| |
| |
| |
Vlaamsche Landdag te Gent
9 September 1888
I.
Deze vergadering van verdedigers der Vlaamsche taalbelangen, te Gent gehouden, mag stellig als een der best gelukte beschouwd worden welke er tot hiertoe hebben plaats gehad.
Alhoewel de liberale Vlamingen van Gent en Antwerpen zich grootendeels hadden onthouden, toch werd de oproep van het inrichtend komiteit goed beantwoord. De bevolking der Arteveldenstad, alsook die van Antwerpen, Brugge, Brussel, en andere steden was door talrijke deelnemers vertegenwoordigd. Men mag het getal aanwezigen gerust op 1500 schatten.
Kwaart na tien ure werd de zaal van den Valentino, Kuiperstraat, voor het publiek geopend en in eenen oogwenk was deze ruime zaal, alsook de gaanderij met Vlaamsche strijders en belangstellenden bezet.
De intrede der Antwerpenaars, voorafgegaan door de vlaggen van het Vlaamsche Volk, de Vlaamsche Wacht en de Klauwaartszonen, werd door de aanwezigen met luide toejuichingen begroet.
Kort daarop nam het bureel plaats, samengesteld uit de heeren Prayon Van Zuylen, briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Akademie, voorzitter, L. Demarteau, sekretaris, De Potter, Obrie, Siffer, Fabri en J. Broeckaert, leden. Op het verhoog namen nog plaats de heeren Peeters-Verellen, De Beucker, Lambert Van Ryswyck (Antwerpen) dr. Van Steenkiste, advokaat De Visschere. dr. De Gheldere (Brugge) Hiel, Haerynck, De Smet (Brussel) Alidoor Everaert en Adolf De Prins, afgevaardigden van de maatschappij De Vlaamsche Harten van Robaais (Frankrijk).
In de zaal bemerkten wij de heeren Max Rooses, Willem Rogghé, Paul Fredericq, alsook leden van Zetternamskring en 't Zal wel gaan van Gent, welke maatschappijen zich schriftelijk hadden onthouden, evenals het Willemsfonds.
Om 11 ure wordt de zitting door den heer Prayon van Zuylen geopend, die verklaart dat hij met genoegen de taak heeft aanvaard, deze vergadering voor te zitten. Het is verheugend, zegt hij, te zien hoe talrijk de Vlamingen uit alle hoeken des lands zijn toegestroomd, om hier hunne taalrechten te komen verdedigen; hoe liberalen en katholieken zich vereenigen in denzelfden band van liefde voor hun land en hunne taal.
Spreker drukt zijn spijt uit dat niet alle Vlamingen de zaak zoo hebben verstaan en dat personen, nevens welke hij zoo dikwijls voor onze taalrechten heeft gestreden, thans gemeend hebben zich te moeten onthouden. Hij doet hun daarover geen verwijt. Zij hebben gemeend dat het hun plicht was alzoo te handelen, doch zij hebben zich bedrogen.
Is het waar, zooals er gezegd is, dat deze landdag de bekrachtiging is van het onzijdig flamingantisme, waarvan men geen deel kan maken, zonder afstand te doen van zijne politieke overtuiging? Geenszins, elk behoudt zijne eigene denkwijze en staat er geen haarbreed van af. Doch dat wil niet zeggen dat het ons niet toegelaten is voor éénen dag, voor éénen oogenblik, te vergeten wat
| |
| |
ons verdeelt, om slechts te denken aan hetgeen ons vereenigt. (Luidruchtige toejuichingen).
Wij zijn allen broeders en zonen van eene moeder. Wij zijn broeders die helaas! elkander hardnekkig bevechten, doch in ons aller harten is één gevoel overgebleven, dat van liefde voor onze moeder, die ligt te zieltogen, en wij snellen toe om haar te redden. Wij vergeten onze twisten om haar ter hulp te komen die beminde moeder, ons duurbaar Vlaanderen. (Geestdriftige bravos).
Ik ben overtuigd dat alle Vlamingen dat voortaan goed zullen begrijpen en op den naasten landdag allen met ons zullen samenwerken.
Wat de aanvallen betreft van zekere drukpers, waarvan eenige organen onze zaak stelselmatig, vijandig zijn en andere zich verzetten tegen de zoogezegde extravagances flamingantes, die zijn het oprapen niet waard. Wij laten ze dan ook liggen met de verachting verschuldigd aan de penneknechten, die ons zoo bestrijden. (Toejuichingen).
Tot nu toe is maar al te dikwijls aan het eigenlijke volk het recht van spreken ontzegd. Doch de tijd zal komen dat boer en werkman op hunne beurt zullen mogen spreken en dan zal men de taal-aristocraten in éénen oogwenk zien wegvagen. (Toejuichingen).
Spreker herinnert aan hen die het woord zullen voeren, dat hier liberalen en katholieken tegenwoordig zijn en dat zij zich dus te onthouden hebben van alles wat eenen politieken tegenstrever zou kunnen kwetsen. (Toejuichingen).
