| |
| |
| |
O, die vrouwen!
Comedie in één bedrijf door Isidoor Albert en J. Roels.
PERSONEN:
ADOLF DAEMERS, muzikant, 27 jaren. |
JULIE, zijne vrouw, 23 jaren. |
GEERS, vader van Julie, 50 jaren. |
MARGUERITE, meid van Julie, 22 jaren. |
LOSKOP, beenhouwersgast. |
Kamer ten huize van Adolf. Tafel. Stoelen. Middendeur en zijdeuren. Op de tafel staat eene flesch en een bierglas.
| |
Eerste tooneel.
Adolf zit aan de tafel, hij rookt uit eene lange pijp en doorsnuffelt papieren.
Waar mag ik toch die postkaart gestoken hebben? Al deze papieren heb ik reeds doorsnuffeld, mijne zakken doortast en niets meer te vinden. 't Is wel mogelijk dat ik ze verbrand heb, maar met dat alles weet ik toch niet of ik heden of morgen bij Juffer Omslag moet zijn. Bah! wij zullen best maar heden gaan, en indien ik haar niet te huis vind zullen wij er niet van sterven. (Hij ziet op zijn uurwerk)
: Kwaart vóór negen uren, ik heb geenen tijd meer te verliezen. Geloof me, dat zangspel heeft er mij al wat gekost. En zeggen, dat er mijne vrouw niets van mag weten, want ze kan moeilijk hare tong thuishouden, en gansch de buurt zou er mede bemoeid zijn. Zij zal het weten als het vertoond wordt, want mijne vrouw.... (gerucht). Zwijgen wij, daar is ze.
| |
2e Tooneel.
adolf. - julie.
| |
| |
Haal mij eens mijn' jas, mijn wandelstok en mijne viool.
Waar gaat ge naartoe?
(terzijde) Nu zullen wij hem eens hooren liegen.
Haast u, 'k zal het u dan zeggen.
(Julie af.)
(Staat op, legt zijne papieren weg, en hangt zijne pijp nevens de kast).
Zoo als ge ziet, 't is een parel van een vrouwtje! Spijtig, dat zij zoo nieuwsgierig is! Kon ik haar zulks afleeren, ik achtte mij den gelukkigsten mensch ter wereld. Ha! ze moet weten waar ik naar toe ga! 'k zal haar vlug gaan afschepen.
(Julie komt terug)
.
Dank, vrouw! (hij wil weg)
.
Zeg eens man, als ik toch niet mag weten waar gij heen gaat, zeg mij dan toch minstens wanneer gij komt middagmalen?
Verschooning, vrouwtje lief, in mijne haast had ik het bijna vergeten. Een mijner vrienden heeft mij gevraagd in zijne plaats in St Baafskerk te spelen. Natuurlijk heb ik toegestaan.
Is het dan heden heiligdag?
(terzijde)
Ze begint me waarlijk te vervelen.
(Tot Julie)
. Er wordt eene mis gedaan met muziek!
Abah! eene mis met muziek. (terzijde)
Daarom moet men leugenaar geboren zijn.
Wel ja! is dat zoo wonderlijk?
Toch niet, en hoeveel is daaraan verdiend?
Tot nu toe nog niets, vrouw. En indien ge mij nog lang ophoudt kom ik stellig te laat.
Zeg me dan toch wanneer gij komt middagmalen?
Om één.... neen, ik wil zeggen.... om twaalf uur, hoort ge?
(Adolf af.)
| |
3e Tooneel.
julie, later marguerite.
'k Zal hem St Baafskerk!
(Zij belt; Marguerite verschijnt.)
'k Zal hem misse'! Maar ik zal hem niet missen!
| |
| |
Mevrouw heeft iets te bevelen?
Seffens mijn hoed en mantel!
(Marguerite af.)
(loopt driftig heen en weder.)
