Hij handelt over de Vlaamsche normale afdeeling der Gentsche Hoogeschool.
De normale afdeeling werd, zooals men weet, bij de Gentsche Hoogeschool gevoegd, om leeraars voor onze Athenea te vormen, die later in de Vlaamsche gewesten, bij middel der moedertaal, de geschiedenis, de aardrijkskunde en de germaansche talen zullen aanleeren.
Alwie een greintje gezond verstand heeft, zal denken, dat om logiek te zijn, 't is te zeggen om goede Vlaamsche en degelijke leeraars te vormen, men beginnen moet met de heeren studenten in het Vlaamsch te onderrichten.
Mis! In de bureelen van ons ministerie denkt men daar heel anders over. Daar is men van gevoelen, dat, om leeraars te vormen die bekwaam zijn later deze vakken bij middel der moedertaal aan de jeugd te onderwijzen, het veel beter en praktischer is, aan de studenten leeraars te geven die geen Vlaamsch kennen,
| |
| |
ofwel, die, alhoewel vertrouwd met de moedertaal, toch vinden dat het veel deftiger staat hunne leergangen in het Fransch te geven.
Zoo komt het, dat, op enkele uitzonderingen na, meest al de leergangen van de Vlaamsche normale afdeeling in het Fransch gegeven worden [Hoe! hoe! hoe!]
Men moet bekennen, dat het eene vrij zonderlinge manier is om Vlaamsche leeraars te vormen.
Die staat van zaken is vernederend en onverdragelijk, dit moet veranderen, kost wat kost.
Daarom stelt hij voor, namens zijne Gentsche vrienden, dat de Vlaamsche Landdag bij den heer minister van binnenlandsche zaken en onderwijs, zou aandringen, desnoods eischen, dat voortaan alle leeraars, gelast met het geven van lessen in de Vlaamsche normale afdeeling der Gentsche Hoogeschool, zich in hunne kursussen zouden bedienen van de moedertaal.
Die vraag is redelijk en billijk en zal door geen rechtschapen man, als de heer minister, in den wind geslagen worden.
Hij stelt ook voor, in naam der Gentsche vrienden, bij het Belgisch kabinetshoofd aan te kloppen en hem te vragen, toch eindelijk den Moniteur of Staatsblad, zooals men het ding noemen wil, degelijk te vervlaamschen; 't is te zeggen, erin alle wetten en besluiten, te gelijk in de twee talen te doen verschijnen en niet den Vlaamschen tekst acht of veertien dagen na den Franschen, gelijk 't de verleden week nog het geval is geweest. [Langdurig handgeklap]. Spreker legt besluiten neêr.
De heer Coremans brengt hulde aan den heer Duthoit en maakt onder andere de volgende typieke vergelijking: Onze vijanden beweeren dat de Oost- en West-Vlamingen, de Antwerpenaars, de Brabanders en de Limburgers, malkander niet verstaan; hewel, de Transvaalsche redenaar welken gij daar hebt toegejuicht, is er de sprekende logenstraffing van; de heer Duthoit komt van 7000 mijlen ver en wij verstaan hem allen. [Gelach].
Verder spreekt hij ook over de vervlaamsching van het hoogere onderwijs. De heer Lybaert, zegt hij, klaagt over de verfransching der Gentsche normale afdeeling; hij heeft gelijk, want 't is schande te zien hoe heeren gelijk Wagener en konsoorten die verbastering in de hand werken.
Wij zijn hier, zegt hij, met duizenden opgekomen om de vervlaamsching van het onderwijs te eischen, en moeten ons best doen dat binnen weinige jaren de Hoogeschool van Gent, eene Vlaamsche Hoogeschool weze.
Hij herinnert den strijd in de Kamer voor onze taalrechten gevoerd.
De strijd was lastig, want eene verfranschte meerderheid was tegen ons, doch de Klauwaerts zijn opgestaan en de meerderheid gaf ons eene wet:
Die schier aan elk voldoening geeft,
Wanneer ze streng wordt nageleefd.
Hij spreekt ook over de toepassing dezer wet: over de wet betreffende het middelbaar onderwijs en eindigt, zeggende, dat alles om doen is met de regeling van het inkomexaam der heeren studenten ter hoogeschool, die men zou moeten verplichten, minstens twee vakken in het Vlaamsch te behandelen. Dan moet het middelbaar, zoo vrij als officiëel onderwijs wel volgen.