Hij verzoekt hun tevens geene kwetsende woorden te gebruiken tegen onze Waalsche landgenooten. De Walen zijn onze broeders, doch zij worden tegen ons opgehitst; wij worden hun voorgesteld als hun willende verdrukken. Zij zullen wel ondervinden dat zulks snood bedrog is en dat wij hunne rechten eerbiedigen, zooals wij eischen dat ook de onze geëerbiedigd worden.
De Vlaamsche zaak is geene gewestelijke zaak, maar van hare oplossing hangt de toekomst van België af. Noch de Vlamingen alleen, noch de Walen alleen zullen ze oplossen, daar de oplossing moet komen van de samenwerking aller Belgen.
Wij zullen aan de Walen doen zien dat men hen te onzen opzichte heeft bedrogen en de tijd zal komen dat de Waalsche bevolking ons broederlijk de hand zal drukken. (Luidruchtige toejuichingen).
Vooraleer aan de sprekers het woord te geven herinnert de heer voorzitter hun dat ieder van hen niet langer dan 10 minuten het woord mag voeren. (Onnoodig te zeggen dat er van deze schikking geene al te nauwe rekening wordt gehouden.)
De heer De Beucker bekomt het woord en stelt voor, dankbetuigingen te stemmen aan het inrichtend komiteit en aan den heer Prayon, zijnen voorzitter. Hij stelt ook voor het voorloopig bureel voor goed aantestellen. Beide voorstellen worden bij toejuichingen aangenomen.
De heer De Veen, student te Brussel, begint met de onthouding der liberale Vlamingen van Gent te betreuren. Wat hem betreft, hij is gelukkig deze nieuwe gelegenheid waartenemen om voor de rechten onzer taal te strijden.
Hij behandelt de Vlaamsche kwestie onder het dubbel oogpunt: Vlaamsch in het onderwijs en Vlaamsch in 't Bestuur.
Het onderwijs moet vervlaamscht worden, zegt hij, van laag tot hoog. Die vervlaamsching hangt niet alleen van de overheden af, maar ook grootendeels van de ouders. Dat zij alle verfranscht onderwijs voor hunne kinderen weigeren en het voorbeeld volgen der leden van den Westvlaamschen Oud-studenten- | |
| |
bond, die gezworen hebben hunne kinderen daar ter school te zenden waar een degelijk Vlaamsch onderwijs wordt gegeven.
Onder de toejuichingen der vergadering kondigt spreker aan dat, met October aanstaande, in de vrije hoogeschool van Brussel, een leergang van Vlaamsche rechtsleer zal geopend worden. Hij legt een voorstel neer waarbij het bestuur van den landdag wordt uitgenoodigd aantedringen bij wien het behoort, voor de vervlaamsching van het onderwijs.
Er is, zelfs van Vlaamsche zijde, gezegd dat al de ambtenaars in ons land de beide lansdtalen zouden moeten machtig zijn. Waarom twee talen? Is het Vlaamsch niet genoeg in Vlaanderen gelijk het Fransch genoeg is in het Walenland? De Vlaming moet in zijn land eene bediening kunnen uitoefenen zonder Fransch te kennen.
Aan de Vlaamsche gendarmen wordt opgelegd de Fransche taal te kennen. Waarom? Omdat de Vlaamsche processen verbaal door hunne overheden niet verstaan worden. Spreker noemt eene gansche reeks plaatsen waar de brigadiers der gendarmen al Walen zijn. Te Brussel is er maar één Vlaamsche overste. Spreker stelt voor dat de landdag zal vragen dat men in Vlaanderen een ambt zal kunnen vervullen zonder Fransch te kennen en dat de niet-Vlaamschsprekende beambten zoo spoedig mogelijk zouden verwijderd worden.
Hij zou ook willen dat er aan onze Volksvertegenwoordigers gevraagd worde gebruik te maken van de Vlaamsche taal in de Kamer. (Toejuichingen).
De heer sekretaris deelt eenen telegram van bijtreding mede van wege dr. Hansen van Antwerpen.
De heer Pauwels van Antwerpen, wordt bij zijn optreden luidruchtig toegejuicht. Hij was van zin enkel te spreken over de noodzakelijkheid der stemming van het wetsvoorstel Coremans en der inrichting van Vlaamsche leergangen van strafrecht, hij de hoogescholen van Gent, Luik en Leuven.
Doch, vooraf moet hij aan de vergadering bekend maken en voor het geheele land aanklagen op welke schandelijke wijze de uitvoering der wet van 1878 in het bestuur der ijzeren wegen wordt tegengewerkt.
Minister Vandenpeereboom is Vlaamschgezind en heeft er reeds vele bewijzen van gegeven. Doch ik kan het hem niet vergeven dat hij zich door zijne ambtenaars zoo snood laat bedriegen.
Spreker is in 't bezit van eene lijst der spoorwegbeambten van Antwerpen, waarvan een groot deel hoegenaamd geen, en verscheidene anderen slechts zeer weinig Vlaamsch kennen.
Niet alleen kunnen die mannen geen Vlaamsch, maar zij werken met handen en voeten om gedurig de openvallende plaatsen aan Walen te doen geven. In een geschil tusschen Waalsche en Vlaamsche bedienden of werklieden, zijn het altijd de Vlamingen die, zonder onderzoek, van die dwingelanden ongelijk krijgen.
Spreker leest de lijst af der spoorwegbeambten van Antwerpen, die geen Vlaamsch kennen.