Heden komen zijne heldendaden aan het licht. Wij zullen eens toonen, dat wij de broek dragen. En die schelm zegt dan nog: mijn lief vrouwtje langs hier, mijn schatje langs daar. Marguerite is daar, volgen wij hem spoedig op de hielen.
(Marguerite verschijnt met het gevraagde). (Julie kleedt zich spoedig aan - tot Marguerite.)
Ge weet wat ge aan den beenhouwersgast moet zeggen, niet waar?
Alles zal volgens uw verlangen uitgevoerd worden, mevrouw.
Goed zoo! en nu eens op onze hoede.
(Julie driftig af.)
't Zal er vandaag hier spoken, dat is zeker. Mevrouw is op het spoor gekomen van de minnares van Mijnheer Adolf. Wie zou toch ooit gedacht hebben, dat Mijnheer zijne vrouw bedroog! Zie, ze moesten al de mannen ophangen! Laat ons zien hoe het later hier zal afloopen, en reinigen wij een weinig deze kamer.
(Zij doet met den pluimborstel 't stof van stoelen en meubelen. Loskop verschijnt in de middendeur.)
| |
4e Tooneel.
marguerite. - loskop.
(klak, witte voorschoot met bloedvlekken, ongegeneerd)
Ik ben toch geen adres-gever, maar wel beenhouwersgast. De kalanten zouden u op 't einde voor alles gebruiken.
(Ziet Marguerite.)
Dag mijn lief Margrietje! Zeg eens, waarom vraagt Mevrouw Damers het adres van Mejuffer Omslag?
Wel, doodeenvoudig, omdat zij het moet weten.
Merci! ze weet het nu, maar ze kon het ook aan u gevraagd hebben, want ge wist het sedert gisteren.
(ongeduldig.)
Maar begrijpt ge dan niet, dat het is omdat Adolf haar bedriegt.
Hij haar bedriegen? Ik kan het moeilijk gelooven.
(kwaad.)
De mannen willen van elkander geen kwaad hooren, dat weet ik wel!
Neen, neen, ik wil hem niet verschoonen, maar
| |
| |
omdat men eens met eene juffer staat te klappen is men daarom geen....
Ongeloovige Thomas! Madame heeft eene postkaart in zijne zakken gevonden, die klaar bewijst dat hij haar bedriegt.
(verschrikt)
Dat zijn andere papieren! Weet ge wat er in die kaart te lezen staat?
Of ik het weet! Luister naar den inhoud: ‘Mijnheer! woensdag morgen om 9 ure ben ik aan u! geteekend: ‘Louise Omslag.’
Ze moesten hem naar den abattoir sturen, den schelm!
Ze moesten haar vierendeelen, de zotskap.
(nieuwsgierig)
Gij hebt toch aan uwe mevrouw niet gezegd, dat ik mijnheer met juffer Omslag samen gezien heb?
Waarom niet? 't Was mijn plicht haar alles te bekennen.
Begrepen lief kind, ik zit er ook al tusschen.
(ter zijde)
Ze moesten al de tongen der vrouwen uittrekken.
Wat ik gezegd heb? Wel dat de mannen moeilijk kunnen zwijgen, kindlief.
Neen! 'k zal mij door uwe beleefdheid niet laten beet nemen.
(driftig) Al de mannen zijn verleiders.
Kunt ge nog langer aan mijne liefde twijfelen, Marguerite? Zie, 'k zou tegen den grootsten stier willen vechten om u tot vrouw te krijgen.
'k Houd van zulke wreede mannen niet.
Wees niet bang, engeltje, 'k ben zoo zacht als een lam. (na een poos.)
Marguerite, geef mij een kusje en zeg maar dat ge mij bemint.
Vertrek met uwen vleeschhouwerspraat en breng mij maar dadelijk eene kilo gekapt, een vierendeel vet, een pond lever, veertig centiemen beenen voor de soep en een weinig hoofdvleesch voor Mijnheer, 'k wil zeggen: voor de kat.
Begrepen! Ik ken dien Mijnheer de kat.
(Hij wil heen, maar komt terug.)