Zijn laatste woord is:
Wij moeten bekomen dat het bestuur, het leger, het onderwijs, Vlaamsch worden. Eens dat wij zulks bezitten, dan zal Vlaanderen herleven en Gent, Brugge en Antwerpen, hand aan hand gaan op den effen en schoonen weg van den vooruitgang! [Langdurig handgeklap en kreten: Leve Coremans!)
| |
| |
De heer Sevens doet lezing van een aantal brieven en telegrammen van bijtreding, door bijzonderen en maatschappijen toegezonden. Deze zijn de heeren: senator Lammens, pastoor Schuermans, rechter Julius Obrie van Dendermonde, Emanuel Hiel; de Jonge Klauwaarts, van Brussel; De Vlaamsche Vrienden, van Temsche; Lod. Plassche, namens een groep Vlamingen van Parijs; Edmond Fabri, namens den Snellaertskring, van Gent; R. Millecam, namens het Grievenkomiteit, van Gent; Lambrecht Van Ryswyck, August Bultynck, namens het Davidsfonds, van Gent; 't Land van Riem en de Taalgilde, van Aalst; de Rodenbachsvrienden, de Zanglust, Nut en Vermaak, de Vlaamsche Kiezersbond en de Nijverheidskring, allen van Gent.
De heer Carpentier [Borgerhout] dringt aan op de vervlaamsching der nonnenscholen.
De heer advokaat Pauwels [Antwerpen] spreekt over het voorval Josson en roept begeestert uit: die mannen, die Josson hebben gestraft en die rechters, die weigeren de wet uit te voeren, zullen buigen of bersten. [Handgeklap.] Ik en mijne vrienden verbinden ons elke overtreding der wet aan den kaak te stellen.
Hij spreekt vervolgens over de krijgsraden; hoopt dat deze zullen vervlaamscht worden en vraagt aan den heer Coremans dat hij dienaangaande een wetvoorstel zou neêrleggen.
Hij vraagt ook eenen Vlaamschen leergang van strafrecht en strafrechtspleging in elke Hoogeschool; drukt den wensch uit dat Vlaamsche betichten zich voortaan uitsluitend tot Vlaamsche advokaten zouden wenden, en brengt tot slot eene welverdiende hulde aan zijne twee moedige vrienden Maurits Josson en Pol Gisseleire. [Algemeene goedkeuring en bijtreding].
De heeren Fl. Peeters van Antwerpen en Opdebeek van Brussel, zien af van het woord, daar er nog te veel sprekers opgeschreven staan.
De heer Frans Reinhard [Brussel] brengt, onder luid handgeklap, hulde aan de eensgezindheid der Vlamingen, en hoopt dat de samenwerking van alle weldenkende vaderlanders, tot welke partij zij ook behooren, zal blijven bestaan totdat de laatste greintjes onrecht zullen verdwenen zijn. Sprekende over de vervlaamsching van het hooger onderwijs, zegt hij dat men onverpoosd moet strijden. Er moet ook met handen en voeten gewerkt worden voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, alwaar tot nog toe de Vlaamsche leergang van strafrecht en strafrechtspleging niet is gesticht geworden. Hier alweêr zegt spreker, was die belofte eene loutere kiesbelofte.
Wat dient er gedaan te worden in zulke omstandigheden?
Spreker stelt voor aan de vergadering der Landdagen den last op te dragen om te zien of er, bij voorbeeld te Antwerpen, geene mogelijkheid bestaat eene fakulteit van rechtsgeleerdheid in het Vlaamsch in te richten.
Van officiëele zijde hebben wij niets te verwachten en in de vrije hoogescholen bespot men ons van achter de schermen.
De hoogeschool van Brussel durft met dien leergang niet beginnen, zij zouden studenten verliezen, daarom zou Leuven het voorbeeld moeten geven, en te Leuven is men bang voor Brussel; deze hoogeschool zou volgens de Leuvenaars, het eerst dienen vooruit te komen met dezen leergang.
Zóó zijn wij een speelbal tusschen twee handen.
Sprekende over Vlaamsche grieven, haalt spreker de feiten aan van den sergeant die zijn exaam aflegde in het Vlaamsch, van student Willems, wien men weigerde in de moedertaal zijn exaam af te nemen en van de eens door
| |
| |
wijlen minister Rogier uitgesproken schandige woorden: Men moet er toe komen het Vlaamsch element in België uit te roeien.
Hij weidt verder uit over de kracht van het Verbond der Grievenkomiteiten, dat dit jaar eene prachtige zegepraal heeft behaald door de laatste stemming in den provincieraad van Oostvlaanderen. Men bedreigt ons wel is waar met een beroep tot den koning, om de stemming te verbreken; maar dat men er zich van wachte, dat men daar de hand niet naar uitsteke, of wij zullen onze stem doen weerklinken tot voor den troon van onzen Koning.
In dit geval zouden wij aan Zijne Majesteit zeggen dat, indien men deze stemming verbreekt, men hetzelfde besluit nemen moet voor Luik en Henegouw, waar men talrijke Vlamingen aantreft, ja meer dan hier Walen; dààr ook zou men dan het gelijktijdig gebruik der twee talen moeten opleggen.
Hier wordt spreker verzocht zijne rede te staken, daar hij reeds lang de 10 minuten heeft overschreden. Men brengt den heer Reinhard eene lange en welverdiende ovatie.