Volgens eene statistiek, welke geenszins overdreven is, zijn er te Antwerpen in de Ooststatie 1/4 Waalsche beambten, in den trek- en werkdienst 3/4, in de Zuiderstatie 2/5 en in de Noorderstatie 1/5. Gemiddeld komt dat op 1/3 voor het geheele Antwerpsche spoorwegpersoneel.
| |
| |
Spreker stelt aan den landdag voor aan den heer Vandenpeereboom de spoedige verplaatsing te vragen van al de spoorwegbeambten in Vlaanderen, die de volkstaal niet machtig zijn.
Hij stelt nog voor aan den minister te vragen dat hij diegenen streng zou straffen, welke hem wetens en willens bedriegen in het benoemen van beambten in Vlaanderen. (Toejuichingen).
Spreker gaat over tot het wetsvoorstel Coremans en schetst de machtige beweging, welke ten voordeele van dit voorstel heeft plaats gehad. Duizenden petitiën zijn aan de Kamers gezonden geweest, zelfs uit het Walenland en zelfs uit Fransch-Vlaanderen.
Meetings werden overal gehouden en het Vlaamsche volk heeft luidop zijnen wil te kennen gegeven. En nog hebben de Kamers ons dat recht durven weigeren. Tegenover zulken toestand zouden de Walen heel zeker in opstand komen. Wie zal ons zeggen dat ook het geduld der Vlamingen niet weldra zal uitgeput zijn?
Het wetsvoorstel moet nog dezen winter gestemd worden. Wij zullen opnieuw meetings houden om te eischen dat het, van in het begin van den zittijd, heel en gansch en onveranderd gestemd worde. Reeds vier jaren wachten wij naar die voldoening en indien zij ons nu niet gegeven wordt, zullen wij te Brussel eene betooging houden. (Toejuichingen.)
Niet alleen mag het wetsvoorstel Coremans niet door wijzigingen verminderd worden, maar er dient zelfs nog iets bijgevoegd. Tot nu toe is de wet van 1873 niet toepasselijk op de krijgsgerechtshoven.
Ook voor onze Vlaamsche soldaten moet recht verkregen worden. (Toejuichingen.)
Spreker stelt voor:
1o Een vertoogschrift te zenden aan het Staatsbestuur, om zijne officiëele ondersteuning te vragen voor het wetsvoorstel-Coremans.
2o Aan de Vlaamsche volksvertegenwoordigers te verzoeken dat zij het wetsvoorstel-Coremans onverminderd zouden stemmen.
3o Eischen dat het wetsontwerp nog dezen winter, in het begin van den zittijd besproken en gestemd worde.
4o De inrichting vragen van eenen Vlaamschen leergang van strafrecht in de hoogescholen. (Luidruchtige toejuichingen.)
Telegrammen van bijtreding worden ontvangen van den heer Alberdingk Thym, hoogleeraar te Leuven en van de studenten en Oud-Studenten van Antwerpen.
De heer Reinhard, van Brussel treedt op, onder daverend handgeklap. Hij denkt dat hij de bepaalde tien minuten zal overschrijden en verzoekt daarom den heer voorzitter hem in 't oog te houden. (Gelach).
Men heeft gezegd dat wij eene bedevaart gingen doen naar dezen ‘klerikalen’ landdag. Welnu, ja, ik neem het woord ‘bedevaart’ aan, want niets is mij heiliger dan de Vlaamsche zaak. Ik heb mij afgevraagd of mijne partij belang, had bij deze vergadering, ofwel er iets van had te vreezen. Neen, zegde ik, mijne partij heeft niets te vreezen van eenen landdag waar uitsluitend de Vlaamsche belangen worden besproken, welke het haar plicht is te behartigen. Ik ben dus gekomen en bevindt mij hier om geene andere reden dan, gelijk Van Maerlant zegde: omdat ic Vlaminc ben. (Toejuichingen).
| |
| |
Drie en veertig jaren lang heeft men ons, Vlamingen, behandeld alsof wij niet bestonden, 't is te zeggen tot 1873; sedert dien hebben wij drie wetten bekomen, die enkel in grondbegin onze rechten erkennen en dat heeft niet minder dan 15 jaren tijd gevraagd. Op dien voet voortgaande zullen wij nog 25 jaren wachten vooraleer volle recht te bekomen. Welnu, Vlamingen, kunnen wij aannemen dat de negentiende eeuw zal verloopen, met zeventig jaren verdrukking op onzen nek? (Neen! neen! toejuichingen).
Daarom dan moeten wij onze verdeeldheden van kant zetten en de handen ineen slaan. Wij zijn immers zeker dat, onder Vlaamsch oogpunt, onze harten gelijk kloppen. Ik weet wel dat ik zal gehekeld worden om dat gezegd te hebben, doch daar stoor ik mij niet aan en ik zeg, gelijk het Evangelie: Welkom, al de mannen van goeden wil.
Spreker doet de noodzakelijkheid uitschijnen van de stemming der wetsvoorstellen Coremans en De Vigne, met de vollediging waarvan de heer Pauwels heeft gesproken. De heeren Jacobs en Van Wambeke hadden plechtig beloofd daarvoor te zorgen, doch tot nu toe hebben ze niet geantwoord op de brieven hun dienaangaande door het bestuur van den Brusselschen landdag toegezonden.
