| |
| |
| |
Eene week te Florence.
Door Gustaaf Segers.
(Vervolg).
Van de Piazza del Signoria begeven wij ons, door de Via Calzaioli, naar de Piazza del Duomo. Wat het Canale Grande te Venetië, de Corsa Vittorio Emanuele te Rome is, dat is de Via Calzaioli te Florence. Men heeft er prachtige winkels en magazijnen, doch vooral wijnhuizen.
Een dezer telde ons weldra tot zijne klanten. Nauwelijks waren wij er de eerste maal binnengetreden, of wij zagen, dat de meid, achterliet buffet, aan de boorden van de Schelde, en niet aan die van de Arno te huis behoorde. Rechtuitgesproken was zij een flink meisken: met haar zwart merinossen kleed en spierwitten voorschoot, deed zij zich zeer behagelijk voor. Heur frisch, blozend aangezicht, overvloedige blonde haren, en hare hoog opgestroopte, bloedrijke armen, lieten ons geen oogenblik in twijfel. Nauwelijks waren wij dan ook over den dorpel getreden, en had ik zachtjes tot mijnen broeder gezegd: ‘Wat zullen wij drinken?’ of eene stem, waarin de Antwerpsche tongval duidelijk doorstraalde, klonk door de zaal: ‘Pakt eenen roomer wain, mannen, die kost hier maar vaif centen’. ‘Ge hebt gehoord, dat wij Vlamingen zijn?’ ‘Dat zie ik aan uwen s....’ De meid was inderdaad van Antwerpen geboortig, en woonde al zeven jaren te Florence. Reeds dikwijls heb ik gehoord, en zelfs gelezen, dat menschen, die sedert eenigen tijd hunne moedertaal niet spreken, deze alras geheel vergeten. Ik mag echter verzekeren, dat dit geenszins het geval was met Threes V.; zij legde eene vloeiende welsprekendheid aan den dag, waardoor Antwerpsche meiden zich nog al dikwijls onderscheiden. Ongelukkiglijk konden wij haar slechts weinige inlichtingen geven over de zaken, die haar het meeste belang inboezemden: vooral wilde zij weten hoe het met de bals in de ‘Scala’ en de ‘Valentino’ gaat. Zeer aangenaam zou het haar zijn te Florence een Rubenspaleis te zien bou- | |
| |
wen; reeds vele Florentijnsche meiden, van hare kennis, benijdden, volgens haar, hunne Antwerpsche zusters, die ten ware hunne meesteressen geene al te groote hellevegen zijn, alle zondagen, gedurende een paar uurkens, een beentje mogen uitslaan.
Threes verklaarde, dat het haar rechtzinnig genoegen deed Vlaamsch te kunnen spreken, iets wat haar sedert een jaar niet meer was voorgevallen; wij, van onzen kant, voelden ons recht gelukkig, slechts na drie weken afwezigheid van onzen geboortegrond, onze moedertaal te hooren. Dagelijks bezochten wij de herberg, en nauwelijks had de meid het Due vino per le Fiamminghi gesproken, of zij kwam ons gezelschap houden, om ons haar wedervaren in de Arnostad in het lang en breed te verhalen.
In eene der zijstraten der Calzaioli, de derde rechts, de Via San Martino, heeft men het huis waarin de onsterfelijke dichter van de Divina Commedia in de laatste helft van Mei 1265 geboren werd. In den voorgevel van hetzelve heeft men eenen steen geplaatst, waarop men leest in questa casa degli Alighierri, nacque il divina poeta.
Op de Piazza bevindt zich de hoofdkerk van Florence, een der beroemdste gebouwen der wereld. Het dekreet, waarbij, in 1294, de oprichting dezer kerk bevolen werd, is een blijvend gedenkteeken van de kunstliefde en grootheid van ziel der edele Florentijners.
