De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 18
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
De Eeredienst van de Godin der Rede te Antwerpen en onze WeeskinderenGa naar voetnoot(1)De geldelijke toestand van het Armwezen was op het einde der XVIIIe eeuw alles behalve schitterend; maar de bestuurders, verkleefde en bekwame mannen, zouden er misschien toch wel in gelukt zijn, dank zij hunnen iever en spaarzame uitgave der gelden hun toevertrouwd, en dank zij ook de milde giften door liefdadige personen den arme geschonken, zoo niet hunne uitgaven met hunne inkomsten te doen overeenstemmen, dan toch stellig het jaarlijksch tekort min belangrijk te maken, toen de Franschen in 1794 een inval in ons land deden en wij bij de Fransche Republiek werden ingelijfd. Het valt niet in ons plan dit woelige tijdperk te bespreken, zoomin om te verhalen wat onze voorouders van de vreemde overweldigers te verdragen hadden, als om te wijzen op de weldaden door de groote Fransche omwenteling het menschdom bewezen; onze bijzondere studie van het Armwezen vergt alleen dat we melden dat van de eerste tijden van hun verblijf af, de Republikeinen er ook aan dachten het Armbestuur te bemeesteren en geheel op Fransche leest te schoeien. Niets vond genade in hunne oogen en om de brandschatting van 80 miljoen, waarvan Antwerpen alleen er 10 betalen moest, te dekken, werden de Aalmoezeniers verplicht, al de gouden en zilveren voorwerpen, die in hunne kapellen aanwezig waren, in te brengen, waaronder ook die van St-Rochuskapel. Aan weerstand bieden viel niet te denken, men moest gehoorzamen en men deed het; niet zoo gemakkelijk zou het gaan toen men de Aalmoezeniers insgelijks verplichten wilde, | |
[pagina 188]
| |
al de kinderen, aan hunne zorgen toevertrouwd, den eeredienst van de Godin der Rede te doen bijwonen. Die Eeredienst was in het leven geroepen om op afdoende wijze weerstand te bieden aan de Roomsche geestelijken die, langs eenen kant in hunne stoffelijke belangen gekrenkt door het aanslaan hunner goederen, het doen betalen van zware brandschattingen, van een anderen kant al hunne voorrechten hadden zien inkrimpen, alles behalve de Republiek genegen waren en zooveel als het in hunne macht was de bevolking tot verzet aanstookte. Die Eeredienst was overal in Frankrijk met goed gevolg ingevoerd en in onze stad wilde men insgelijks eene poging wagen. De plechtigheid zou op 30 November 1794 plaats hebben. Een vrij aanzienlijke stoet, samengesteld uit muziek, ruiters en twee wagens werd er gevormd; op de eerste wagen stond het schavot, waarop een pauselijke mijter lag, een bisschoppelijke staf en de wapens van verschillende mogendheden, de galg, waaraan een afbeeldsel hing van keizer Joseph II, het rad, benevens verschillende andere marteltuigen; op den tweeden wagen, door zes paarden getrokken, was een eik geplant, onder welks takken de Godin der Rede zat, voorgesteld door een meisje van 9 jaren, Joanna Josepha Antonia Willebors, dochter van eenen haarkapper.Ga naar voetnoot(1) De invoerders van den Eeredienst hadden eene levende voorstelling der Rede gekozen, die bij elk feest veranderde, om te beletten dat de plechtigheid tot afgoderij zou leiden. Gewoonlijk was de Godin ouder en algemeen werd aanbevolen tot die waardigheid slechts achtbare vrouwen te kiezen van uiterst strenge zeden, ten einde enkel edele en zuivere gevoelens in te boezemen. Die aanbeveling schijnt in acht te zijn genomen, want Michelet verklaart ‘dat het doorgaans jufvrouwen van zeer geachte familiën waren.’ De stoet vertrok omstreeks 10 uren van de Kammenstraat, en ging langs de Oude Koornmarkt, Groote Markt, Melk- en Eiermarkt, naar de Meir, waar hij stil hield voor het klooster der Minimen, waarvan de kapel tot Tempel der Rede moest worden ingewijd. | |