Iedereen weet hoe barbaarsch nog de inrichting van het krijgsgerecht is. Welnu, dat de Vlamingen, bij openbare inschrijving, eenen prijskamp openen om die barbaarsche instelling te doen kennen en een voorontwerp tot herziening ervan optemaken. Dat voorontwerp zullen wij onder het volk verspreiden en aan de Kamerleden zonden. Het zal de grootste kaakslag zijn welke onze wetgevers sedert 1830 hebben ontvangen. (Toejuichingen).
Om de inrichting van Vlaamsche leergangen van strafrecht te bekomen, moeten wij van onze Vlaamsche volksvertegenwoordigers eischen, dat zij daartoe het benoodigde krediet voorstellen bij de bespreking der begrooting van het openbaar onderwijs. Doen zij het niet, de afkondiging der brieven aan hen geschreven zal hunne veroordeeling zijn.
In de ministeriëele bureelen wordt alles gedaan om de uitvoering der wet van 1878 te beletten. De reisgidsen en andere officieele uitgaven worden niet in de twee talen te gelijk uitgegeven. Men drukt eerst de Fransche uitgave en eenige weken nadien, als de eerste uitverkocht is, drukt men de Vlaamsche. En dan steunt men zich op het niet verkoopen dezer laatste om hare nutteloosheid te bewijzen?
De mindere ambten moeten in Vlaanderen kunnen bekleed worden door personen, die enkel Vlaamsch kennen. 't Zijn zij niet die de beide talen moeten kennen, maar de ambtenaars van het middenbestuur, die met hen moeten briefwisselen.
De Vlamingen moeten ook overal, in hun openbaar en bijzonder leven, het voorbeeld geven van onze taal te gebruiken en te eerbiedigen. De gemeentebesturen moeten handelen gelijk die van Tielt, Veurne, Maaseik en andere, welke aan het provinciaal bestuur hebben laten weten dat zij de briefwisseling met de hoogere overheid in het Vlaamsch willen voeren. (Bravo!)
Spreker kondigt aan dat de grievenkomiteiten van Antwerpen, Brussel, Gent, Brugge en Leuven dezen namiddag eenen bond zullen stichten, om samen te werken tot verdediging onzer rechten. Er moesten overal grievenkomiteiten tot stand komen; ten einde overal de ambtenaars te kunnen aanklagen, welke de volkstaal niet kennen, want nu zijn wij dikwijls bedrogen.
De Waalsche bedienden welke wij bij den minister aanklagen worden verplaatst, doch men stelt ze op eene andere Vlaamsche gemeente en het kwaad, in stede van uitgeroeid, is maar van plaats veranderd.
| |
| |
Spreker legt besluiten neer in den zin zijner opmerkingen en doet ten slotte eenen warmen oproep tot verdubbeling van iever, nu vooral dat Europa de oogen op ons houdt gericht en de Duitsche drukpers de verregaande verfransching van ons land beschouwt als een gevaar voor het behoud van den vrede tusschen Duitschland en Frankrijk.
Dat onze wetgevers eindelijk hunnen plicht begrijpen. Wij vragen geene verdeeldheid, maar bevrediging en overeenkomst. Maar daartoe moet de gelijkheid aller Belgen voor de wet eene waarheid zijn. Daardoor zal het landsbestuur zich in de harten der bevolking eene borstweer oprichten, die sterker is dan forten en kanonnen. (Luidruchtige toejuichingen.)
De heer Vermandere van Kortrijk begint met te verklaren, dat de Vlamingen van deze stad reeds veel werk hebben afgelegd op korten tijd. Onlangs hebben zij een vertalingskomiteit tot stand gebracht, dat zich gelast de Fransche uithangborden te vertalen, indien de eigenaars of de schilders niet genoeg Vlaamsch kennen om zulks zelf te doen. Hij mag met vreugde de tijding aanbrengen dat, dank zij dit komiteit, reeds een aantal Fransche opschriften verdwenen zijn en vervangen geworden door Vlaamsche. (Toejuichingen).
In eene bijtende, doch humoristische taal, haalt hij de schijnvlamingen duchtig over den hekel, en zegt niet te kunnen begrijpen hoe het mogelijk is, dat mannen die lid zijn van het Davidsfonds bijvoorbeeld, en bijgevolg optreden als Vlaamschgezinde, Vlaamschminnende mannen, voortdurend den kanker der verfransching in hunnen huiskring, in hunnen omgang, kortom, in hun dagelijksch leven, laten voortwoekeren, ja zelfs aankweeken. Hoe komt het, vraagt hij, dat onder de 13 Davidsfondsers die deel maken van den gemeenteraad er niet een is die in dien raad zijne moedertaal, het Vlaamsch, spreekt?
Tot staving van zijn gezegde haalt hij aan dat op de 180 leden welke het Davidsfonds te Kortrijk telt, er enkel 2 zijn die Vlaamsche opschriften op hunne huizen hebben.
