De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19
(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Iets over de hervorming op muzikaal terrein van Dr Hugo Riemann.(Naar aanleiding der kritiek van Ut, in L'Opinion van 20 Maart 1889.) Ein Amerikaner mag ihnen sagen, was ein grosser Denker, der auf diese Erde kommt, als neves Centrum ungeheurer Kräfte au bedeuten hat. Hoe beperkter de gezichtskring der hoorders, hoe scherper hun oordeel over alles wat daarbuiten ligt. Domheid durft alles! Mijnheer Ut van het dagblad L'Opinion, heeft dezer dagen gelegenheid gevonden om zijne verregaande verwaandheid eens te luchten te hangen. De komst van Dr Carl Fuchs, een voortreffelijk muziekgeleerde en hoogstbegaafd klavierspeler, bood hem daartoe een welkome gelegenheid, waarvan hij dan ook ruimschoots gebruik maakte; - maar..... waardoor weer eens de treffende waarheid van bovenstaand motto (aan Multatuli ontleend), werd bevestigd. | |
[pagina 184]
| |
Als ik mij hier nu de moeite geef, om ‘iets’ te zeggen over de uitingen van meneer Ut (zie L'Opinion van 20 maart 89), zoo moet ik tevens de lezers waarschuwen, daarom toch niet te gelooven, dat ik zoo bijzonder veel waarde hecht aan de ‘opinie’ van Ut van L'Opinion; - integendeel.... ik doe dat alleen daarom, om het onverstand dat hier zoo driest, zoo vermetel optreedt (en waarvan Ut de inkarnatie schijnt te zijn), eens duchtig de les te lezen. Er zijn zoo van die heertjes, die ‘over alles en nog wat’.... kunnen (!) en durven schrijven, zonder er evenwel de noodige kennis toe te bezitten; en onder dat getal, moet ik ook meneer Ut - hij neme 't mij kwalijk of niet - rangschikken. Het komt hier juist van pas, een paar treffende woorden in herinnering te brengen door de Chronique gezegd, tijdens de Nibelungen opvoerigen te Brussel, in 83, door den troep van Angelo NeumannGa naar voetnoot(1). Ziehier: Victor Hugo a dit quelque part: ‘Il faut se mettre au fait de Shakespeare. Faute de quoi, Shakespeare, le grand Shakespeare lui-même, est méconnu et honni. Et ce travail de mise au fait n'est pas mince, je vous prie de le croire. Il faut aussi se mettre au fait de Wagner. Les Wagnériens ne sont pas les personnages extravagants que l'on pense: ce sont les gens qui, s'étant mis au fait, sont exposés à entendre les sottises de ceux qui ont négligé ce travail’. Welnu! men leze den naam Riemann, in de plaats van dien van Wagner - en de toepassing is volkomen. Ook hier, zijn de mannen, die van deze hervorming 'n ernstige studie maakten, en dezelve naar hun beste krachten hebben trachten bekend te maken en te verbreiden.... ‘exposés à entendre les sottises de ceux qui ont négligé ce travail’ (adres aan meneer Ut en consorten). Nog steeds was het zóó: de mannen die hun tijd vooruit zijn geweest, waren ten allen tijde een voorwerp van verguizing en verdachtmaking voor de ‘achteruitkruipers’, of voor de onnoozele sullen, die met veel goeden wil.... misschien, maar helaas! met 'n kolossale dosis ‘traagheids-(volhardings-) vermogen’, (om in de eenmaal aangeleerde of aangenomen begrippen voort te gaan) toebedeeld, steeds met veel moeite achteraan kwamen sukkelen. | |
[pagina 185]
| |
