De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 18
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| ||||||||||
De grenadier!
|
ROOSJE, herbergierster. |
EMIEL, haar minnaar. |
FAELENS, burgemeester. |
Mevr. FAELENS, vrouw van den burgemeester. |
GAFFELS, schepene. |
LUKAS, veldwachter. |
PAULINE & GUSTAAF, herbergbedienden. |
OSCAR & WILLEM, vrienden van Emiel. |
Voorzitters, ondervoorzitters van verschillige maatschappijen. |
(Het tooneel verbeeldt eenen schoonen hof. Tafels, stoelen rechts en links. Links van den aanschouwer eenen schenktoog, waarin Roosje zich onledig houdt met glazen af te wasschen.
Eerste Tooneel.
Zie zoo, alles is geregeld. Waarlijk, 't is hier prachtig herberg houden! Ha, 'k moet nog de ‘wet op de dronkenschap’ uithangen (neemt iets uit den toog). Hier hebben wij ze! (stelt zich op eenen stoel, en nagelt den plakbrief aan eenen boom). Konden al de lieden zoo goed drinken als onze champetter, hij zou er niet veel in de kas moeten draaien. Bedenkt eens, wanneer hij er twintig binnen heeft is hij nog niet zat! (zij stapt van den stoel). 't Is gelijk, 'k zal toch niemand drank geven die beschonken is, want de burgemeester heeft mij gisteren de artikelen 5 en 6 luidop gelezen. (zij ziet rond) Wel! wel! ik zou bijna het voornaamste vergeten! (ze
neemt den plakbrief van de kermis). Ha! die zullen wij aan dezen boom hangen (zij springt nogmaals op eenen stoel). Twintig maatschappijen hebben hunne bijtreding beloofd. De burgemeester moet eene welkomstrede uitspreken. Geloof me, 't zal er net uitzien (ze stapt van den stoel). Spijtig, he? dat Emiel geen verlof heeft bekomen, om de kermis bij te wonen. Ik heb hem nochtans geschreven en ontvang geen antwoord. En toch....
Tweede Tooneel.
Gij zijt zoo vroolijk aan 't zingen, Roosje?
Waarom niet? Zie, 'k voel al lust eens te dansen. En een mooi weertje, voor de kermis, he?
Haast u, Roosje, Geef me vlug een borrel.
Eenen van zes?
Geef maar op, maar spoedig: 'k heb niets te verliezen.
Dat valt u zelden voor, veldwachter
Ja maar, 't is alle dagen geene kermis, zooals heden.
Volkomen gelijk, veldwachter. Werk zal er heden voor mij ook niet te kort zijn.
Tot later Roosje,
Wees gerust, champetter, aan dronkaards zal ik geenen drank bestellen.
Derde Tooneel.
Lukas, uwe boodschappen niet vergeten en heden op post zijn, hoor!
Alles zal naar bevel uitgevoerd worden, mijnheer de Burgemeester.
Mijnheer de burgemeester, zet u, zet u!
Ja, mijn kind, wij zullen maar in de nieuwe herberg plaats nemen.
Er zullen hier nog al eenige personen kunnen plaats vinden, niet waar?
Gij hebt hier plaats genoeg voor gansch de gemeente.
Dadelijk, mijnheer
Roosje, gij zijt een echt tortelduifje. Van op mijne slaapkamer hoorde ik u zingen.
Wel, mijnheer de burgemeester, niets stort meerder vreugd in 't harte dan een lied.
Ja, ja, 'k weet wel wat het is: Emiel moet komen, niet waar?
'k Twijfel aan zijne komst. Ik heb hem nochtans geschreven, maar hij moet nog altoos antwoorden.
Hij zal u willen verrassen, dat 's zeker.
O! 'k wensch dat ge waarheid spraakt.
'k Geloof dat hij daar is.
Vierde Tooneel.
't Is mijnheer Gaffels.
Geen slecht gedacht hier herberg te houden. Roosje, hebt gij hier een nachtegaaltje wonen?
Wel neen, mijnheer de schepene.
Ik dacht het, daar ik zooeven lustig hoorde zingen.
Een nachtegaal die 's morgens om elf uren zingt, dat 's voortreffelijk.
Gij hier, heer burgemeester.
Wel ja, ik kom van het gemeentehuis.