Na eenen oproep gedaan te hebben tot de Vlamingen van alle steden en gemeenten om hun aan te raden ook vertalings-komiteiten interichten, zegt hij nagenoeg het volgende: Vooraleer de hier zoo talrijk vergaderde Vlamingen vaarwel te zeggen, herinner ik nog eens het voorstel dat ik verleden jaar op den Brugschen Landdag heb gedaan, namelijk het oprichten van eenen Vlaamschen leeuw op het Groeningerveld, die ten eeuwigen dage aan den gulden sporenslag zou herinneren.
Hij verlaat de estrade onder een daverend handgeklap.
De heer advokaat De Visschere, van Brugge, bekomt het woord en begint zijne rede met twee Vlaamsche spreuken: ‘Springt niet verder dan uw stok lang is,’ en ‘Als de vos de passie preekt, boeren wacht uwe ganzen.’
Na deze twee spreuken ontleed en uitgelegd te hebben, dringt hij er op aan, alweer duizenden vertoogschriften naar de wetgevende Kamers te zenden, waarbij gevraagd of beter geëischt wordt, dat men in den aanstaanden zittijd, het wetsvoorstel Coremans behandele en stemme.
Hij is van gevoelen dat het beste middel om de stemming ervan te verzekeren, het volgende is: Men moet de volksvertegenwoordigers gaan vinden, of, allerminst genomen, hun schrijven om hun te verklaren, dat, in geval zij tegen het wetsvoorstel Coremans durven stemmen, zij verzekerd mogen zijn in de eerstkomende kiezingen niet meer gekozen te worden.
Te lang, roept spreker uit, worden de Vlamingen voor de rechtbanken behandeld als redeloozen, dooven en stommen; die toestand moet ophouden,
| |
| |
zelfs mag niet meer geduld worden, dat een Vlaamsche betichte in het Walenland, gevonnisd worde door Waalsche rechters die de Vlaamsche taal niet machtig zijn; dat men de Vlamingen die in het Walenland met het gerecht eene rekening te vereffenen hebben, naar de Vlaamsche gerechtshoven overbrenge.
Spreker vaart ook uit tegen de samenstelling der krijgsgerechtshoven, die ongelukkig maar al te dikwijls gevormd zijn uit officieren, die geen gebenedijd woord Vlaamsch verstaan; daarin vindt hij natuurlijk de gelegenheid eene lans te breken voor de vervlaamsching van het leger en vraagt dat te dien einde vertoogschriften naar de wetgevende lichamen gestuurd worden.
Hij eindigt met hulde te brengen aan de Vlaamsche drukpers die zoo machtig veel doet voor de Vlaamsche beweging, die heilige volkzaak.
Hoe meer Vlaamsche dagbladen, zegt hij, hoe beter; daarom is het voor elken Vlaming een plicht de uitgaaf van een nieuw blad als een verblijdend verschijnsel te begroeten, doch hij maant de Vlamingen aan krachtig ondersteunend, maar ook onverbiddelijk eischend te zijn; 't is te zeggen die bladen welke de Vlaamsche beweging verdedigen, moeten wij altijd ondersteunen en aanmoedigen, maar diegene die met ons spotten of ons onverschillig den rug toekeeren, diegenen moeten wij alle hulp, allen onderstand ontzeggen, en ze onbarmhartig aan de deur schoppen onder den kreet: In Vlaanderen Vlaamsch, Vlaanderen den Leeuw! (Daverend handgeklap).
De heer Haerynck, van Brussel, zegt, namens de Brusselsche Vlamingen, eene grief voortedragen, waarover krachtdadig bij het landsbestuur verzet moet aangeteekend worden. Hij bedoelt de overtreding der wet van 1883, betreffende het Vlaamsch in het middelbaar onderwijs. In de middelbare scholen van Brussel en in de voorsteden is het onderwijs teenemaal Fransch en in de atheneums van Brussel, Halle, Elsene en andere steden wordt, o schande, alles door het Fransch onderwezen.
Het schoolprogram van het Brusselsche Atheneum is dit jaar derwijze opgesteld dat de leergang der Duitsche taal onvermijdelijk door het Fransch moet gegeven worden, dat is eene wezenlijke schande.
De achtbare spreker eindigt met de neerlegging van een voorstel, waarbij de gelijkstelling van het Vlaamsch en het Waalsch regiem wordt gevraagd. (Toejuichingen).
De heer Prayon (voorzitter) stelt voor dat de vergadering het bureel van den Landdag zou machtigen de voorstellen en besluiten samentevatten en alles tot een volledig geheel gevormd, te doen geworden aan wien het moet. Daarbij verzoekt hij de heeren, die nog ingeschreven staan als sprekers, hunne voorstollen en besluiten op het bureel neêr te leggen en van het woord te willen afzien, aangezien het uur reeds zoo ver gevorderd is; 't is half twee. - Aangenomen.
Een paar uitzonderingen worden echter gemaakt voor de heeren Van den Berghe van Maaseik en Herman Ronse van Gent, die beloven maar weinige woorden te zullen zeggen en daarna hunne besluiten neerteleggen.
De heer Van den Berghe bekomt eerst het woord en spreekt eene korte, kernachtige en wel doordachte rede over de belangen van den boekhandel uit. Hij vaart hevig uit tegen de Fransche school-, prijs- en leesboekjes, die hier bij de vleet uit Frankrijk worden binnen gesmeten, en eindigt met eenen warmen oproep ten voordeele van den Vlaamschen boekhandel, die volgens hem alleen moet bevoordeeligd worden. (Duidelijke teekens van goedkeuring).