De idealisten worden door de zoogenaamd praktische lui, veelal voor ‘gekken’ uitgemaakt. Maar zijn die idealen wel altijd zoo onpraktisch, of is hun gebrek alleen dat zij zich vroeger openbaren dan de menigte ze wenscht of verwacht? Salomon de Caus en James Watt waren idealisten en droomers - maar thans beheerscht de practicus met hun fantasmen de wereld. De eenheid der naties is door de dichters ingeroepen; naar hen heeft de wereld niet geluisterd, maar die eenheid erkend, toen het practisch kanon haar tot stand bracht, en het onesthetisch traktatenproza haar afkondigde. Zoo is de poëzie de drijvende kracht geweest die de werkelijkheid tot menige schoone daad drong, en waar zij zich thans mede siert; want wel beschouwd, zijn zoovele veroveringen der praktijk, niets anders dan geakklimateerde en getemde idealen, eenmaal als waanzinnig uitgekreten, en later dagelijksch goed geworden. Zoo schreef een Engelsch geleerde een dik boek, vol met alle mogelijke en onmogelijke bewijzen, over de volstrekte onmogelijkheid om per stoomschip over zee te gaan; toch werd datzelfde boek eenigen tijd later, per stoomschip naar Amerika gebracht. Dat is wel de meest welsprekende weerlegging, die een boek ooit heeft gevonden. Wie weet of meneer Ut ook niet eens zoo'n dik boek schrijft over het onpraktische dezer hervorming. Maar ter zake! Als Ut werkelijk iets degelijks van deze zaak wist, zoo ware hij gewis dien dag met dien onzin te huis gebleven, en hij ware dan tevens 'n dwaasheid minder rijk. Neen meneer Ut, zooals gij 't voorstelt, zoo is 't niet! Het ligt 'm niet dààraan, ‘que les auteurs négligent parfois la phraséologie de leurs morceaux,’ maar wel (en doodeenvoudig!) dààraan: dat door de onvolkomenheid van 't notenschrift, dit nog niet mogelijk was. Zie daarvan weet gij letterlijk NIETS, en 't treffendste bewijs daarvoor, ligt in den onzin door u daarover in L'Opinion gedebiteerd. Als gij u eens de moeite hadt gegeven, Riemann's werken te bestudeeren,... niet à la surface, zooals gij in den regel over de zaken heenschuift, - maar ernstig,.... dan hadt ge kunnen inzien welk een kolossale stap wij hierin door Riemann vooruit zijn gebracht. En zoolang komponisten en uitvoerders daarvan geen notitie nemen, zoolang ook zal | |
[pagina 186]
| |
hunnen tekst voor verschillende in- en uitlegging vatbaar blijven; iets wat niet mogelijk zou zijn, als er duidelijk geschreven stond wat er bedoeld was, en ‘men’ die duidelijkheid begreep. Want, o meneer Ut! - de muzikale metriek en rhythmiek is een nog doorgaans onbebouwd veld, en de onvoldoende en tamelijk onbestemde begrippen die men daarvan heeft, beteekenen niet bijzonder veel, al meent gij wellicht, bijzonder veel te weten van wat eigenlijk metriek en rhythmiek is. Gij schijnt ons te willen doen gelooven, dat gij studie hebt gemaakt van deze hervorming; maar ik zeg u, - ik, die in ‘Caecilia’ en ‘Le guide musical’, bewijzen leverde, van deze zaak op de hoogte te zijn - ik zeg u: gij weet er NIETS van! ‘Il y a des choses très justes dans le système de Riemann’ zegt ge; - ei! wees zoo goed en wijs gij mij die eens aan? ‘Mais quant à accepter toutes ses théories comme dogmes, c'est une autre affaire; surtout quand il s'agit d'anciens auteurs;’ welke dogma's, o meneer Ut, kunt gij niet aannemen? waartegen hebt ge bezwaar? komaan, laat eens werkelijk hooren wat ge daarvan zoo al weet! Zeker, meneer Ut houdt er niet van, dat de componist bij de uitgaaf van zijn werk, den uitvoerder een plastisch geheel in handen geeft, wiens physionomie hij met volkomen bewustheid naar zijn gevoel, naar zijn eigen gevoel vormde; het moet kneedbaar zijn, kneedbaar als was, opdat Ut en konsorten, er hunne individueele opvatting kunnen inleggen. Dus: niet de gedachte van den auteur moet korrekt worden weergegeven, neen.... de interessante gedachten-inlegging van een of ander lid der firma Ut en Co, of van andere geaffiliëerde firma's - die moet men bewonderen! Is dat verwaandheid, of niet?! is dat piëteit voor de kunst en voor den kunstenaar? vraag ik. En eindelijk, - niet ‘les élèves surtout y trouveront des enseignements précieux,’ maar anderen, die lang geen ‘élèves’ meer zijn, BenoitGa naar voetnoot(1) en GevaertGa naar voetnoot(2) bijv., hebben daarin ‘pre- | |