‘Aangezien het bij uitstek voorzichtig is voor een volk van edelen oorsprong, in deze zaken op derwijze te werk te gaan, dat men, door zijne kunstvoortbrengselen, niet minder de wijsheid dan de edelhartigheid doe uitschijnen, zoo wordt aan Arnolfo, bouwmeester onzer gemeente bevolen, de modellen en teekeningen voor de heroprichting der kerk van Sancta Maria Reparata met de hoogste en weelderigste pracht te maken, opdat de macht en de nijverheid der menschen niets uitvinden, noch ooit iets kunnen ondernemen, wat grootscher en schooner zij; naar hetgeen de wijste burgers in openbare en geheime zitting hebben gezegd en aangeraden, moet men nooit de hand aan de werken der gemeente slaan, indien men het voornemen niet heeft ze in overeenkomst te brengen met de groote ziel, welke de ziel van al de burgers, in éénen wil vereenigd, uitmaken.’
De kerk is zeer groot, de koepel reusachtig. De voorgevel, waarover zooveel werd gesproken, is nieuw. In 1867 werd
| |
| |
hiertoe een prijskamp uitgeschreven. Emilio de Fabius bleef overwinnaar. Wanneer, in 1880, een deel van zijn werk onthuld werd, werd het fel gehekeld; er werd dus een nieuwe prijskamp, met modellen geopend, waarin de Fabius andermaal bekroond werd. Hij stierf in 1883; de gevel werd door Luigi del More voltrokken, en voor twee jaren, in het bijzijn der koninklijke familie, onthuld.
Deze gevel maakt eenen diepen indruk; hij geeft een gevoel van rijkdom en zwier, dat waarlijk behaagt.
Hij heeft den vorm van een autaar, en bestaat gansch uit wit, donkergroen en bruin marmer. Drie bronzen deuren met reliefs, bevinden zich in denzelven. Boven elke heeft men eene schilderij in levendige kleuren; zij stellen tafereelen uit Christus' leven voor. Boven de hoofddeur heeft men eene groote rosace, met rooskleurigen omtrek; eene kleinere praalt boven elke zijdeur. Twaalf Apostelen, in wit marmer, bevinden zich, in eene galerij, in den gevel; in hun midden Maria met het kindeken Jezus. Verscheidene halfverheven zuilen loopen, in spiraalvorm omhoog, en welven zich boven de vensters tot bogen.
Van binnen is de dom indrukwekkend; de middenbeuk is ongemeen breed, de zijbeuken daarentegen zeer smal. De zuilen staan ver van elkander, en zijn boven alle evenredigheid zwaar. De koepel is ongemeen groot en gansch beschilderd, hij eindigt met eene lantaarne, waardoor het licht valt. Onder den koepel heeft men het hoogaltaar; door een kunstig snijwerk afgesloten. De indruk van dezen tempel, met zijne kleine vensters, zijne groote wandvlakken en zijne ongelooflijke ruimte is inderdaad overweldigend. Evenals in de meeste Italiaansche kerken is er geen enkele stoel noch bank te zien.
Het Baptisterio, dat zich tegenover de ingangdeur bevindt, is overal gekend. Het is een achtkantig gebouw, van tien meters doormeter, en gansch in marmer. Talrijke zuilen loopen naast de wanden omhoog; boven hen bevindt zich eene galerij. Boven en beneden deze heeft men friezen met Byzantijnsche portretten op gouden grond. Reeds ten tijde van Dante was het Baptisterio beroemd, de groote dichter drukt er in den negentienden zang van zijne Commedia zijne bewondering over uit.
Het meest gekend zijn de deuren van dit gebouw. Zij zijn in brons en ten getalle van vijf. Ieder heeft eene hoogte van
| |
| |
vijf meters en eene breedte van twee en eenen halven meter. Op elke zijn tien ware schilderijen in bas-relief. De figuren van het voorplan meten nagenoeg twee decimeters; de lijsten zijn versierd met borstbeeldjes, op de posten heeft men vruchten en dieren: meest eekhorentjes en vogels. De tafereelen stellen feiten uit de Bijbelsche geschiedenis voor; door hunne pracht en kunstwaarde overtreffen ze alles wat men zich voorstellen kan. Michel Angelo verklaarde, dat deze deuren waardig waren den hemel te sluiten.
