realisme, impressionisme, intentionisme en tal van andere ismes, als in eenen dwarrelboel dooreenloopen, overal hun bloedbedervend zaad rondstrooiend en op hunnen weg een onherstelbaar kwaad aanrichtend, en men zal begrijpen, hoe het komt dat twee oude pruiken, zooals het jongere kunstgeslacht gewoonlijk onze oudere verdienstelijke mannen betitelt, ditmaal de eer van België redden en schitterend de faam der Vlaamsche schilderschool handhaven, tegenover het bloedrijke en gespierde Duitschland en het begeesterde en bestudeerende Frankrijk.
Men denke echter niet dat wij, onder den indruk der machtig schoone werken welke Duitschland en Frankrijk ons toezonden, en verblind door den glans welke deze kunstgewrochten verspreiden, in staat zouden zijn een onrechtvaardig oordeel te vellen over onze Belgische schilders. Neen, vooringenomenheid is ons volkomen onbekend, wij zeggen de zaken zooals wij ze opvatten en leggen ze uit gelijk ze zich voordoen.
Rechtvaardigheid moet, in zake van kunstkritiek, het richtsnoer zijn van hem die zich op het glibberig pad der beoordeeling waagt.
Daarom, brengen wij hulde aan diegenen onzer Vlaamsche kunstenaars, die moedig het vaandel der verhevene kunst, der historieschildering in eere houden.
Wij noemen, buiten de werken van De Keyser en Gallait, die van Juliaan De Vriendt, P. Van der Ouderaa, K. Ooms, Em. Van den Bussche en anderen, wier namen ons thans niet te binnen schieten.
Hoe jammer toch dat mannen gelijk Emiel Wouters, Delperée, Aalbrecht De Vriendt, Cluysenaar, Willem Geets, enz.; ons de gelegenheid niet hebben verschaft in eenen adem hunne namen te noemen met die van de hierboven aangehaalde kunstenaars, die historiewerken tentoonstellen! Veel aangenamer zou het ons geweest zijn, onze taak ware er door veel lichter geworden, en de misschien bittere woorden, doch niettegenstaande onloochenbare waarheden, welke wij hier hooger aan 't adres van sommige onzer Belgische schilders richten, ware onze pen niet moeten ontspringen.
Zijn wij voor onze kunstenaars wat bijtend, wat moeilijk misschien, 't is omdat het noodig is, in tegenwoordigheid der uitstekende werken welke ons uit het aloude Germanië door Wilhelm Beckman, L. Ebner, K. Hoff, Otto Kirberg, Richard Scholz, Julius Scholtz, Wenzel Schwarz, Jul. Van Payer, enz., werden toegezonden, en ook, omdat, van den anderen kant, Frankrijk zich zoo krachtig veropenbaart in de meesterwerken van eenen Bonnat, Bordes, Bouguereau, Brozik, Cabanel, Dawant, mej. De Champ-Renaud, mad. De Mont-Breton, Leo Girardet, L. Jimenez, J.P. Laurens, J. Lefebvre, Maignan, enz.
Gezien dus de hooge verdiensten der medetentoonstellers, was het noodig streng te zijn voor onze landgenooten.
Dit gezegd, achten wij onze lezers genoegzaam ingelicht om met belangstelling ons overzicht te volgen.
Vooraleer echter over te gaan tot de eigenlijke beoordeeling der tentoongestelde werken, willen wij, in korte woorden, ons gedacht vooruitzetten over de talrijke opmerkingen, welke de nieuws- zoowel als de kunstbladen over deze tentoonstelling in 't midden hebben gebracht.
1o De tentoonstelling is niet zooals sommigen beweren, beneden het peil der voorgaande Antwerpsche tentoonstellingen.
2o Wij achten de handelwijs der inrichtingkommissie die het gedacht opvatte eene zaal De Keyzer en Gallait te maken, zeer prijzenswaardig, omdat zij daardoor de Belgische afdeeling in staat stelt fier op te kijken tegen Duitschland en