Al de schikkingen zijn genomen voor de kermis?
't Is waar, 'k moet u spreken
Wijn, mijnheer.
Ja kind, hebt gij er geenen?
Ge zoudt hem moeilijk vandaag kunnen uitdrinken, Mijnheer
Hij heeft eenen dienst noodig.
De veldwachter is in alle herbergen gaan zeggen dat men dient op te passen op de artikelen der nieuwe wet.
Weet ge juist hoeveel herbergen er zijn?
Wij hebben er zoo twintig.
Hij zal niet dronken zijn, hij kan er vier en twintig drinken
Al de maatschappijen...
Ziehier, mijnheer, de twee flesschen wijn!
Ziedaar een stuk van tien frank, het overschot is voor u, en laat ons eenige oogenblikken alleen.
Dank u, mijnheer. Zeg eens, mijnheer, indien gij mij noodig hebt, slechts een klopje en ik ben aan u.
Goed, Roosje.
's Namiddags om vier uren schenk ik de eeremetalen.
Wij zullen in lang zoo geen feestje bijgewoond hebben.
Maar zie, ik zou veel liever hebben, dat gij de verwelkomingsrede zeidet, want ge begrijpt...
Ik begrijp dat hij niet zal voortkunnen.
't Is waarlijk mijn plicht ze te verwelkomen, maar wat zal ik zeggen.
Dat 's zoo moeilijk niet. Ge zegt: Mijne Heeren, de schoone dag van heden is het... is het,.. Ge begrijpt wel wat ik zeggen wil, niet waar?
Ik begrijp niemendal.
Enfin, ge zegt... ge zegt..,
'k Weet nu nog altoos niets.
Ehwel, ge zegt niets!
De vreemde maatschappijen zouden een slecht gedacht van mij hebben, en ge weet, evenals ik, dat ik in den raad durf doorspreken.
Ja, om beestigheden te verkoopen is hij er altoos bij.
Geen slecht gedacht. Wacht, 'k zal Roosje kloppen, dat ze mij papier en inkt brenge
Vijfde Tooneel.
Mijnheeren, gij hebt geklopt?
Ja kind, spoedig inkt en papier. En nog twee flesschen wijn.
Ik vlieg, mijnheer.
Wij zullen het samen opstellen.
'k Zal misschien nog den tijd hebben het van buiten te leeren.
Ha, daar hebben wij het gevraagde.
Ziedaar de wijn, inktpot en papier.
Dank! Roosje, en laat ons nu nog eenige oogenblikken alleen.
De burgemeester is bezig met zijne dochter te verkoopen aan den zoon van den heer Gaffels.
Schrijf vooreerst: Mijne heeren....
Het staat er al.
Gevoelig getroffen.
Staat er ook al.
Neen, vaag uit, 'k heb een beter begin.
Zooveel te beter, 't kan niet te touchant zijn.
Heden viert het dorp Zwijneghem de schoonste kermis, die... Kunt ge volgen?
Ga maar altijd verder.
Die in de jaarboeken van het dorp zal aangestipt worden.
Laat ons eens drinken, schepene
Spoeden wij ons, want ik heb niet veel tijd te verliezen. Wij waren dus gebleven aan aangestipt worden.
Zoo is het.
Ik, burgemeester van bovengenoemd dorp, reken het mij ten plicht u in naam van de gemeente te verwelkomen.
Niet te haastig, schepene, want mijne oogen beginnen een weinig te draaien.
Met mij te onderbreken is mij de laatste zin vervlogen.
Wien hebt ge?
Wel, den laatsten zin.
Dicteer maar.
Het herinneringsteeken u hierbij aangeboden schenken wij u uit ganscher hart, en wij danken u voor uwe welwilllende bijtreding.
En verder?
't Is voldoende. Opgelet, wanneer men u toejuicht dat gij u niet van uw stuk laat brengen.
Wees maar gerust, 't zal beter gaan dan ge wel denkt.
Ge moet een goed glas drinken, dan zijt gij nog zoo stout.
Ik moet niets meer drinken, want ik gevoel dat ik reeds te veel heb gedronken.
Veronderstel eens dat gij u voor de voorzitters der maatschappijen bevindt, en doe eens uwe redevoering.
Geen slecht gedacht.
Mijne heeren moet ge met meer klem uitspreken.