Moest men slechts oppervlakkig de kunstgalerijen van Florence bezoeken, zoo zou, gelijk ik het reeds verklaard heb, een jaar hiertoe nauwelijks voldoende wezen. Geene enkele stad ter wereld, Rome misschien uitgenomen, kan onder dit oogpunt met de geboorteplaats van Dante wedijveren.
Enkele notas, vóor de voortbrengselen der Vlaamsche kunst opgeteekend, wil ik hier slechts overschrijven.
Treden wij vooreerst in de wereldberoemde Galeria degli Uffizi.
Nr 197. Rubens eerste vrouw, door den prins der Vlaamsche schilders.
Eene echte Antwerpenares, met groote, wijdgeopende oogen, blozende wangen en eene frissche, gezonde gelaatskleur. Zij schijnt goed, praktisch en geestig, en in het geheel niet dom. De oogen vooral drukken eenen vroolijken gemoedsaard uit; de mond plooit zich tot eenen zoeten, schranderen lach. Het voorhoofd is niet zeer hoog, doch breed, de haren, bruin en tamelijk kort, doch overvloedig en krullend, zijn achteruitgekamd. Elizabeth Brandt draagt een zwartzijden, met sierlijke teekeningen gestikt kleed: de borsten zijn half bloot. Achter den hals is de kraag recht en stijf. Over de schouders hangt een keten van kostelijke steenen, om den hals prijkt een snoer van witte paarlen. De handen zijn klein en blank, de vingers dun en spits. Elizabeth heeft den rechterwijsvinger tusschen de bladen van een klein, rood kerkboek, met gouden sloten. - Onder het oogpunt van koloriet en teekening, uitdrukking en leven, een juweel der Vlaamsche kunst.
Nr 180. Helena Fourment, Rubens tweede vrouw, insgelijks door Peter Pauwel zelven geschilderd.
Een blozend, schalksch, frisch gezicht, met groote, fluweelachtige, donkerbruine oogen. De lippen zijn rond als kersen, het neusken klein. De haren, blond en krullend, vallen overvloedig, langs beide kanten van dit bekoorlijk
| |
| |
gelaat. Ze zijn met bloemen getooid. Helena draagt een zwart kleed, met gele strepen, borst en schouderen zijn bloot. Men heeft den indruk een meisken vóor zich te hebben, dat nog lust zou smaken in het spel. Zij ziet er kinderlijk verwaand, een weinig schelmsch, en toch goed en medelijdend uit.
De zaal der schilders van dit museum is overal vermaard. Men heeft er de portretten van de voornaamste meesters van alle landen, meest door hen zelven vervaardigd. Daarover slechts eenige aanteekeningen.
Nr 237. Quinten Metsijs. Groot aangezicht, gezonde gelaatskleur; blauwe, wijdgeopende oogen. De haren zijn donkerbruin. Quinten draagt eenen zwarten mantel, met eenen kostelijken pels afgeboord, en purpere mouwen. Hij schijnt een voornaam personage te wezen. Hoewel het gelaat die grootsche, majesteitvolle uitdrukking heeft, welke ons op de figuren van Metsijs zoozeer treffen, valt het mij toch moeilijk in dit beeld onzen vermaarden Antwerpschen smid terug te vinden.
Nr 233. Rubens. Mist hier volkomen de fiere, ridderlijke uitdrukking, waarmede wij ons den Vlaamschen Schilderkoning zoo gaarne voorstellen. Uitgenomen de slapen en het achterhoofd, met dikke, blonde, krullende haren, is het hoofd gansch kaal. De sporen van vermoeidheid, ziekte en smarten zijn op dit beeld duidelijk zichtbaar.
Nr 228. Rubens' portret, gelijk iedereen hem te Antwerpen kent. Zijn gezicht is uitermate bleek.
Nr 223. Van Dyck, door den schilder zelven. Het aangezicht is doodsbleek; op de wangen vertoonen zich kleine, paarsche blosjes. Neus en kin zijn spits; de oogen vermoeid en verglaasd. Uit marmer schijnt het voorhoofd geboetseerd; het is uitermate prachtig gevormd en ontwikkeld. De haren zijn overvloedig, kastanjebruin en krullend; de mond een weinig geopend. Eene figuur die men nooit vergeet.