Krijg ik niets, Marguerite?
Wat zou ik u moeten geven?
Een enkel kusje! ik zal u dan ook iets schenken.
Wat zoudt ge mij geven, ge bezit niets!
| |
| |
Vooreerst mijne oprechte liefde, die waarlijk schatten waard is, dan zoudt ge mogen kiezen: bloedpens, fricadellen, saucietjes, een biefstuk; in een woord, al wat in eenen vleeschhouwerswinkel voorhanden is.
Haast u, wij zullen zien, als ge terugkomt.
| |
5e Tooneel.
marguerite.
O! die mannen! ze kennen het om iemand te overwinnen! Rechtuit gesproken, Loskop is een goede gast, en ik ben hem waarlijk niet ongenegen. Hier in deze woning is de vrede gaan vliegen, en wel met reden! Mijnheer is een verleider. (fier) O! indien hij naar mij de hand dorst uitsteken, zouden wij er niet mede lachen. Ik beklaag mijne mevrouw, die hem dag en nacht onder de oogen heeft. Bijzonderlijk.... 's nachts! Komaan, begeven wij ons aan 't werk, want de tijd vervliegt. (wil weg maar komt terug.) 't is waar, ik heb daar zooeven eenen brief ontvangen (ze haalt hem uit den zak) van mijne ouders uit Calcken. (rondziende) Zijn wij alleen? (opent en leest) ‘Lieve zuster Marguerite! Vader heeft twee zwijntjes gekocht voor 29 franken’ (tot het publiek) Bij God, de zwijnen zijn tegenwoordig duur, en zeggen dat er onze stad van vergeven is. (leest verder) ‘Moeder zal u zondag met Franske komen bezoeken, en ze heeft mij doen vragen of ge reeds uwe madame van den opslag gesproken hebt’ (luid) opslag! wij zullen dat potje voor heden gedekt laten, want er is onweder ophanden. (leest) ‘Gisteren heeft Lucie Geers zich in den stal opgehangen, omdat Julie Stevens met haren vrijer heeft gedanst. (tot het publiek) Ge moet dwaashoofd geboren zijn om zulke droevige lollekens uit te steken, niet waar? Indien het mij moest voorvallen, zou ik mijn verdriet afeten. Wat wilt ge, van eene boerin kan men niet veel verwachten.... Maar ik.... O! dat is wat anders! (leest) ‘De komplimenten van gansch de familie en tot de kermis. Uw broeder, Gustaaf.’ (steekt den brief
weg) Als Loskop zich goed gedraagt mag hij mede naar de kermis. Hij zal straks hier zijn, zorgen wij voor het noenmaal. (af)
| |
| |
| |
6e Tooneel.
loskop, daarna marguerite.
verschijnt in de middendeur, hij draagt eene mand op den schouder. Marguerite is hier niet meer? Wij zullen maar een weinig geduld hebben! Jongens, jongens, wat is er toch heden veel uit te loopen. Van hier bij den pastoor, dan bij den notaris. Ja, als ik het wel bedenk liggen er nog worsten in de mand voor den dokter.
(neemt het vleesch uit de mand en legt het op tafel.) 't Gekapt is nog niet gereed. Hebben wij niets te kort? (beziet het vleesch.) Vet, lever, beenen en een beetje voor de kat, ziet ge? Maar wanneer ik hier goed rondzie, heb ik toch nooit eene kat gezien. Bah! menschen mogen ook hoofdvleesch. (ziet de flesch op tafel staan en neemt ze in de hand) Bier! saperloot! waarom zou Loskop niet een glaasje mogen drinken? (schenkt in) Op uwe gezondheid, Mevrouw. (drinkt) En nu zijt ge bedankt. (Marguerite is opgekomen.)
(verschrikt).
Engelin, zijt ge daar? Hier is uw vleesch, en 't gekapt binnen een half uur! En dit, (haalt iets uit zijnen voorschoot) is voor u! (hij kust haar.)