Met klem.
Wel zeker.
Mijne heeren met klem.
Maar begrijpt ge mij niet? Ge moet meer op de woorden Mijne heeren drukken.
Nu begrijp ik het, maar mijne keel is reeds droog, 'k zal eerst nog een glaasje drinken.
Spoed u wat, burgemeester.
Mijne heeren.
Nu is het goed, ga verder.
Heden viert het dorp Zwijneghem eene kermis, die in de jaarboeken der gemeente zal.... zal.... zal....
Ja maar, 't is tweemaal zal te veel.
't Is al zal dat 'k zie.
Zoo zult ge geenen bijval bekomen.
Zal aangestipt worden.
Gij hebt nu maar te veel bijval
Zesde Tooneel.
Mijnheeren, wat is hier gaande?
't Is de burgemeester, die eene appelflauwte heeft gekregen.
Ik, als burgemeester van bovengenoemd dorp, ge... meen... te...
Maar mijnheer, de burgemeester is dronken.
Stel u gerust, kind, 't is zijn dicours die in zijn hoofd speelt.
Neen, neen, 't is de wijn die in zijn hoofd speelt. Zeg mijnheer, wat moet ik met hem doen?
Laat hem hier een weinig slapen.
Het herinneringsteeken u... u...
Mijnheer, leid hem naar huis, a.u.b.!
Nog voor geen honderd duizend franken. De feeks van zijne vrouw zou mij goed ontvangen. En wie weet, onderwege zouden zij ons alle twee in den bak durven steken, en gij, als herbergierster, zoudt er niet goedkoop van afkomen.
O, mijnheer, wat moet ik doen?
Hebt gij geen bed?
Een enkel, mijnheer, en waar zou ik dan slapen?
Wees niet bang, hij zal met eenige uren weer recht op zijne beenen staan.
Schenken wij u,.. u...
Indien gij hem zoo laat heengaan, dan sluiten zij morgen uwe herberg.
Leg hem dan maar gauw op mijn bed
En wij danken u voor uwe wel... wel... welwillende bijtreding.
't Is zeer schoon, burgemeester. Uw naam is gemaakt. Nu moet gij een weinig rusten. Roosje, langs waar de slaapkamer?
Langs hier, mijnheer de schepene
Roosje, goed op... let... ten.
Zevende Tooneel.
't Ziet er hem lief uit met de kermis. Wat moet ik doen? Wat moet ik doen! Ja, ja, komt het aan het licht, dan ben ik verloren
'k Heb er hem goed ingedraaid.
Moet ik van tijd tot tijd niet eens gaan zien of hij er niet uitgerold is?
Als hij rolt, laat hem rollen, maar iets moet gij in acht nemen
Maar zulks is gevaarlijk, mijnheer.
't Ware veel gevaarlijker het zeggen. En nu, Roosje, ga ik naar huis
Achtste Tooneel.
Tiens, Emiel, in verlof?
Neen, 'k ben op mijn gezichtGa naar voetnoot(1) gekomen, mijnheer de schepene.
Wel, mijn lieve Emiel
'k Begrijp u, ge moet dan van avond terug naar den dienst.
Zoo is het, mijnheer.
Tot later, vrienden.
Negende Tooneel.
Roosje, wat ben ik verheugd u aan mijne zijde te hebben.
Gij hebt geen verlof, Emiel.
Wees maar onbekommerd, lief kind.
Nog tien maanden, hé?
En dan ben ik baas en gij bazin,
'k Zou al willen dien tijd beleven, want...
Gij zijt toch niet bang, mijn lief ratje?
Over eenige oogenblikken was ik zeer bang, en zie, rechtuit gesproken, 'k ben nog niet gansch gerust gesteld.
Gij maakt mij waarlijk verlegen. Zeg, wat is er hier gaande geweest?
'k Durf het u bijna niet zeggen.
Mij moet ge niets verbergen, zeg maar wat u op het hart ligt; 'k zal mij sterk houden.
Ge moet weten, Emiel, mijnheer de burgemeester is hier gekomen en daarna de schepene. Op twee uren tijd hebben zij zoo vier flesschen wijn geledigd, en op het einde was de burgemeester zoo zat dat hij viel.
En verder, Roosje?