Daarna is het de beurt des heeren Ronse, die verklaart niets anders te zullen doen dan eene beschuldigingsakte voorlezen.
| |
| |
Hij laakt de plaatsing van uitsluitend Fransche opschriften op eene menigte katholieke onderwijsgestichten. Hij maakt eene recht koddige vergelijking tusschen de Fransche opschriften van die scholen en dat welk boven de poort van het krankzinnigengesticht, het Strop, te lezen staat, namelijk: Maison de Santé.
Na hevig de handelingen dier gestichten te hebben gegispt, werpt hij eenen oogslag in de gestichten zelven en geeselt op heftige wijze de franschdolheid die er heerscht. Hij somt de namen der gestichten op en geeft eenige staaltjes van hun franskiljonisme; hij vaart ook hevig uit tegen de tuinbouwschool, waar alles in 't Fransch wordt onderwezen, en het Vlaamsch volkomen in den vergeethoek is gestampt.
Hij eindigt met eenen krachtigen en kernachtigen oproep, tot al wie het goed meent met de Vlaamsche beweging en zegt dat alleen redding zal bekomen worden, wanneer men van de Vlaamsche beweging eene volkszaak, in den volsten zin van 't woord, zal gemaakt hebben. (Luid handgeklap).
Nu gaat men over tot de neerlegging der voorstellen. De volgende heeren bieden zich aan: Fabri, Siffer, Peeters-Verellen, De Beucker, De Smet, Hiel, J. Micheels, enz., enz.
De heer De Beucker stelt voor een vertoogschrift naar de wetgevende Kamer te sturen, om te eischen dat ook de geneesheeren van 't leger, zoowel als de officieren, verplicht zouden worden zich te bekwamen in de Vlaamsche taal, ten einde in staat te zijn hunne zieken te verstaan. (Aangenomen).
De heer Reinhard beklimt, onder een donderend hoera, nogmaals de estrade.
Hij vraagt nog eens het woord om den aanwezigen te herinneren dat 's namiddags, om 4 ure, in het Damberd, op de Koormarkt, alhier, eene algemeene vergadering voor al de leden der verschillende Grievenkomiteiten des lands zal gehouden worden, ten einde over te gaan tot de stichting van een Algemeen verbond der Vlaamsche grievenkomiteiten.
Hij spreekt vervolgens den wensch uit dat de Landdag, dezer zoo plechtige vergadering, zich met kracht verzette tegen de Waalsche verdrukking. (Toejuichingen).
Vooraleer te eindigen, rekent hij het zich ten plicht, verzet aan te teekenen tegen de handelwijze van twee openbare ambtenaars.
Hij wil spreken van den liberalen burgemeester van Gent, den heer Lippens en van den katholieken burgemeester van Mechelen, den heer de Kerckhove.
Eerstgenoemde beging de dwaasheid den Londenschen Lord-Meier, den heer De Keyzer, ten Gentschen stadshuize, uitsluitend in het Fransch aan te spreken.
Laatstgenoemde deed het even slecht.
Koning Leopold kwam naar Mechelen om den prachtigen stoet te bewonderen die de straten der schoone Dijlestad zou doortrekken, en wat deed de burgemeester de Kerckhove? Hij verwelkomde Z.M. in het Fransch, nochtans wetende dat de Koning niets beters verlangt, dan eens in het Vlaamsch aangesproken te worden, ten einde de gelegenheid te hebben, in 't aanschijn van eenieder te toonen dat hij onze taal machtig is en haar spreken kan.
Hij eindigt met de volgende voorstellen:
1) Ten einde de verlossing van den Vlaamschen stam te bevorderen zal in 1889 een Landdag gehouden worden te Ieperen.
2) In 1890, viert Koning Leopold het 25 jarig jubelfeest zijner troonbeklimming; indien wij dan nog niet hersteld zijn geworden in al onze rechten, dan moeten wjj ons bij den Koning zelven aanmelden en van Zijne Doorluchtige Majesteit de
| |
| |
redding afsmeeken, welke wij sinds meer dan vijftig jaren vruchteloos bij onze lasthebbenden afbedelen. (Langdurig handgeklap).
De heer Van der Meulen, van Gent, vraagt het woord enkel voor een paar minuten.
Hij zegt het middel gevonden te hebben om de kwestie der Vlaamsche beweging op te lossen; dit middel is de verandering van de kieswet; alle burgers moeten volgens hem in de gelegenheid gesteld worden kiezer te zijn en dit kiesrecht te koopen.
Hier treedt spreker in zulkdanige staatkundige beschouwingen dat de heer voorzitter verplicht is hem het woord te ontnemen.
De heer voorzitter schudt de bel en verklaart de zitting geheven, onder het uitbrengen van zijnen welgemeenden dank aan allen die zoo goed den oproep hebben beantwoord en bewezen hebben wat eendracht en samenwerking vermogen.
Bij het verlaten der zaal wordt De Vlaamsche Leeuw aangeheven.
| |
II.