Dank, ik zal het van avond smakelijk opeten. (Slaat op de borst van Loskop.) Ge tracht mij met die bloedsaucietjes uit te koopen, hé?
Mag ik hopen? Wil mij langer niet plagen.
(verlegen).
Zoudt ge mij waarlijk beminnen?
Kunt ge daar aan twijfelen! Ge zoudt vleesch mogen eten zooveel ge verkiest. Ik zou 's morgens eerst uit het bed zijn om koffie te maken; ik zou u aan mijn hart drukken. Ja, ge zoudt u van Loskop niet te beklagen hebben.
En zoudt gij des zondags uwe vrouw thuis laten?
Ik u thuis laten? 'k Zou fier zijn met u te mogen gaan wandelen.
Dan geef ik u het jawoord!
Duizendmaal dank!
(ze kussen elkander)
. Zie! een kusje van u smaakt mij beter dan een biefstuk. (gerucht).
Verwijderen wij ons, ik hoor gerucht! Marguerite af - Loskop neemt zijne mand van den grond.
(verwijdert zich langzaam).
Bij de meid van den pastoor ga ik nu om zottigheid. Ik hoor het haar al zeggen:
| |
| |
Zie eens, hoeveel vet aan uw vleesch. De toeren, die een mensch als beenhouwersgast moet beleven, zijn onbeschrijfelijk.
(Aan de middendeur gekomen, verschijnt juist Adolf. Adolf werpt vol woede zijne viool op den grond. Loskop geeft Adolf eenen goeden dag en roept daarna) : Mijnheer, bij 't vleesch ligt een beetje hoofdvleesch voor de kat, ik wilde het u zeggen, omdat de hond het niet zou opeten. (ter zijde) Ze hebben noch kat noch hond.
Seffens, Mijnheer. (ter zijde) Hij ziet er geestig uit. (Loskop schuifelt in 't heengaan een liedje.)
| |
7e Tooneel.
Adolf, later Julie.
Die knecht is altoos in mijn huis. 'k Zal gansch den boel op straat werpen, dat is zeker. 't Zal gaan beteren, mijne vrouw durft mij achtervolgen. Bleef ik voor eenen winkel staan, zij deed het ook. Ging ik traag, zij ging langzaam. O! ik mag haar niet bezien of mijn bloed begint te koken. (Hij zet zich - Julie komt binnen.)
(driftig op).
St. Baafskerk is verzet. De kerk bevindt zich op de Coupure. Abah! (ze zet zich).
Ongelukkige! Ze durft nog schimpen.
Als mijn man vrienden kan plezier doen, is hij er altoos bij. (zet zich de armen gevouwen).
De nieuwsgierigheid dier vrouw zal mijn ongeluk zijn.
Of hij er vermoeid uit ziet.
Hare tong moest aan haar gehemelte blijven plakken. (Julie belt).
| |
8e Tooneel.
de vorigen - marguerite.
Marguerite, hang mijnen mantel weg. (zij doet hem af.)
Dadelijk mevrouw. (zij wil weg)
Marguerite, haal mijn muziekpapier en inktpot.
Hij zal muziek moeten afschrijven om in de mis te spelen.
| |
| |
Ik begrijp niet, hoe ik 't langer kan uitstaan.
(Marguerite brengt papier en inktpot)
Mijnheer heeft niets meer te bevelen?
Ja toch, snijd mij eenige boterhammen.
Mijnheer, er is geen brood. (Julie wrijft in hare handen van vreugde).
Vraag geld aan uwe madame.
(Marguerite gehoorzaamt).
(tot Marguerite).
Hij kan maar vasten.
(tast in zijne zakken en geeft geld aan Marguerite).
Ziedaar! en laat uwe schoone madame maar praten.
(kwaad).
Mijnheer, neem u in acht, hoor!
(Marguerite af.)
Ik zeg wat ik wil, mevrouw.
Ge gaat ook waar ge wilt, niet waar? Maar morgen zijt ge baas voor altoos.