Nr 451. Rembrandt van Rijn. Groot, grof, gerimpeld aangezicht, met dikken neus; machtig, fel ontwikkeld voorhoofd, groote mond, bolle wangen, wijdgeopende oogen en zware wenkbrauwen.
Rembrandts baard is blijkbaar sinds acht dagen niet geschoren. De schilder schijnt norsch en verwaand, weinig mededeelend en zijn genie ten volle bewust te wezen.
Waarlijk, het doet den Vlaming goed, tusschen die reuzen der kunst, die mannen aan te treffen, waarop hij zoo trotsch
| |
| |
is; evenals hunne werken zeerwel de vergelijking kunnen doorstaan met de wereldberoemde meesterstukken der Italiaansche scholen, dringen hunne flinke, echt Vlaamsche gelaatstrekken zich aan elkeen op, die aan dit onsterfelijk geslacht een bezoek komt brengen.
Het Museum Pitti telt waarschijnlijk zijne wedergade in Europa niet. In 1440 werd het paleis door Brunelesschi, voor Luca Petti, den beroemden tegenstrever der Medicis begonnen. Het verheft zich op eene zachtglooiende helling; de overgroote, ruwe hardsteenen, waaruit het bestaat, schijnen door reuzen op elkander gestapeld te wezen. Rafaël, Tiziano zijn hier beter dan waar ook vertegenwoordigd. Van onze Vlaamsche meesters treft men insgelijks heerlijke werken aan.
Weer schrijf ik eenige aanteekeningen uit mijn notaboekje over.
Rafaël. La Madona della Granducca. Maria draagt een rooden borstdoek; haar hals is gansch bloot. Op het achterhoofd heeft zij een groen manteltje. Het aangezichtis ovaal, en door twee lichtblonde haarvlechten omzoomd: het is ongemeen zoet, droomend van uitdrukking. Een fijn, kanten voilet bedekt het voorhoofd. Het kind Jezus is gansch naakt, en draagt eenen kanten sluier om het midden. - Een verrukkelijk meesterstuk.
Tiziano. La Madona della Misericordia. Maria draagt een purper kleed; een gele doek daalt van het hoofd tot op de schouders neder. De heilige maagd strekt de hand zegenend over de personen uit, die haar van weerszijden omringen. Een tafereel vol grootschheid, en indrukwekkende majesteit.
Rubens. Portret van den Hertog van Buckingham. Hij draagt eene zwarte samaar en kanten kraag; het fijne, ongemeen sierlijk geteekende gezicht duidt onmiddellijk den Engelschen edelman aan.
Rubens. De vier Wijsgeeren. Onze groote schilder in gezelschap van zijnen broeder Flips, Huig de Groot en Justus Lipsius. Grotius heeft een kloek, frisch aangezicht, eenen arendsneus en blonden knevel. Zijne gelaatskleur is gezond, zijn blik fiksch. Vóor hem ligt een boek geopend, evenals vóor Lipsius. Beiden schijnen met elkander over den tekst te spreken. Lipsius verheft de hand met een gebaar, alsof hij eene verklaring geeft. Rubens' hoofd is ook hier, evenals in de Uffizien, uitgezonderd de slapen en het achterhoofd, gansch kaal.
| |
| |
Rubens. De Gevolgen des Oorlogs. De god des krijgs, met eene brandende fakkel in de hand, stormt uit den tempel. Vrouwen pogen hem te vergeefs te bedaren.
Onder het oogpunt der dramatische kracht, een wonder. Als schoonheid, rijkdom, bekoorlijkheid en bevalligheid, heeft onze Pieter Pauwel, tusschen deze keurbenden van Europa's groote geesten, waardige mededingers; in gloed, hartstocht en zielkundige waarheid slaat hij allen uit het veld, die zich met hem durven meten. Het aangezicht van den krijgsgod ademt hetzelfde akelige afgrijzen als Mackbeth; het is een der heerlijkste kunstgewrochten, in welk vak dan ook, die ik in mijn leven heb genoten.