[pagina 187]
| |
cieuse voorschriften’ gevonden; het zijn maar alleen meneer Ut en confraters die zulks niet noodig hebben. Toch ben ik van oordeel dat Riemann's denkbeelden ook voor dezulken zeer vruchtbaar zouden kunnen zijn, ja dat juist diegenen die zóó spreken (of denken) als Ut, er meer dan anderen, behoefte aan hebben. Zoo ten minste zij niet verkiezen achter te blijven, en in hunne domheid te volharden; want bij sommigen is het volhardingvermogen, om in de eenmaal aangenomen richting voort te gaan, zeer groot. Ik hoef hier thans over de principen dezer hervorming niet uit te weiden; ik heb dat elders en tamelijk breedvoerig gedaan. Ik herhaal dat dus niet. Wie er belang in stelt leze die; zoo hij ten minste de bronnen zelf, niet raadplegen kan. Zoo Ut daarvan geen notitie nemen wil en in zijne onnoozelheid volharden: dat staat hem volkomen vrij. - en laat mij tamelijk onverschillig. Ik heb de heilige overtuiging dat ik hier 'n zaak voorsta, die 'n toekomst heeft niet alleen, maar die van groot belang is tevens, en eenmaal in de geschiedenis der toonkunst, met gouden letteren zal geboekt staan. Dàt kan ik wel voorspellen, n'en déplaise aan m'neer Ut e tutti quanti. Want we hebben hier met 'n revolutionairen geest op muziek-wetenschappelijk-gebied te doen. Lees bijv. eens de kritiek die de heer Daniel de Lange, (orkestdirecteur te Amsterdam en tevens een voortreffelijk muziekgeleerde) in Het nieuws van den dag (van 1 April 1889, 2e blad) over het concert van Dr Fuchs schreef. Als Multatuli nog leefde, zou hij ook daarvan kunnen zeggen: ‘Dàt is nu eens kritiek! Niet van die soort, van: 't bevalt mij of 't bevalt mij niet; maar hij behandelt zijn onderwerp.’ - | |
[pagina 188]
| |
En gij, o Ut, gij kletst er om heen, en vertelt praatjes voor den vaak. In Amsterdam vragen de ernstige toonkunstenaars met belangstelling aan elkander: heb je de kritiek van De Lange gelezen? Want, o meneer Ut!... De Lange is 'n autoriteit, aan wiens uitspraken de artisten daar hooge waarde hechten. Maar wie! wie - in 's hemelsnaam! - vraagt in Antwerpen, naar de kritiek van meneer Ut??? Ja men zou kunnen vragen: heb je de onzinnige, uilerige elucubraties van meneer Ut gelezen? Maar... keeren wij terug - à nos moutons! Ook op harmonisch gebied, wordt veel op losse schroeven gezet. De inleidende studie tot de kompositieleer ondergaat 'n radikale ommekeer - en zeer ten goede. De hervormingen schijnen thans aan de orde te zijn. De harmonieleer wordt op nieuwe grondvesten opgetrokken. Bijv. het moll-akkoord geheel anders verklaard en afgeleid dan gewoonlijk, en de oude cijferbas wordt op zij gedrongen door deze methode, die in staat stelt, Sopraan, Alt en Tenor even gemakkelijk - of liever: veel eenvoudiger en logischer - als de Bas te becijferen; en.... maar ik kan hier al die vele voordeelen niet opsommen. Men zal dat spoedig kunnen lezen in ‘Caecilia’ (algemeen muzikaal tijdschrift voor Nederland) waarin ik 'n studie over deze nieuwe harmonieleer zal publiceeren. Eene inleiding liet ik daaraan reeds voorafgaan, onder den titel: ‘Dur- en Moll-akkoord, of in de terminologie der nieuwe