Ik wil niet achtervolgd worden.
Natuurlijk, als ge bij uwe minnares gaat.
Vrouw, ik verbied u zulks te herhalen of ik zal u verpletteren!
'k Loop in uwen weg, ik weet het wel. Weldra zult ge alleen zitten, wees maar gerust! (na eene poos.) Besloten! ik ga maar dadelijk vertrekken! (Julie driftig af.)
| |
9e Tooneel.
adolf, later marguerite.
Mijne vrouw is stellig zot. Wat mogen zij haar nu in de ooren geblazen hebben? 't Ziet er hem hier plezierig uit. Enfin, dat zij vertrekke! (de meid komt met het brood op het tooneel).
Mijnheer, hier is het brood.
'k Heb gansch mijn eetlust verloren, geef het maar aan mijne vrouw om mede te dragen.
(verwonderd).
Is madame zinnens te vertrekken?
Ja, maar wij kunnen wel zonder haar voort.
Neen, neen, Mijnheer! ik ga ook heen, want de menschen zouden slechte gedachten van mij krijgen, als ik met u alleen bleef.
Ook goed, gij kunt nu trouwen met Loskop.
En hebt gij er iets tegen, Mijnheer?
| |
| |
Wel neen, maar hij was, mijns dunkens, al te veel in mijne woning.
(woedend).
Hij kwam hier anders niet dan met het vleesch. Maar ik weet wel waarom gij hem wilt beleedigen!...
Omdat hij uwe vrouw verwittigd heeft dat gij haar misleidt, daarom tracht gij hem te beschuldigen.
(Marguerite vlug af.)
Wat voor saucietjespraat mag Loskop wel aan mijne vrouw verkocht hebben. 't Spel is aan 't beteren, eerst de vrouw en nu de meid! (Hij zet zich luidop muziek te schrijven).
| |
10e Tooneel.
de vorige - julie - marguerite, later loskop.
(Julie en Marguerite komen zwaar beladen op het tooneel. Doozen, reiszakken, enz.)
Ik heb nog mijne naaidoos vergeten. Haal ze spoedig! (Marguerite zet de reiszakken op den grond en keert terug om de naaidoos
.
(verwonderd).
Ik zou gansch het huishouden mededragen.
Mijnheer, ik draag mede wat ik er ingebracht heb. Wees maar liever te vreden dat ik u nog zooveel laat, want gij hebt niets ingebracht.
Dus heb ik u maar genomen voor uw geld?
Vertrekken moogt ge, dat wil ik u niet verbieden, maar alles moet hierblijven.
Zie.... dat is te erg! Ik zal er mijne meubelen doen uithalen met de wet.
De wet! 'k lach met de wet, en met u ook!
(Loskop verschijnt).
| |
11e Tooneel.
de vorigen - loskop.
Mevrouw, hier is het gekapt vleesch!
Verduiveld! hij is daar weeral!
Ik heb het niet meer noodig.
| |
| |
(terzijde).
Potverdeke! 't zit scheef in 't huishouden. (tot Julie) Wat moet ik er mede doen? (ze wijst naar Adolf.)
(gaat bij Adolf).
Mijnheer, kunt gij het niet aannemen?
(kwaad).
Nader mij niet.... of ik zal u met uwen kiepkap de straat opwerpen. Maar zeg eens, wat hebt gij aan mijne vrouw verteld?
Ik Mijnheer? ik heb niets verteld.
Marguerite heeft het mij daar zooeven gezegd....
(fier).
Ik bemoei mij met geen andermans zaken.
(nadert Loskop).
Wees rechtzinnig, Loskop. Hoe dikwijls hebt gij Mijnheer met die juffer uit den schouwburg gezien? (Marguerite treedt met de naaidoos binnen).
Ik heb het niet juist opgeteld, mevrouw.
(tot Adolf.)
Eh wel, wat zegt ge nu?
(terzijde.)