Als wilde de onsterfelijke Vlaming ons onmiddellijk bewijzen, dat hij in het aanminnig bekoorlijke ook heerlijk onzen landaard vertegenwoordigt, wenkt hij ons naar zijne Heilige Familie. Op eene wieg zit het kindeken Jezus. De kleine Joannes, die met hem komt spelen, wordt liefderijk door hem geaaid. Maria, die een rood kleed en kanten kraag draagt, beziet beiden: heure hangende hand rust een weinig op Jezus armken. De heilige Anna, een wonderschoone, echt Vlaamsche kop, beziet vol naieve bewondering, Gods zoon. Jozef een weinig verbaasd, heeft insgelijks den blik op beide kinderen gericht. Onmogelijk is het de zoetheid van den echt moederlijken lach van Maria te beschrijven; hij straalt tot in de ziel door. De kinderen, zoo blank, zoo poezelig van vel, zoo verrukkelijk naief, zijn waarlijk om te stelen. Joannes heeft de handjes gesloten en de armkens gekruist. De aangezichten van Jezus en zijne moeder vergeet men nooit. Op het voorhoofd en de kaakjes heeft het goddelijk kind enkele, lichte sproetjes, evenals Maria. Men moet de kleurige, gelaatstint, den onbeschrijfelijken oogslag van den aanminnigen jongen; de reine, kalme moedervreugd der vrouw; men moet heure waarheidsliefde, heur rechtzinnig karakter van heure wonderzoete wezenstrekken zien stralen, om de verbazende alzijdigheid van den Reus der Vlaamsche kunst naar waarde te schatten.
Wat mij betreft, ik beken hier gaarne, dat het grootste geluk, hetwelk ik, bij het doorwandelen dezer tempels der kunst smaakte, was, andermaal van de grootheid van ons edel ras getuige te kunnen wezen. Hier te Florence, het brandpunt der Italiaansche kunst, zijn enkele van onze groote geniussen verschenen. Terwijl de Franschen, Duitschers, of welk volk dan ook, er niet eens aan kunnen
| |
| |
denken den strijd met deze verheven geesten aan te vangen, die aan den Arno, den Tiber of de Adriatische zee het levenslicht zagen, weten zij, die van de Scheldeboorden kwamen, glansrijk hun meesterschap staande te houden. Ook de Italianen zelven erkennen, dat zij in de Fiamminghi's alleen waardiger mededingers hebben aangetroffen.
Niets is dan ook doelmatiger om het besef onzer eigenwaarde in ons te versterken, dan een bezoek in het rijkgezegend Italië.
Om Michel Angelo in al zijne grootheid te leeren kennen begeve men zich naar de Sagrestina Nuova, daar bevinden zich de graftomben van Jules en Laurent de Medicis. De eerste is als Opperbevelhebber der Pauselijke legers afgebeeld. Aan beide zijden bewondert men de standbeelden den Dag en den Nacht voorstellend. Het laatste vooral is wereldberoemd. Laurent is in diepe gepeinzen verzonken. Zijn beeld, Il Pensiere, wordt voor een der heerlijkste der Renaissance gehouden.
Begeven wij ons thans naar de kerk van Sancta Croz, die stellig op elken bezoeker eenen overweldigenden indruk uitoefent. Nog zie ik het uitgestrekte Piazza Sancta Croz vóor mij liggen. Het baadt in het wonderste licht, hetwelk men droomen kan. In het midden verheft zich het witmarmeren standbeeld van Dante Alighierri, in 1865, ter gelegenheid der zeshonderdste verjaring des goddelijken zangers opgericht. Iedereen kent dit diep, ernstige, ongemeen karaktervolle gelaat, met zijne sombere uitdrukking en titanische kracht. Aan zijnen voet zit een arend met half ontplooide vleugels. Aan de hoeken van het voetstuk houden vier leeuwen wacht. Op hetzelve leest men slechts deze weinige woorden: A Dante Alighierri. L'Italia. 1865.