De heer Ducatillon [Waregem], schildert het ontstaan af der jonge beweging in Zuid-Vlaanderen. Te Waregem is een jonge Vlaamsche wacht ontstaan, die op kiesterrein zal treden, want het is hoogst noodig dààr, zoowel als elders, mannen te kiezen die door en door Vlaamschgezind zijn.
Te lang roept hij uit, gaven wij onze stem aan franskiljons.
Hij legt besluiten neêr.
De heeren K. Van Caneghem [Eine] en Lambrecht [Oost-Rozebeke] zien af van het woord en leggen besluiten neêr, doch de laatste dezer heeren vraagt dat men bij de bisschoppen van Gent en Brugge, zou aandringen opdat de wet van 1883 op de vrije middelbare scholen zou toegepast worden.
De heer Backx [Antwerpen] is van meening dat de Vlaamsche beweging zich moet inlaten met de werkkwestie; immers de taal is gansch het volk. Hij stelt voor aan den aanstaanden Gentschen bisschop te vragen, dat het maatschappelijk kongres, door wijlen Mgr Lambrecht ontworpen, niet in den vergeethoek zou geschoven worden, maar integendeel, zou gauw mogelijk plaats hebben. [Teekens van goedkeuring].
De heer Pieter Bolsens (Leuven), kondigt aan dat binnen kort een algemeene studenten-Landdag zal gehouden worden, waarop de vervlaamsching van het hooger onderwijs zal besproken worden en waar niemand anders dan studenten zullen mogen spreken. [Toejuichingen].
De heer Van Doorslaar [Brussel], maakt propagande ten voordeele van Neerlandia, eene Vlaamsche verzekerings-maatschappij, die de helft harer opbrengsten tot steun der Vlaamsche beweging zal besteden.
Hij spreekt ook van het stichten eener spaarkas, die op dezelfde gronden zou gevestigd zijn. [Handgeklap.]
De heer Hektor Plancquaert [Zomergem] spreekt eene meesterlijke redevoering uit die, volgens het algemeen gevoelen, zou dienen in druk gegeven te worden. In eene dichterlijk taal roept hij den Vlamingen toe:
‘Indien gij nog niet hebt, wat gij bekomen wilt, wat uw recht is, wat u toekomt, het is uw eigen schuld.
Gij bidt en smeekt te veel. Handelt zonder spreken, dat is de boodschap.
Verjaagt onmeêdoogend de verraders uit uwe rangen, kiest voor die mannen niet meer, die de rechten der Vlamingen miskennen en met uwe billijke vragen den spot drijven.
Gij kiezers van Dendermonde en Aalst, gedenkt de mannen die tegen de wet van onzen moedigen Coremans hebben gestemd.
| |
| |
Richt landdagen in voor de aanstaande kiezingen; gij moogt op ons rekenen wij zullen op den buiten gaan spreken tegen de landverraders, die zich onwaardig hebben gemaakt van het vertrouwen der Vlamingen.
Wij willen Vlamingen van den echten stempel, maar geene mannen die ons leveren en met ons den gek houden. Aan 't werk dus; wat min gesproken en wat meer gehandeld; het is hoog tijd.’ [Langdurige en stormachtige toejuichingen].
De heer Vande Steene [Sijnghem] spreekt eene krachtige en opwekkende redevoering uit en legt eenige besluiten neer, waarbij de Landdag de vervlaamsching vraagt van bestuur, leger, gerecht en onderwijs. Ook deze spreker wordt luid toegejuicht.
De heer Haerynck (Brussel) kondigt aan, dat bij de hofbouwschool van Vilvoorde eene Vlaamsche afdeeling zal gevoegd worden, waar al de leergangen luidens het voorstel, in het Vlaamsch zijn zullen, behalve de wetenschappelijke leergangen.
Spreker stelt voor dat stappen zouden aangewend worden, ten einde te bekomen dat het heele onderricht Vlaamsch weze. (Algemeene bijtreding).
De heer Opdebeeck [Brussel] doet nog eenige bemerkingen aangaande de houding der Vlamingen in kiestijd, waarna de heer Sevens, namens het bestuur, de geloofbelijdenis, het credo der Vlamingen, te Antwerpen dezen winter aangenomen, opnieuw voorleest, en door de aanwezigen doet bekrachtigen.
Daarna richt de heer De Beucker voor slot, andermaal het woord tot de opgetogen aanwezige Vlamingen en bedankt allen voor hunnen iever en hunne aandacht en verhoopt dat deze Landdag, die een der schoonste is welke tot heden werden gehouden, heerlijke vruchten zal afwerpen, gelijk zijne voorgangers.
Men staat recht; men zwaait de hoeden en zakdoeken en onder het zingen van den Vlaamschen Leeuw, verlaat men in allerijl den Burgerkring, om zich wat te gaan voeden want de magen zijn ledig. Het is 1/4 voor drie ure.
|
|