Me zuster is in 't wit gekleed,
Bij elken uitroep valt de zware hei op den paal neder. Zonder voorzanger zou men niet kunnen werken, daar het optrekken der hei op maat moet geschieden. De hei of heiblok noemt men hier ook varken, bij Kil. ram en heien is bij de Eng. to ram. Hier schalken.
Schieter, den. - Schoot van een slot. fr. pêne.
Schoot, den. - Het voorste deel van den vloer eener kar buiten den bak, waarop de voerman staat of zit.
Schrode, schrooi, de. - snijbeitel, splijtwig. Smidswerktuig, dat men op het aanbeeld zet en waarmede het gloeiend ijzer wordt gespleten en doorgeslagen.
Slabber, den. - Slabbe fr. Bavette.
Slabberaar, den. - Iemand die slabbert, Eng. slabberer.
Sling, de. - Leng, strop om goederen te laden en te lossen. Nog dagelijks gebruikt in kettingsling en oliesling, (oliesling, sling om vaten palmolie optehalen.) Sommige zeggen sleng, maar sling is juister daar het woord verwant is aan slingen, slingeren. Leng is een verloopen vorm van sling. Eng. sling. Hd. schlinge. Van sling kwam het Fr. élingue
Slissen, sliste, geslist. - Effenen, gelijk maken. Na den winter worden onze wandelwegen geslist. bij Kil. slissen, slichten - complanare.
Steken, stak, gestoken. - Metselen, in de uitdrukkingen: Een welfsel steken, een boog steken, eene schelp steken.
Stulp, de. - De riem die onder den buik van een lastdier doorloopt en de twee berries verbindt. De stulp zit aan de licht vast. (z. licht).
Tits, den. - Stoot. De koe gaf hem eenen tits met de horens. Kil. heeft tets, tetse, tats, tatse. - slag.
Trekblet, de. - Trekband, fr. tirant. Lange blet, die naar de noodwendigheid van het werk gesmeed wordt. (z. blet).
Trommel, de. - De as eener kraan waarop de ketting windt.
Verstek, het. - Verband van lijstwerk, waar twee stukken eenen hoek vormen.
Verstekbak, den. - De bak waarde latten, stijlen, dwarsstukken enz. schuins in afgezaagd worden, om het verstek te maken.