Hem dronken laten heengaan kon toch niet zijn, want dat zou stellig opspraak lijden, en daar de nieuwe wet reeds in voege is zouden wij er niet goed van afkomen.
Dus gij hebt hem hier verborgen?
Natuurlijk, wat kon ik anders?
En waar is hij?
Hij ligt op mijn bed.
Ge moest hem in den varkenstal gestoken hebben, Roosje.
Ja maar, de burgemeester.
Gij hebt nog gelijk ook. En zeggen; lieve, dat die mannen ons het voorbeeld zouden moeten geven.
'k Geloof dat hij met Gaffels een huwelijkskontrakt heeft gemaakt.
Proficiaat, ge zoudt dat paartje stelen, he?
Wat wilt ge, de liefde is blind.
Een goed gedacht, Roosje!
Wat dan?
Wacht een oogenblikje.
Tiende Tooneel.
Wat krijgt hij nu in het hoofd? Indien hij maar de burgemeester uit het venster niet kaatst. Zie, hij maakt mij waarlijk verlegen. Maar verduiveld, waar zou mijn neef en Pauline Voet vertoeven. Zouden zij wel niet komen. Dat ware spijtig, nu Emiel hier is. Nochtans, zij hebben mij vast hun woord gegeven. Beginnen wij maar met alles op den toog te plaatsen.
Wel! waar hebt gij die kleederen gehaald?
Van mijnheer van hierboven.
Hoe onvoorzichtig, Emiel.
Hij ronkt 'lijk een' beer, wees maar gerust.
En indien hij wakker wordt?
Dan kan hij maar zonder vest en in zijn haar naar huis gaan.
En zijne broek?
Spijtig genoeg dat hij ze aan heeft, 'k had ze anders ook aangetrokken.
'k Ben zoo bevreesd, Emiel.
Ik in soldaat gekleed blijven zonder verlof zou stelliger gevaarlijker wezen. Tut, tut, tut, ge moet niets vreezen: wij zijn reeds terug eer hij wakker wordt.
Gaan wij ergens naar toe?
Wel ja, wij moeten ook de zang- en de muziekmaatschappijen hooren.
En mijne herberg?
Wij zullen ze een uurtje sluiten.
't Ware niet noodig indien neef Gustaaf en Pauline Voet maar kwamen, zooals ze mij verzekerd hebben.
Pauline Voet, zegt ge?
Wel ja, een meisje uit Beirvelde, die nog al knap in 't bestellen is.
En waar zijn ze?
Ja, waar zijn ze?
Als ge van den duivel spreekt, ziet gij de twee gevraagde personen.
Zijn ze daar.
Ze komen juist den tuin binnen.
'k Ga ze dadelijk hun werk geven, en mij dan spoedig eens netjes opschikken.
En ik ga eens mijne vrienden eenen goeden dag zeggen, en kom seffens terug.
Elfde Tooneel.
Welgekomen, vrienden! Haast u en speelt maar onmiddellijk den witten voorschoot aan. Ziehier elk drie franken kopergeld. Goed zien dat men u geen blindekens doopt, en geene kalanten laat heengaan zonder dat zij betaald hebben. Maar ik zal bijtijds wel terug zijn om u bij te springen. Nu ga ik mij wat oppoetsen, en indien Emiel komt, zeg hem dat ik bezig ben mij aan te kleeden.
Twaalfde Tooneel.
Emiel.
Wel zeker, haar minnaar
Zoo, zoo.
Laat ons maar van den os op den ezel springen, wij zullen wel aan ons doel geraken
Dat zou nog een jongeling zijn om kermis mede te vieren
Van wat zou ik nu spreken?
Hij heeft een beter voorkomen, dan hij slim is
De Gentenaren komen hier ook spelen en zingen.
Daar zullen we moeten van oppassen, want dat zijn lollekensmannen.
Ze kan het goed zeggen, he?
'k Geloof dat hij koude begint te krijgen.
'k Zal dat dorpje wel beter leeren kennen.
't Zal ook al een minnaar zijn.
Zoo wil ik het niet zeggen. Ik ben hier bij mijne nicht, Roza.
'k Ben niet nieuwsgierig, maar 'k weet het nog al gaarne al
Nog tien maanden, mejuffer.
Of hij beleefd is!
Ze heeft ook al de ziekte der vrouwen.