[pagina 189]
| |
Eerst ontstak men een groot vuur om straftuigen en wagen te verbranden. Citoyen Baret, openbaar beschuldiger, sprak te dier gelegenheid eene redevoering uit, waarvan het volgende uittreksel ons een staaltje geeft: ‘Neen, riep hij uit, sprekende van de pijnbank, neen, het zijn onze schelmstukken niet, o Natuur! die moorddadigheden behoort men den volkeren niet te verwijten. Het zijn de misdaden der priesters geweest; dezen, om de onwetenden te verschrikken, hebben de straffen geschapen! Gaat naar hunne tempels: hunne schilderijen vertoonen niets dan lijfstraffen; het bijzonderste voorwerp, hetwelk zij aan uwe eerbiedigheid tentoonstellen, is een werktuig van strafoefening, onbegrijpelijke lichtgeloovigheid van 's menschen hart! Het ontziet zijne beulen! Het aanbidt zijne pijnbanken! Gedrochten! die aan 's menschdoms ontaarding slechts gewerkt hebben, om het beter ten onder te brengen. Schrikt, de ure uws ondergangs nadert, en uw rijk is voorbij. Waar zijn nu die priesters van Themis, niet minder trotsch en wreed, als de andere priesters? Waar zijn zij, die het goed, het bloed en het leven hunner medeburgers straffeloos uitzogen? Zij zijn gevlucht en hebben niets achtergelaten als de afschuwelijke werktuigen hunner onbepaalde macht! De ontmenschten! Zij vreesden misschien, dat wij er ons tegen hen van zouden bediend hebben!’ De Municipaliteit bleef niet ten achter; het antwoord op die woordenkramerij luidde als volgt: ‘Geloof niet, citoyen, dat het volk van Antwerpen ongevoelig is aan de waarheden, welke gij ontwikkeld hebt; het volk van Antwerpen is geschapen om de vrijheid lief te hebben. Nimmer waren de namen van Keizers of Koningen afgoden voor hen; het heeft nog vooroordeelen, ongetwijfeld; welk volk heeft geene vooroordeelen gehad? O Franschen! voeg bij de weldaden, waarmede gij het overladen wil, die van het te verlichten, ten einde het waardig te maken der verbintenis die het betracht! Gij hebt het juk van het bijgeloof en der dwalingen afgeschud, die sedert zoovele eeuwen het ongeluk der wereld uitmaakten; wij zullen er onzen roem in stellen u te volgen; onderricht door uwe lessen, zullen we met meer moed de baan intreden die gij ons hebt geopend; gij hebt er al de doornen uitgerukt, gij biedt er ons slechts de bloemen en de vruchten van aan.’
‘Gij weet onze zwakheid te eerbiedigen; gij eerbiedigt tot zelf de afgoden onder welks juk wij nog laf het hoofd bukken; maar ge hebt gezegd dat de overtuigingen vrij waren, wij moeten uwe grondbeginsels eerbiedigen, zooals gij onze zwakheden eerbiedigt, en het is de minste onzer plichten een Tempel te wijden aan de rede die u geleidt, terwijl gij diegenen laat bestaan die wij gewijd hebben aan dwalingen, waaraan de gewoonte alleen ons nog doet gehecht blijven. Gelief ons te | |
[pagina 190]
| |
volgen in den Tempel dien we openen aan de Rede; dat de vrijheid alleen er voorzetele aan de onderrichtingen, welke wij voornemens zijn aan onze medeburgers te geven!’ De gansche stoet trok thans de kapel binnen, waar men de Godin op een troon plaatste en namens het Magistraat de volgende redevoering uitsprak: Volk van Antwerpen! ‘Wij zijn uwe Magistraten; wij kennen onze plichten; wij zijn gelast uw geluk te verzekeren; elk uur, elk oogenblik van den dag, moogt gij ons rekenschap vragen wat we voor u gedaan hebben; wee ons, indien we deze verhevene verantwoordelijkheid uit het oog verliezen, die de Magistraten hunne ware plichten aanhoudend voor oogen houdt; we zijn u de waarheid verschuldigd, en wij zullen ze u zeggen; we moeten u zeggen, welke uwe ware belangen zijn. Speelballen der staatkunde en van den wreeden hoogmoed der Vorsten, die ons sedert meer dan twee eeuwen omringden, hadden we tot zelfs het droevige recht meesters te kiezen verloren: die staat van onzekerheid moet altijd voortduren, zoolang we een afgezonderd lichaam zullen uitmaken der groote mogendheden die ons omringen; de eenen zullen onze steden ontmantelen; onze muren zullen bewaakt worden door vreemde troepen, die onze zwakheid zullen bespotten; onze havens zullen gedempd worden; de loop onzer stroomen zal zich voor ons onderbreken; onze vruchtbare provinciën zullen voortdurend het schouwtooneel zijn van de gruwelen des oorlogs, en onze handel zal aan eene vreemde inkwisitie onderworpen zijn. Om ons te vrijwaren tegen deze rampen hebben we slechts een maatregel te nemen: ons te verbinden aan eene Natie in staat onze rechten staande te houden tegen degenen die ons zouden willen onderdrukken: die Natie is Frankrijk. Maar men moet die weldaad verdienen; de Fransche Natie, zoo groot, zoo edelmoedig, die slechts ten koste van moed en burgerdeugden de zegepralen gekocht heeft, welke ze behaalde op het tegen haar samengespannen Europa, zal haren roem niet deelen met mannen die andere belangen hebben dan de hare. Zal ze een strijd voortzetten die haar alle dagen een zoo duurbaar bloed kost, om van de vruchten van hare roemvolle werken een volk te laten genieten, dat in haar geen vertrouwen zou hebben, en dat de ongerijmdheid zoo ver drijven zou de groote grondbeginsels te miskennen welke zij belijdt? De Franschman, zoo verheven geworden, zou hij als zijn broeder erkennen de slaaf der dwaling? Zou hij zich zoovele opofferingen hebben getroost vooreen volk, dat een snood belang nog van hem verwijdert? In twee woorden, en om u de waarheid onder de oogen te stellen, schenken we aan de Fransche Assignaten het vertrouwen dat we dwaas plaatsten in het valsche geld onzer Vorsten; | |
[pagina 191]
| |
verbreken we onze afgoden; verjagen we de kwakzalvers die u zoolang bedrogen hebben; vernedert die hoogmoedige wezens, die gewaande edelen die zich grooter noemen dan hunne broeders. Kortom wordt menschen, ge zult dan op de eer kunnen staan Franschen te worden. Vergist u niet; de grondbeginsels welke de Franschen belijden, geput in de natuur, zijn bestemd om de wereld rond te gaan, een weinig vroeger, een weinig later. Thans kunt gij ze zonder gevaar, zonder schokken aannemen, onder de bescherming van een zegevierend leger, en de genius van Frankrijk, die nu over deze streken zweeft; indien ge aarzelt, indien ge zoekt er de kiem van te versmachten; die kiem, die zich slechts ontwikkelen zal wanneer ge zult overgelaten zijn aan uwe zwakheid, kan u verschrikkelijke kwalen veroorzaken, waarvan gij en uwe afstammelingen de slachtoffers zijn zult; we zeggen u eene harde waarheid, overweegt ze, we willen uw gedacht niet dwingen, maar we zullen de Franschen, heden onze meesters, morgen onze beschermers, onze broeders indien wij het willen, uitnoodigen, u zelven de groote waarheid te doen kennen die ze belijden, u dikwerf hunne broederlijke onderrichtingen te herhalen, en wij die uwe vaders zijn, wij noodigen u uit hunne lessen te vergelijken met de dwaasheden, waarmede men uwe onwetendheid voedt. Leve de Fransche Republiek!’ Na deze redevoering, die in het Fransch en in het Vlaamsch werd aangeplakt, zong men nog vaderlandsche liederen, en des avonds werd het volk kosteloos eene vertooning aangeboden, die eindigde door het zingen van de Marseillaise en het dansen van de Carmagnole. Deze fransche nieuwigheid vond, en geen wonder, in onze stad, bitter weinig bijval; men mocht echter de zaak, met zooveel gerucht aangekondigd, niet laten in het water vallen. Het republikeinsch Magistraat dacht daartoe een middel te hebben gevonden, door de Aalmoezeniers te verplichten al de personen, die van hen onderstand ontvingen, te dwingen de plechtigheden, onderrichtingen en wat al meer ter eere der Godin der Rede bij te wonen. De Aalmoezeniers weigerden aan dit bevel toe te geven en die weigering had een lange twist voor gevolg. Ofschoon een weinig uitgebreid, laten we hier het belangrijke verslag, dat over dezen twist door de Aalmoezeniers in hun Memorie Boeck werd geschreven in zijn geheel volgen, omdat we de overtuiging hebben, dat het de allereerstemaal is, dat er van dit verslag gewag wordt gemaakt: ‘Op 29 Frimaire 3e jaer der Fransche Republiek (19 December 1794. O.S.) hebben wy van het Magistraat om 7 ueren 's avonds den volgenden brief ontvangen: | |
[pagina 192]
| |
[19 december 1794]Liberté. Amour des loix. Egalité. Anvers 29 Frimaire 3me année de la République Françoise, une, indivisible et toujours triomphante. Le Magistrat de cette Ville aux Citoyens Aumoniers Généraux. Citoyens! Le but de l'inauguration d'un temple de la raison en cette Ville, etant l'instruction du peuple, en lui apprenant ce que c'est que la raison, la vraie liberté, et le bien être public, nous désirons de voir ce temple fréquenté principalement par cette classe de société, qui est la plus susceptible d'impression, nous voulons dire, la Jeunesse, et comme nous considérons, que les enfants qui habitent les maisons de charité qui sont sous votre direction, sont nos élèves, et que c'est à nous à former leur esprit, nous vous invitons à les faire conduire, tant garçons que filles, par leurs supérieurs respectifs, demain jour de décadi à 10 1/2 heures, dans le temple de la raison, et de suivre cette mesure décadairement à l'avenir; nous vous faisons cette invitation, afin que cette Jeunesse, puisse en attendant, et en voyant ce qui s'y traite, être prémunie contre les mauvaises impulsions, que pourraient faire sur elle, les rapports défavorables, que des Malveillants ne cessent de divulguer sur le chapitre de cet établissement. Salut et fraternité (signée) Van Blombergh, loco Bourgtre E. Solvyns, sec. de décade. ‘Waar op wy den dag daarna 's morgens om 10 ueren de volgende antwoord gezonden hebben: | |
[20 december 1794]Liberté. Justice. Egalité. Anvers 30 Frimaire 3e année de la Rep. Françoise. Les Directeurs de la Chambre des Pauvres aux Citoyens du Magistrat de cette Ville. Citoyens! En réponse à votre lettre de hier, nous devons vous dire, que la Convention Nationale a décrété la liberté des cultes, et que la nôtre nous défend d'envoyer à la place indiquée, la Jeunesse confiée á nos soins et dont nous sommes les Pères. Salut et fraternité (signée) Cambier Kannekens. J.J. Van Havre. J.C. De Vries. F. Carpentier. ‘Op welke antwoord wy op 1e Nivose (21 December O.S.) den volgenden brief gekregen hebben: | |
[pagina 193]
| |