Ze hebben het op mejuffer Omslag. (tot Julie) Wat ik zeg? Wel, dat gij, uwe meid en Loskop vuile tongen zijt!
(Marguerite ziende.)
Tiens, tiens, Marguerite vertrekt ook?
'k Geloof het wel! Mijnheer zou volgaarne met mij alleen blijven, weet ge?
(ongeduldig.)
Marguerite, indien gij nog één woord durft spreken, zal ik u vierendeelen.
Mijnheer Adolf, vergeet niet dat Loskop hier nog is, en indien gij eene hand uitsteekt, maken wij van u korteling.
Maar ik geloof dat zij afgesproken zijn, dat is stellig.
En die vrouwen zullen hier ongehinderd heengaan, dat zegt Loskop. (Er wordt geklopt)
| |
12e Tooneel.
De Vorigen - Geers.
Wat zie ik hier! Zijt gij zinnens te verhuizen?
(loopt weenende tot haren vader)
O! vader wat ben ik toch ongelukkig. Neen! ik wil hier niet langer verblijven.
Verklaar u toch nader, kind lief.
Ik word door Adolf bedrogen! (zij snikt)
(tot Adolf)
Is het waarheid, Adolf?
| |
| |
Mijnheer Geers, hij liegt! (Loskop trekt aan de mouwen van Marguerite en doet haar teeken van zwijgen) Ik mag toch wel zeggen wat ik weet!
(opgewonden).
Ik spreek waarheid vader! Ziehier, lees! (reikt de kaart over)
(leest - na een poos)
Onnoozel schepsel! Wat is de jeugd toch grillig! Omdat uw man u wil verrassen, zooals hij mij verrast heett, meent ge dat hij u bedriegt.
(lachende)
Ha! ha! die dwaze postkaart heeft hun het hoofd op hol gebracht.
Vader, wat wilt ge zeggen!
Een oogenblikje, Julie, (tot Adolf) Adolf, jongen, mijn kompliment over het artikel, dat ik in het dagblad gelezen heb.
(verwonderd)
'k Begrijp er niets van, vader!
Kom, kom, wees openhartig! (neemt een dagblad uit den zak - zoekende) Tooneelnieuws. (na een poosje) Ha! hier hebben wij het. (hij leest) ‘Zooals men ons gemeld heeft wordt er Zondag in 't Nederlandsch Tooneel een lief zangspel gespeeld, getiteld ‘ De blinkende Sterre’ woorden van Goedzak, muziek van Adolf Daemers. Mejuffer Omslag en Mijnheer Helders zijn met de opvoering gelast. (steekt het dagblad weg) Ehwel, wat zegt gij nu?
(vliegt Adolf om den hals)
O! man lief! vergiffenis! Ik zal u nimmer meer verdenken. Waarom hebt ge mij alles verzwegen?
Omdat ge zoo moeilijk kunt zwijgen.
Ik zal voortaan uwe raadgevingen volgen; mijne tong wat kortwieken en mijne nieuwsgierigheid bedwingen.
Zeer wel gesproken, vrouwtje lief, ik zal voortaan wat vriendelijker zijn en indien gij leert zwijgen zal uw man u niets meer geheim houden.
Verschooning, Mijnheer, dat ik zoo onbeleefd geweest ben, maar....
Alles is vergeten en vergeven, Loskop, en ik verlang niets beter dan u eerlang een paar te zien worden. (wijst op Marguerite).
(omhelst Marguerite.)
Wij zullen u gehoorzamen, Mijnheer.
Marguerite, draag alles terug op zijne plaats en gij Loskop, leg het vleesch maar op de tafel. (Marguerite en Loskop doen zulks)
| |
| |
Mevrouw, er is een vierendeel meer in.
Er zijn weinig beenhouwersgasten die zoozeer voor 't profijt van hunnen baas zorgen, als gij!
Zoo is 't vrouw, de beenhouwers brengen nooit te weinig.
Einde goed, alles goed!!
GORDIJN.
|
|