Komt hij naar de kermis niet?
Zeker, die heer, die mij in 't binnenkomen de hand drukte, dat was hij.
Tiens, tiens, ge zoudt niet zeggen dat hij soldaat is.
Zie hij komt naar hier met twee zijner vrienden.
Waarachtig.
Dertiende Tooneel.
Oscar, ik neem eenen borrel.
En ik eene pint bier. En gij, Emiel?
Een halvetje bitter.
Tut, tut, gij moet 'nen druppel nemen.
Enfin, wij zullen maar gehoorzamen.
Waar is Roosje, Gustaaf?
Zij is haar nog bezig met aan te kleeden.
Kunt gij het plankje van hier lezen?
't Is de maatschappij: ‘Water en Wind’ van Calcken.
Spelen ze goed?
't Kan er nog al door.
Als ik mij niet bedrieg is het de Kneukelgalm.
't Is de Heuvelgalm
Veertiende Tooneel.
Ehwel, hoe vindt ge mij?
Om te stelen, Roosje.
'k Vraag het aan Emiel.
O! superbe, sublime! Gij ziet er uit om u zonder dralen een kusje te geven
Zoo moet gij ook eene kostuum hebben.
'k Heb zoo eene kostuum.
Alzoo nog eene kostuum, wil ik zeggen
Nog eene maatschappij!
Roosje, zijt gij nu klaar?
Ge moest eens zien of hij goed slaapt.
Wie?
Uw kleermaker van hierboven.
'k Vlieg! Een oogenblikje vrienden, 'k heb iets vergeten.
Willem, was er reeds veel volk op de markt?
Wij zijn door 't Serpentstraatje gekomen, Roosje.
Hij ronkt 'lijk een paard.
Nu ben ik gerust.
't Is een mijner vrienden, hem goed oppassen, hoort ge?
Vijftiende Tooneel.
Nu hebben wij 't kot alleen en het meisje ook.
'k Geloof het ook.
Bah, wanneer men niet verkoopt, moet men niet bestellen.
'k Zal mij hier niet weinig vervelen.
Stout gesproken is half gevochten.
Ik kan maar een polkaatje.
't Is juist eentje dat ze spelen.
Aangenomen.
Zestiende Tooneel.
Roosje, waar is mijne vest?
Wat verlangt ge, mijnheer?
Wel verduiveld, mijne vest en mijnen hoed.
Weet ge niet waar gij uwe kleedingstukken gelegd hebt?
Natuurlijk niet, indien ik het wist ware het dwaasheid het u te vragen.
Roosje zal misschien uwe kleedingstukken in de kas gehangen hebben.
Waar is Roosje?
Zij is daar zooeven uitgegaan.
Ha! 't is daarmee dat het hier bal op is.
Neen mijnheer, maar met uwen vriend Emiel.
Wie is dat, vriend Emiel?
Hij vraagt nu naar den bekenden weg.
Bah! het zijn de kleederen van hem, die hier liggen.
Zeventiende Tooneel.
Is de burgemeester hier niet?
Wij hebben hier nog niemand gezien.
De burgemeester moet hier gewoon zijn te komen.
Zeg eens, wat kwam die liefhebber doen?
't Was de veldwachter, mijnheer.
'k Heb het wel gezien.
Hij had den burgemeester noodig.
't Ziet er hem lief uit een burgemeester in grenadier gekleed
Mijnheer, hebt gij al uwe vest en uwen hoed?
'k Zal maar grenadier voortspelen
Wat kraamt hij daar zooal uit?
'k Begrijp er niets van.
Zie, ze staan wederom bijeen. 'k Geloof dat zij hier gekomen zijn om te vrijen in plaats van te bestellen.
Die moest ons nu ook nog komen storen.
Hij moest zich de beenen breken op de trappen.
'k Ben hier, hebt gij geene koffie.
Wij hebben alles, mijnheer.
Toe, mijn ratje, haal mij eens een kopje.
Geloof dat hij heur gaarne eens tegen zijne vest zou trekken, maar wij zullen op onze hoede zijn.
Zeg eens, vriend, wat uur wijst het op den kerktoren?
Half vier, mijnheer.
En zeggen dat ik misschien voor gansch den dag veroordeeld ben grenadier te spelen.
Achttiende Tooneel.