Le Magistrat de cette Ville aux Citoyens Directeurs de la Chambre des pauvres. Citoyens! Sans doute la République françoise a décrété la liberté des cultes, et nos Vainqueurs respectent jusqu'à nos préjugés, mais la République françoise n'a point décrété que les enfants seraient soustraits à l'obéissance qu'ils doivent à leurs pères et que les Directeurs nommés et installés par nous, méconnoitroient la voix du Magistrat dont ils dépendent. La liberté des cultes ne consiste point à empêcher les Enfants d'entendre la voix de la raison et de la liberté, c'est attenter au contraire à la liberté des cultes, que d'avancer que celui qu'on professe (quelqu'il soit) défend de s'instruire sur tout autre objet et vous osez nous avancer ceci, comme Pères des Enfants, que nous vous avons confiés?’ Si vous aimez votre religion, croyez vous que la voix des hommes, puisse la renverser? - Vous ne seriez pas d'accord avec vous mêmes et nous croyons devoir vous dire, que ou l'ignorance, ou le fanatisme seul, ont pu vous dicter la réponse peu ménagée que vous nous avez faite. Les Enfants que nous vous avons, confiés, ont droit comme tout autre homme, de s'instruire sur leur devoir de citoyen et comme leurs Pères, et vos Magistrats, nous prendrons les mesures pour que nos intentions soient accomplies et vous réquérons de vous rendre à la maison de la Commune, demain à onze heures du matin, pour nous rendre compte de la réponse que vous nous avez addressée et recevoir nos ordres ultérieurs. Salut et fraternité (signée) H. Van Blomberg, loco Bourgtre E. Solvyns, secrétaire de décade. Ingevolgens bovenstaanden brief zyn wy op 22 Xber na het Magistraat gegaan en hebben order gekregen van in volle Collegie te koomen, alwaar den Borgemeester Dehaan, het woord voerende, aan ons zeyde, dat wy geroepen waaren, ten eynde van onzen brief, op 21 Xber geschreeven, te moeten motiveeren. - Hier op hebben wy geantwoord, dat wy niet voorders konden zeggen, dan wel dat onze conscientie niet toe en liet, dat wy zelfs na de bestemde plaats zouden koomen, noch min van onze eyge kinderen daar te laaten gaan en dus noch veel min van daar te zenden de kinderen die aan onze zorge alleen toebetrouwd weezen. Deze antwoord was hun geensints voldoende, zy zegden dat zy de zelve religie hadden als wy, en vervolgens dat wy daar naarderen uytleg van moesten geven. Zy deeden al dat moogelyk was om met ons over het poinct van godsdienst in discussie te koomen, maar wy van onzen kant bleven vasthouden, alzoo wy noyt de theologie geleerd hadden, wy daar op in geen discussie konden treeden, en dat wy hun geen | |
[pagina 194]
| |
naardere explicatie op onzen brief konden geeven, dan wel gelyk wy reets hier vooren gezeyd hebben. - Hier op zyn veele woordenwisselingen gevolgd; onder andere wilde het Magistraat dat zy recht hadden van aan d'Aalmoesseniers te ordonneeren het geene zy goedvinden, vermits het hunne kinderen zyn, welke alleenlyk aan onze zorge toebetrouwd worden, doch waar over zy het oppergezag ofte macht hebben. - Wy hebben hun daar op geantwoord, zy daar over quaalyk geinformeerd waaren; alsdat het Magistraat nooyt voorder gezag op d'Aelmoesseniers gehad heeft, dan wel van alle jaaren met Ste Barbara te mogen kiezen, twee persoonen uyt de vier, welke aan hun door de Aelmoesseniers voorgesteld worden. - bovendien van dat de reekening onzer administratie jaarelykx voor hun gepasseerd moet worden, en dat wy geen aanleg of Cassatie van penningen mogen doen, dan met voorgaande authorisatie, doch wat dat de opvoeding of bestier der kinderen enz. aanbetrefd, dat zy nooyt daar het minsten van te zeggen gehad hebben; dat wy daar van menigvuldige voorbeelden zouden konnen aanhaalen, ten tyde van onze voorzaten voorgevallen, wanneer het Magistraat aan d'Aelmoesseniers iets heeft willen ordonneeren, 't zy van een kind aan te neemen, 't zy van een zinneloosen mensch te aanveerden, in welke gevallen de Aelmoesseniers hun altoos hunne orders terug gezonden hebben, met aanzegging indien het Magistraat het zoude verzogt en niet geordonneerd hebben, men alsdan zoude