De voorgevel der kerk heeft nogal overeenkomst met die van Sancta Maria del Fiorre. De tempel heeft drie beuken. De zoldering is van hout, zij wordt door zware, horizontale balken ondersteund. De hooge, grijsgrauwe, achtkantige zuilen vormen lange galerijen: de vloer bestaat uit roode steenen. Frisch en koel was het ongemeen in de kerk van Sancta Croz, terwijl daar buiten eene drukkende hitte heerschte; de diepe eerbied, die er zich van ons meester maakte, verdrong echter weldra al onze andere gevoelens. Wij bevinden ons inderdaad in het Pantheon van Italië. Het is hier, dat de grootste mannen van het Apenijnsche schier- | |
| |
eiland begraven liggen, en uitrusten van hun werkzaam en roemvol leven. Over enkele graftomben deel ik mede, wat ik in mijn notaboekje heb aangeteekend.
Michel Angelo Buonarotti. Een sarcophaag in bruin marmer, daarboven het borstbeeld van den meester. De zwaarmoedige opvatting van het leven, die van dit gelaat afstraalt, stemt ons somber; wij gevoelen ons waarlijk vernietigd door zooveel overweldigende macht. Aan den voet van het gedenkteeken drie zittende vrouwenfiguren.
Dante Alighierri. Op een hoog voetstuk een sarcophaag; links en rechts eene vrouwenfiguur. De eene knielt, en heeft het hoofd op de kist gezonken; zij houdt een boek in de hand en weent. De andere staat recht, inde linkerhand houdt zij eene lans, met de rechter wijst zij op de zittende figuur van Dante. Op het hoofd draagt de dichterkoning eene kroon in den vorm eener burcht, daarboven eene ster. Dante is in diepe gepeinzen verzonken: waar men zich in de kerk ook begeve, overal gevoelt men zich door die wonderbare figuur aangetrokken.
Luigi Cherubini. Op een tamelijk verheven voetstuk eene vrouw met eene lier, daarnaast een engel, die een schild draagt. Hierop bevindt zich het portret van den vermaarden toondichter in halfverheven beeldwerk. Daaronder is eene kroon en een muziekblad afgebeeld.
Donatello. Tegen den muur bevindt zich, onder eenen rondboog, door vierkante kolonnen geschoord, op een voetstuk, de heerlijke, zittende figuur van den grooten man. In de linkerhand houdt hij eenen bijtel. De uitdrukking van Donatelli is meesterlijk te noemen.
Galileus. Een hoog voetstuk van bruin, gevlamd marmer, waarop een witte band met opschrift.
De sarcophaag is groen en lichtgeel, daarop het reusachtig beeld van Galileus, insgelijks in geel, gevlamd marmer. In de rechterhand houdt hij eene zienbuis, de linker rust op eene sfeer. Aan elke zijde eene vrouw: de eene toont een papier, waarop meetkundige figuren zijn geteekend; de andere beschouwt een blad, waarop eene sfeer in relief. Het gedenkteeken is zeer indrukwekkend.
De schaduwen beginnen zich in den tempel te verspreiden, in eindelooze rij strekken de graftomben van Aretino, Guiccardijn, Machiavell en ontelbare andere groote mannen zich voor ons uit. Niemand bevond zich buiten ons in de kerk;
| |
| |
niets trof ons oor dan onze eigen stappen over de roode steenen, veel luider klonken echter in ons gemoed de stemmen der onsterfelijke mannen, op wier asch wij traden; met rechtmatigen trots vertelden zij ons van den onverwelkbaren roem, dien zij mochten inoogsten, doch veler verhalen werden onderbroken door bange snikken, wanneer zij ons hunne akelige levensgeschiedenis mededeelden.
Hooft verzekert ons, in eenen zijner brieven, dat de zangerigheid der Florentijnsche taal hem het vertrek uit de Arnostad zoo pijnlijk maakte, wij hadden nog vele andere redenen om ons verblijf in dit heerlijke Florence langer te doen duren.
Doch, aan alles komt een einde; den 29 Augustus te 7.40, 's mergends, stoomden wij naar Rome, de Eeuwige Stad heen.
Lier, 12 Januari 1889.
|
|