De schepene ligt te bed, mevrouw. Zijne vrouw heeft hem hooren spreken van eenen grenadier zonder verlof, want zij gelooft dat haar man een weinig beschonken was.
't Gebeurt hem niet veel.
Die menschen wanneer zij twaalf druppels binnen hebben zijn ze dronken, mevrouw Faelens.
Vriend, waar is Roosje?
Uitgegaan, mevrouw.
Ze zijn naar Amerika om dien koffie, geloof ik.
Champetter, kunt gij u niet gelasten deze medalieën af te geven?
Afgeven is zeer gemakkelijk, maar wat zal ik zeggen, mevrouw?
'k Geloof dat het koffie zal zijn van de vierde geute
Dus, champetter, ge ziet er u geene kans aan eene kleine rede te doen? Ge zoudt kunnen zeggen dat mijn man ziek is.
'k Durf er niet aan beginnen, mevrouw.
Wanneer ik eens in de kamer zal zitten, leg ik een wetsontwerp neder op de vrouwen. Zij zullen dan hunne mans in de herberg niet meer mogen storen.
Ziehier het verlangde, mijnheer.
Dank.
Negentiende Tooneel.
Daar hebben wij Roosje, mevrouw.
Roosje, waar is mijn man?
Nu danst de kat op de koord. 'k Zal ook 'nen discours gaan krijgen.
Uw man, uw man, mevrouw.
Azijn, Gustaaf.
Seffens, Emiel.
'k Ben al verkocht waar ik zit.
Mevrouw en vrienden, gelieft er niet te dicht bij te komen; ze heeft lucht noodig.
Twintigste Tooneel.
Nu weten wij nog niet waar de burgemeester is.
Zegt eens, kent gij dien heer in het zwart gekleed?
Wel ja, hij is de minnaar van Roosje.
Weet ge niet of hij goed geletterd is?
'k Begrijp niet wat ge zeggen wilt.
Enfin, of hij goed geleerd is?
Gelijk een' advocaat, mevrouw!
Een goed gedacht! Indien ik hem eens vroeg hij de maatschappijen te danken.
Gendarm, zegt ge? 't Is een grenadier, mevrouw.
Veldwachter, 'k geloof dat het die grenadier is zonder verlof. Op uwe hoede.
Wij zullen hem algauw in de kas draaien.
Een en twintigste Tooneel.
Mevrouw, de burgemeester is dezen morgen hier geweest, doch is onmiddellijk vertrokken.
Oui, oui!
Mevrouw, vraagt gij naar den burgemeester?
Die heeft mij herkend.
Ja, weet ge er van?
Mevrouw, hij is naar Brussel.
Op het einde zal ik nog in den Congo zitten.
't Is wel mogelijk, mevrouw, want al de burgemeesters zijn naar Brussel.
Maar ik begrijp er niets van, mijn man zou het mij moeten gezegd hebben. En mijn neef, die ook burgemeester is, bevindt zich nog in 't dorp.
Nog iets dat in den pot valt.
't Is misschien maar een burgemeester van 2e klas.
Het is toch onverstaanbaar dat hij niets gezegd heeft.
Ze is slecht van innemen.
Dus wilt ge besluiten dat de koning voor de vrouw gaat!
Wel zeker, wie weet bekomt hij heden niet het kruis van eerste klas.
Hij het kruis van eerste klas, dat ware al te veel.
'k Heb het al vast.
Twee en twintigste Tooneel.
Emiel, 'k heb alles gehoord.
Zijt gij genezen, kind?
Ja Emiel, en nu zal ik mevrouw Faelens kunnen antwoorden.
Een uurwerk, 'k heb nooit een uurwerk gehad.
Ja, 't zal eene depeche geweest zijn van den koning, hij heeft immers om hulp geroepen toen de schuur van Verberckmoes in brand stond.
Geeft men daarom kruisen!
'k Geloof het wel!
'k Heb vandaag reeds een kruis verdiend met grenadier te spelen.
Mijnheer Emiel, indien gij u eens wildet gelasten met de maatschappijen eenen dank toe te sturen?
'k Wil dat wel doen, mevrouw!
Hij mag wel ook een tijdje burgemeester zijn, ik speel reeds zoolang grenadier.