harmonieleer Oberklang (Bovenklank) en Unterklang (Onderklank)’ (zie Caecilia 1888, no 21 en 22). Zie, het is mij tamelijk onverschillig of meneer Ut daarvan al dan niet notitie nemen wil. Het staat hem volkomen vrij, om naar verkiezen, bij de achterhoede te blijven en te schimpen op de voorwacht; op ons - die niet zoo blind zijn als hij. Het uilengeslacht is nog lang niet uitgeroeid; maar 't gekras en geschreeuw van alle uilen, - atheensche of niet-atheensche - kan mij geen oogenblik doen wankelen in mijne overtuiging van de groote belangrijkheid dezer zaak en in mijn geloof, dat muzikaal gesproken - ‘ginds 'n nieuwe wereld ligt.’ Gelukkig zijn allen niet zoo kortzichtig, want behalve de reeds genoemden zou ik nog eenige autoriteiten uit Noord-Nederland kunnen noemen, die het ook de moeite waard hebben geacht hiervan 'n ernstige studie te maken. Ik wil alleen nog een paar uit onze nabijheid noemen, Blockx en | |
[pagina 189]
| |
Huberti, die zich de moeite niet ontzien, deze ‘idées neuves et fécondes’ ernstig te bestudeeren. En in Italië, o meneer Ut, ook in Italië schrijft men hierover vol geestdrift. Cesare Pollini heeft over Riemann's harmonieleer, eene reeks artikelen gepubliceerd in ‘Il teatro illustrato’ die in Milaan bij Sonzogno verschijnt. Ziehier de inleiding, die ik niet nalaten kan even af te schrijven, het opstel draagt den titel: Il Dr Ugo Riemann e il sistema ‘duale’ dell'armonia. Ga naar voetnoot(1) Il Riemann è conosciuto in Italia specialmente per il suo lessico musicale, frutto d'una erudizione che sorprende quando si pensi alla giovine età dell'autore ed alla profondità delle sue cognizioni in tutti i rami della scienza musicale. Molte questioni però vi sono trattate colla concisione voluta dalla natura di un dizionario, e le idee dell'autore non si possono valutare secondo la loro vera importanza, qualora non si ricorra ad altri lavori dov'egli espone con maggiore larghezza i resultati de'suoi studii. Due mi sembrano essere i meriti principali del Riemann | |
[pagina 190]
| |
nel campo della teoria applicata alla pratica artistica, cioè l'analisi e la riforma dei mezzi atti a conseguire la giusta interpretazione ed espressione musicale (Phrasirung, arte di fraseggiare) e la proposta d'una nuova cifratura armonica (Klangschlüssel, chiave degli accordi) basata sul sistema razionale del dualismo, di fronte al vecchio basso numerato, che si rivela ogni giorno meno compatibile col moderno pensiero armonico. Mi riservo di parlare un' altra volta di quanto il Riemann va facendo nel campo dell' espressione musicale, mentre per ora cercherò di dare un' idea dei suoi sforzi in quello dell'armonia, togliendo a tal uopo da' suoi scritti quanto contengono di più importante per l'arte pratica. Premetto qui subito, che non si tratta d'una delle solite innovazioni armoniche, le quali da qualche tempo vanno annoiando sufficientemente il pubblico musicale; se da una parte abbiamo dei teorici che si ostinano a sostenere dottrine | |
[pagina 191]
| |
