De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 18(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] Poëzie I. Zang van den Amerikaanschen Arend. Ik bouw mijn nest op bergen hoog, Verdoken voor der menschen oog, Waar bliksems blaken, donders kraken; Geen vijand kan mijn woon genaken; De vrijheidsbannier in den klauw, Beheersch ik aarde en hemelblauw. Van uit mijne ongenaakbre woon, Hef ik den schrillen Vrijheidstoon; Op zonnestralen mag ik wemelen, Door 't onafmeetbaar ruim der hemelen, En zweef, waar nooit een vogel zong, Of menschenstemme henendrong. Heil! Vrijheid, roem van 't Westerstrand! Alleen in 't Columbaansche land Wil ik uw standdaarddrager wezen; Geen ander volk, - hoe ook geprezen, Hoe ook door kunst en macht vermaard, Is de eedle gift van Vrijheid waard! De Vrijheidstoorts hier heen gebracht, Was schaamteloos gedoofd, versmacht, Door Volksverdrukkers, Dwingelanden. Hier mag ze in volle krachten branden, De Tyrannij ten hoon en schand': - Columbia duld geen slavenband! O, mocht ik in mijne arendsvlucht, Steeds zweven in een' vrije lucht, Waar 't heel symbool der trouwe dapperen, - De starren en de strepen wapperen! En 't volk aan wet en land verkleefd, In Eendracht en Gelijkheid leeft! [pagina 278] [p. 278] Ik leef en woon op bergen hoog, Verdoken voor der menschen oog, Waar winden loeien, bliksems blaken, Waar stormen broeien, donders kraken, Den Vrijheidsstandaard in den klauw, Columbia en Land getrouw! Charles L. De Waele, Vrederechter. St-Helen, Michigan, N. Amerika. II. Aan de Jonkvrouwen M. en A.D. hebbende de eer gehad hen te hooren zingen. De jeugd des jaars was in het land gekomen En strooide hare schatten kwistig rond; En menig hart, dat heimlik rouwde, vond De Lente weer, in 't rijk der liefdedroomen. Mijn harte zwol; mijn bloed begon te stroomen Gelijk de wel, die borrelt uit den grond En 't bloemken drenkt, toen ik - o zaalge stond - Uw reine liefdezangen heb vernomen. Als paarlen in een vaas van kristalijn, Zoo voelde ik mildrend me in het harte dalen Uw lied, vol bloemengeur en zonneschijn. O zongt ge mij nog vaak een liedekijn Der jeugd, dan zou het, lieve Nachtegalen, In mijn gemoed nog dikwijls lente zijn! Jacob Stinissen. 1887. Vorige Volgende