Lijst der besluiten en voorstellen die op het bureel neêrgelegd zijn:
Door den heer L. De Veen, van Brussel;
1o Dat 't Staatsbestuur onmiddellijk maatregelen zou nemen om het onderwijs in Vlaanderen op echt vaderlandsche wijze, 't is te zeggen, Vlaamsch van de laagste klas der lagere school tot de hoogste klas der hoogeschool, interichten!
2o Dat het Staatsbestuur onmiddellijk maatregelen zou nemen omdat de Vlaamsche volksjongens beambte zouden kunnen worden zonder de voor hen vreemde taal, de Fransche, te moeten machtig zijn.
3o Dat het Staatsbestuur maatregelen neme om eens voor goed al de niet Vlaamschsprekende heambten uit Vlaanderen te doen verdwijnen.
4o Dat er onmiddellijk zou een besluit van de overheden komen, hetwelk de maatschappijen of vereenigingen, die toelagen van Staat of provincie ontvangen, in Vlaanderen zou verplichten de Vlaamsche taal te gebruiken.
5o Dat 't bestuur van den Landdag zich richte tot de volksvertegenwoordigers van Vlaanderen, om ondersteuning te vragen voor die voorstellen en hun te vragen, namens het Vlaamsche volk, onze Vlaamsche taal in de Kamers te gebruiken.
Door den heer Ad. Pauwels, advokaat te Antwerpen.
Aan minister Vandenpeereboom vragen:
1o Dat hij zoo spoedig mogelijk uit het Vlaamsche land al de bedienden van zijn bestuurvak verwijdere, die geen Nederlandsch kennen;
2o dat hij eene strenge straf zou toepassen op de hoogere bedienden die hem wetens en willens bedriegen, door valsche verslagen en inlichtingen en door benoemingen van onbekwame beambten.
3o en eindelijk dat de Landdag zijn bestuur gelaste met een bezoek van afgevaardigden in zijnen schoot te kiezen, om bij minister Vandenpeereboom, onze grieven en de vraag tot herstelling voor te leggen.
Door denzelfden heer Pauwels het volgende ten voordeele van het wetsvoorstel Coremans:
Het bestuur van den Landdag wordt gelast. A) een vertoogschrift (in naam van gansch de vergadering) ten gunste van het ontwerp, naar de beide kamers te zenden. B) Aan het Landbestuur dezes officiëele ondersteuning voor het wetsontwerp te vragen. C) Omzendbrieven te doen geworden aan de Vlaamsche maatschappijen van elke kiesomschrijving, opdat deze afgevaardigden zouden
| |
| |
sturen naar hunne volksvertegenwoordigers, om hun de onverdeelde stemming van gansch het wetsontwerp te verzoeken. D) Zonder ophouden bij de Volkskamer aan te dringen opdat het ontwerp nog dezen winter besproken worde.
Nederlandsche leergangen over het strafrecht en de strafrechtspleging.
Ook door denzelfden:
Het Landdagbestuur wordt gelast vertoogschriften te zenden naar de bevoegde overheden der hoogescholen van Brussel, Leuven en Gent, opdat aldaar nog in het loopende jaar de gewenschte leergangen ingericht worden.
Door den heer E. De Visschere, advokaat te Brugge:
1o Een vertoogschrift zenden naar de Wetgevende Kamer om te vragen dat:
1o In geval een Vlaming, het Fransch onkundig, in het Walenland voor Waalsche rechters verschijnen moet, die het Vlaamsch onmachtig zijn, dat men hem naar de Vlaamsche gerechtshoven zou overbrengen.
2o Dat het taalgebruik voor de militaire rechtbanken door eene wet geregeld worde.
Door den heer F. Reinhard, van Brussel:
1o Het wetsvoorstel Coremans, mits wijziging van artikel 10, als volgt te stemmen:
‘Voor het Assisenhof van Brabant en voor de boetstraffelijke kamer, hetzij van eersten aanleg, hetzij van beroep, evenals voor de politierechtbanken van Brussel, zullen de Fransche en de Nederlandsche taal gebruikt worden voor het onderzoek, voor het rekwisitorium en voor het vonnis, volgens de noodwendigheden van elke zaak.
‘Als de beschuldigde zal verklaren de Nederlandsche taal gewoonlijk te gebruiken of dezelve te verkiezen, zal de rechtspleging, de beschuldiging bij begrepen, in het Nederlandsch geschieden en het vonnis in die taal uitgesproken worden.
De getuigen zullen, evenals de beschuldigde, rechtstreeks, zonder tusschenkomst van taalman, ondervraagd worden en hunne getuigenissen of verklaringen zullen ontvangen en opgeteekend worden in de taal welke zij zullen gebruikt hebben.
2o Het wetsvoorstel Devigne stemmen, mits bijvoeging der volgende bepalingen.
‘In het arrondissement Brussel, zullen de processen-verbaal, door de ambtenaars der gerechtelijke policie opgemaakt, of door alle andere personen welke daartoe bevoegd zijn, opgesteld worden in de taal welke de betrokkene personen (klagers of overtreders) zullen gebruiken.
De verklaringen der getuigen, indien deze eene andere taal spreken dan de betichten, zullen opgeteekend worden in de taal waarin zij afgelegd worden.’