già da lungo tempo abbandonate dalla pratica, vi sono dall'altra certi aspiranti al titolo d'innovatori, che senza il dovuto corredo di cognizioni scientifiche, propongono sistemi più o meno cervellotici, nei quali i teoremi della vecchia scuola celebrano le nozze le più contro natura coi principii mal digeriti della moderna. A quest'ultima categoria non appartiene il Riemann! Le sue idee si basano su d'un profondo studio dell'arte antica e moderna, su una vasta e precisa conoscenza dei resultati positivi ottenuti nelle scienze fisiche e fisiologiche nei loro rapporti colla Musica, e tutta questa copia di sapere è fecondata dalla più lucida facoltà di giudizio, da un vero genio del metodo, come dice felicemente il Fuchs. Chiunque vorrà studiare gli scritti più importanti del nostro autore, potrà convincersi che non fui tratto da esagerazione alcuna in questo apprezzamento dell'opera sua; e tale studio non dovrebb'essere negletto da quanti sentono lo squilibrio esistente fra la teoria e la pratica della Musica qual è oggidí, ed il bisogno di por fine ad uno stato di cose, che non contribuisce di certo ad illuminare le idee di chi s'inizia all'arte. Wat zegt ge van zoo'n enthousiasme? o snuggere Ut! En bewijs gij nu eens in even bezielde taal, en ‘met kennis van zaken’, dat Cesare Follini, dat ik, - in één woord, dat wij 't mis voorhebben! Ga naar de mieren, leg uwe verwaandheid af, wees vlijtig en wordt - wijs. Tot slot haal ik hier nog eenige treffende woorden aanGa naar voetnoot(1), en die ik met de voorgaande in overweging geef aan meneer Ut e tutti quantiGa naar voetnoot(2). Darüber sind wir Alle vollständig einig, dass wir mit kindlicher Pietät an die unsterblichen Werke unserer grossen Meister herantreten sollen; es fragt sich nur, wodurch diese Pietät sich äussern, woran man sie erkennen soll, und darin gehen die AnsichtenGa naar voetnoot(3) allerdings auseinander. Ich für meinen Theil bekenne mich als eifriger Anhänger der von | |
[pagina 192]
| |
Matthis Lussy (Traité de l'expression musicale) flüchtig angebahnten und von Hugo Riemann (Musikalische Dynamik und Agogik) und Carl Fuchs (Die Freiheit und die Zukunft des musikalischen Vortrages) logisch begründeten und systematisch entwickelten musikalischen Vortragslehre, und unterschreibe aus voller Ueberzeugung, folgende, der Einleitung der Fuchs-Riemannischen Brochüre (Praktische Anleitung zum Phrasieren) entnommene Worte: ‘Es handelt sich hier wahrlich nicht um interessante Einfälle und geistreiche Deutungen, nicht um individuelle Empfindungen und persönlich eigenartige Auffassungen, sondern um Constatirung von allgemeingültigen Gesetzen des musikalischen Denkens; es handelt sich darum, den Meistern zu ihrem guten Recht, zur vollen Würdigung zu verhelfen. Wir erstreben nichts weiter als eine restitutio in integrum!’ Ziet ge, lezer, dat zijn allen - met Riemann aan 't hoofd - témeraire luidjes, volgens meneer Ut, die (hij hoeft dat nu waarlijk niet te komen verzekeren, want ik weet dat al heel lang) er met zijn konfraters ‘une esthétique bien différenteGa naar voetnoot(1) de celle de M. Riemann’ op nahoudt. Maar ik vind, dat meneer Ut wat al te ‘téméraire’ is, om met zulke verregaande verwaandheid en oppervlakkigheid, zaken te veroordeelen die hij niet begrijpt. Als dat heerschap ergens sterk in is, dan is 't hierin. Verwaand als meneer Ut, zal dra tot spreekwoord worden. In Italië en elders zullen ook wel geaffilieërden van de firma Ut en Co te vinden zijn, misschien ontmoet men ergens zulke geallieërden onder de firma si-ré (ciré), waaruit men dan met 'n klein beetje goeden wil, de ware beteekenis van haren naam zou kunnen opdelven, en waaruit reeds het blanketsel, het bovenoplaagje, het ‘vernis d'instruction’ te proeven ware. | |
[pagina 193]
| |
Maar wij, voorstanders van deze ‘idées neuves et fécondes’ wij troosten ons, en zeggen met Göthe's Faust ‘Geschäftiger Geist, wie nah fühl ich mich dir’ waarop de geest antwoordde: ‘Du gleichst dem Geist, den du begreifst.’
Antwerpen. Em. Ergo. |
|