zien, of het moogelijk was van aan hun verzoek te konnen voldoen. Na deeze en meer andere reedekavelingen, welke te lang zyn om hier te konnen plaatsen, heeft het Magistraat geeyndigd met ons te zeggen alsdat wy wederom onze fonctien gelyk voor of naar zouden herneemen, dat zy van hunnen kant zouden paart gegeeven hebben van onze antwoord aan degeene zulkx behoorde en ons daarna hunne voordere orders zouden gezonden hebben, waar mede afschyd genomen hebbende zyn wy wederom na de kamer gekoomen, om onze bediening waar te nemen, in afwagting wat ons voorder gebeurd zoude hebben.’ Op 28 December, lezen we verder in het Memorie-Boeck, had er eene vergadering van den Grooten Heiligen Geest plaats, waarop, behalven de vier dienende Aalmoezeniers, verscheidene oud-Aalmoeseniers, tegenwoordig waren; de reden dezer vergadering was om kennis te nemen van het volgende schrijven: | |
[pagina 195]
| |
Citoyens! Les raisons que vous nous avez alléguées lorsque nous vous mandâmes en Collège le 1er de ce mois, pour rendre compte de la réponse que vous nous aviez faite à notre invitation du 29 frimaire, ne nous ayant aucunement satisfait, et persistant dans la résolution prise, de faire fréquenter décadairement le temple de la raison par la Jeunesse, nous vous faisons la présente en qualité de Magistrats et pour vous servir d'ordre à y faire conduire mardi 10 du courant et toutes les décades suivantes à dix heures et demie du matin, les enfants que nous confions à vos soins. - Nous nous plaisons à croire que vous ne manquerez pas à vous y prêter, pour que nous ne soyions pas contraintes d'employer d'autres moyens pour faire accomplir nos intentions. Salut et fraternité. (signée) Dehaan, Bourguemaitre, E. Solvyns, sécrétaire de décade. Op welken brief de voornoemde heeren en frères, gezaamentlyk met ons, goedgevonden hebben dat wy den dag daarna, zynde 29 December, de volgende antwoord zouden geeven: | |
[29 december 1794]Liberté. Justice. Égalité. Anvers, 9 Nivose 3me année de la Rép. françoise. Les Directeurs de la Chambre des pauvres aux Citoyens du Magistrat de cette Ville. Citoyens! En réponse à votre lettre du 7 Nivose, nous ne pouvons que nous référer à ce que nous vous avons dit de bouche, en conséquence de quoi il ne nous est pas possible de satisfaire à votre demande. Salut et fraternité (signée) Cambier Kannekens J.J. Van Havre J.C. De Vries F. Carpentier
Waar op wij geen voordere schryvens van het Magistraat gehad hebben, en alzoo er reets sedert dry decaden voorbygegaan zyn, twyffelen wy geensints of deeze zaak afgedaan is, en dat wy daar omtrent geen voordere orders meer zullen bekoomen.’ En inderdaad deze zaak bleef zonder verder gevolg; de Eeredienst van de Godin der Rede bestond overigens maar korten tijd in onze stad, om weer voor eene andere nieuwigheid plaats te maken, en langer aandringen om de Aalmoezeniers van hun voornemen te doen veranderen was dus nutteloos. Men zou echter die mannen, die zooveel bewijzen van moed | |
[pagina 196]
| |
en onafhankelijkheid gegeven hadden, wel op andere wijze weten te dwingen. Allerhande moeielijkheden werden hun in den weg gelegd, het Magistraat wilde meester over hun spelen, maar de Aalmoezeniers bleven krachtdadig hunne voorrechten verdedigen en de Municipaliteit vond niets beter dan op 27 Messidor jaar VI (25 Juni 1798) een besluit te nemen waarbij de dienende Aalmoezeniers van hun ambt werden ontslagen, onder voorwendsel dat ze te onbezonnen met de gelden van den Arme omsprongen. Ze ontvingen niet te min, o! spotternij, een brief van dankbetuiging voor hunne bewezene diensten!
Edward Van Bergen. |
|