‘Dagvaardigingen, beteekeningen van vonnissen en arresten, opvorderingen ter betaling van boeten of ter kwijting van gevangenisstraf, evenals de bekendmakingen aangaande het houden der assisen en de afkondiging der arresten van veroordeeling, zullen gebeuren overeenkomstig de bepalingen der wet van 22 Mei 1878, het gebruik der Nederlandsche taal in bestuurzaken regelende.’
Door den heer Hip. Haerynck, van Brussel:
De Vlaamsche Landdag van 9 September, te Gent gehouden, drukt nadrukkelijk den wensch uit dat, nog dit jaar, voor de gestichten van middelbaar onderwijs,
| |
| |
gelegen in het arrondissement Brussel, eene bijzondere regeling ingevoerd worde, gesteund op de volkomen gelijkstelling van Walen en Vlamingen, 't is te zeggen van Vlaamsch en Waalsch regiem.
Door den heer H. Ronse, van Gent:
Op het program der Vlamingen moet er staan, niet meer alleen:
Vlaamsch in 't onderwijs, Vlaamsch in 't gerecht, Vlaamsch in de openbare bedieningen, Vlaamsch in 't leger, enz.
Maar ook:
Vlaamsche rechtvaardigheid. Vlaamsche gelijkheid in alles en overal, zoowel voor werkers als voor burgers, zoowel in kiezing als in onderwijs; bescherming van werkers en werk, evenals de bescherming van eigendom en vrijheid van godsdienst.
Door den heer J. Micheels, van Gent:
Bij den minister van onderwijs aandringen, opdat afzonderlijke opzieners gelast worden met het toezicht op het middelbaar onderwijs in de Vlaamsche gewesten; dat niemand tot welk ambt ook in het middelbaar onderwijs in de Vlaamsche provinciën toegelalen worde, zonder bewijs gegeven te hebben eener behoorlijke kennis van het Nederlandsch.
De huidige landdag voege nog daarbij: 1e Dat de leeraars van het Nederlandsch in alles, d.i. lesuren, bezoldiging, getal klassen en leerlingen, met de leeraars van het Fransch gelijk gesteld worden;
2e Dat ten spoedigste leergangen van Duitsche en Engelsche letterkunde bij onze hoogescholen ingericht worden.
Door den heer E. Fabri van Gent:
De afgevaardigden van alle Belgische Dietsche gouwen, te Gent in Landdag vergaderd, gelasten de inrichters en het bureel van den Landdag te onderzoeken welke maatregelen er moeten genomen worden om Willem's en Ledeganck's grafsteden voor verval te bewaren en op het graf van Snellaert een waardig gedenkteeken te stichten.
Door de heeren studenten van Brugge:
De Brugsche studenten wenschten het welgelukken van den Landdag en vragen wanneer toch de beloften der bisschoppen zullen ten uitvoer gebracht worden.
Door den heer Frans de Potter, van Gent:
Het bestuur van den Landdag acht het wenschelijk en nuttig, dat er in elke groote stad van Vlaamsch-België eene lijst worde opgesteld en openbaar gemaakt, behelzende de namen der openbare bedienden van allen aard, die, in het midden der Vlaamsche bevolking, dezer taal niet kennen.
Door den heer Alf. Siffer, van Gent:
Vragen aan alle Vlaamsche maatschappijen van het land, katholieke en liberale, te willen ieveren om eene wet te bekomen van het volgende princiep:
Alle ambtenaren, van welken aard en rang ook, in de Vlaamsche gewesten, zullen de kennis moeten bezitten van het Vlaamsch en er bewijs van geven door een exaam.
| |
| |
Die wet zal toepasselijk zijn na 5, 6 of 7 jaren.
Op die manier zullen die welke onze taal niet willen aanleeren uit overtuiging en liefde, het doen uit noodzakelijkheid des middels.
Bekomt men dit, dan zullen al de andere grieven door het feit zelf hersteld worden, en de volle oplossing der Vlaamsche zaak zal er natuurlijk en noodzakelijk uit voortvloeien.
Door den heer Karel Lybaert, jte, van Gent:
Dat het Landdag-bestuur bij de Vlaamsche bisschoppen aandringe op de vervlaamsching van het onderwijs in de bisschoppelijke kolegiën en scholen.
Door den heer E. Vanden Berghe, van Maastricht:
1o Dat het bureel de aandacht trekke van het Middenbestuur op de voorstellen van den jongsten Brugschen Landdag betrekkelijk den Vlaamschen boekhandel, en de gansche uitvoering derzelve eische voor de maand Juni.
2o Dat het bureel in een eerbiedig doch dringend schrijven, de heeren geestelijken wien het aangaat verzoeke voortaan, benevens Belgische uitgaven in Fransche taal, Vlaamsche prijsboeken uit te deelen aan eene Vlaamsche Belgische pen ontleend, en dit in eene betamelijke verhouding.
Nog door den heer De Beucker van Antwerpen:
Een vertoogschrift naar de wetgevende Kamer te sturen, om te eischen dat ook de geneesheeren van 't leger, zoowel als de officieren, verplicht zouden worden zich te bekwamen in de Vlaamsche taal, ten einde in staat te zijn hunne zieken te verstaan.
|
|