Veldwachter, ga maar naar de markt, en zeg dat de voorzitters der maatschappijen hier moeten komen.
Ja. mevrouw, 'k Zal dien gast hier maar mede nemen en hem opsluiten.
Vat hem maar bij de kraag.
Dat was er nog aan te kort.
Ongelukkige, wat gaat gij aanvangen.
Hij heeft geene permissie, en indien hij er heeft, dat hij ze mij toont.
Meent ge dat hij iets verstaat van hetgeen gij daar komt te zeggen? Wel, duizendmaal neen! Hij kent geen woord vlaamsch. Zijne permissie kan hij u niet toonen, want hij heeft ze verloren op den trein. Vergeet niet, veldwachter, dat ik zonder hem nog soldaat was, en wie zou dan de maatschappijen bedankt hebben? Hij zal hier blijven en met ons het feest deelen, dat zeg ik, of....
Verschooninig, mijnheer, maar de champetter heeft het met geen kwaad inzicht gedaan.
Merci, madame.
Dat kan ik ook zeggen (luid) merci, madame (zet zich).
Mijnheer, hij spreekt zeer goed vlaamsch.
Vijf franken, zwijg.
Mijnheer, 'k heb hem ook vlaamsch hooren spreken.
Tien franken, geen woord!
Natuurlijk.
Wij hebben er van achter de boterkuip.
Of hij goed is!
Eh wel, dadelijk de tafels gezet en er een twintigtal glazen geschonken.
'k Geloof dat ze daar zijn.
Mijnheer Emiel, ziehier de eeremetalen.
'k Dank u, mevrouw.
Ze zijn daar, mevrouw.
'k Ben nieuwsgierig wat hij hun zal vertellen.
Roosje, wie zou gezegd hebben dat mijn man in zijne oude dagen nog zou gedecoreerd worden.
Wie zou gezegd hebben dat ik in mijne oude dagen nog grenadier zou zijn geweest.
Drie en twintigste Tooneel.
Mijne Heeren, stilte als 't u belieft?
Mijne Heeren, ik, als dienstdoende burgemeester, ben fier u te mogen bedanken voor uwe bereidwillige bijtreding
Mijn begin was veel schooner.
Gij allen hebt onzen oproep dadelijk beantwoord.
't Heeft niet weinig moeite gekost om eenige maatschappijen bijeen te krijgen.
In naam van onze gemeente stuur ik u mijn warmen dank voor uwe bijtreding.
'k Zal maar ook toejuichen, alhoewel ik moet doorgaan voor 'nen franschman.
Mijne Heeren, het eeremetaal u hierbij aangeboden is een oprecht bewijs onzer verkleefdheid. Wij durven verhopen dat wij nog meermalen in 't dorp Zwijneghem zangen muziekstukken van u zullen hooren.
Mijnheer Emiel, zeg dat mijn man naar Brussel om zijn kruis is.
Wij moeten het nog wat geheim houden.
Mijnheer de dienstdoende burgemeester, wij zijn waarlijk gevoelig getroffen over het gulhartig onthaal, dat ons heden te beurt valt. Gij hebt het wel gezegd: nog zult ge op onze tegenwoordigheid mogen rekenen. Heden drink ik op uwe gezondheid, en op het welzijn van het dorp Zwijneghem.
Ze drinken zij op mijne kosten! 't Mag er af van 't kruisje.
Vier en twintigste Tooneel.
Mijnheer Emiel, duizendmaal dank en mijn man zal u schriftelijks bedanken. Verschooning, nu moet ik bij mijne familie gaan.
Ik dank u op voorhand, mevrouw.
Zonder dank!
Emiel, 't is waarlijk superbe.
En ik sta het burgemeesterschap ook af.
Zend uwe meid en uwen knecht voor eenige oogenblikken weg.
't Is waar.
Maar niet te lang weg blijven.
Neen! neen! nicht.
Vijf en twintigste Tooneel.
Speel maar vlug mijnen tenue af, want 'k heb niets meer te verliezen.
Alles is goed afgeloopen, he?
Vrienden, van mij krijgt ge voor bruidschat twee duizend franken, en op den dag van uw huwelijk moet gij hier uitsteken: In den Grenadier.
En nooit zal iemand weten aan wat wij het opschrift te danken hebben.
EINDE.
Gent, 5 Januari 1888.