De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 18
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Folklore der gemeente Casterlé.
| |
[pagina 178]
| |
en in stede op beleefde wijze te vragen: Wat belieft u? zegt hij watte? Dan rijmpt de andere: f) De twee volgende gedichtjes hooren, behoudens eene kleine verandering, bijna in geheel de Kempische kinderwereld te huis. Het rijmpje der uren.
Een brak zijn been.
Twee zet het aaneen.
Drij liep over de kei.
Vier ging naar Lier.
Vijf sloeg zijn wijf.
Zes trok zijn mes.
Zeven ging naar LevenGa naar voetnoot(2)
Acht ging op de wacht.
Negen kwam ze tegen.
Tien had ze gezien.
Elf was 't manneken zelf.
Te half twaalf kreeg 't manneken
'nen nieuwen rok,
Te half een was hij te bellenGa naar voetnoot(3) vaneen.
g) Het rijmpje der vijf vingers.
Duimeling had 'nen os gekocht;
Vingerling heeft hem thuis gebrocht;
De lange heeft hem geslagen;
De korte heeft hem geëten;
Klein pinksken heeft hem uitgesch....
| |
10. Spreuken, spreekwoorden en vergelijkingen.Iedere gemeente heeft zijne eigenaardige spreuken en zegwoorden; doch wellicht geene, die er meer origineele bezit, dan de gemeente Casterlé. Het spreekt van zelf, dat ik, op de weinige dagen, die ik met zooveel genoegen onder de Castelaars doorbracht, niet allen heb gehoord. Ziehier, wat ik aanteekende en later vernam: a) We zullen er een kruisken over zetten, om te zeggen: we zullen er niet meer aan denken, noch over spreken. b) Korte metten meê spelen, voor uitscheiden, ook wel aan den eenen kant helpen. | |
[pagina 179]
| |
c) Wanneer men, voor de tweede maal, zonder lange tusschenruimte in een huis komt en zegt: ‘Ik ben hier weer.’ antwoord men: 't Zijn goei geesten, die wederkeeren. d) Van de toemaatGa naar voetnoot(1) naar de hei loopen. Elders: van de klaver naar de biezen, om te bedieden, dat iemand van eene betrekking, waarin hij zich min of meer goed bevond, naar eene slechtere overgegaan is. e) haar heel huishouden staat in hol en dol, voor: staat overhoop. f) Tegen den penning zestien op stoken, wordt algemeen gehoord voor: zeer hard stoken. g) Van ouders, die hunne kinderen bederven zegt men: Zij leggen er veel eieren onder. h) Als de koffie goed is, zegt men, dat hij in den pitteleerGa naar voetnoot(2) staat. De koffie staat in 't hemd wanneer hij slap is. i) Om te beduiden, dat iemand niet slim of verstandig is, zegt men: hij is met het verstand geboren gelijk bisschops kalf. j) Zoo ook zegt men van iemand, die niet wel wijs is: hij heeft ze niet alle vijf, namelijk de vijf zinnen en weleens: de vierde gaat naar de vijfde zoeken. k) Ge moet uw haar maar terughalen, zegt de moeder tot haren jongen, die schreiende komt klagen, dat een ander hem leed doet. l) Als men begint te eten of wel den arbeid herneemt, hoort men gemeenlijk: We zullen maar beginnen,
Zei de haan tegen de hinnenGa naar voetnoot(3)
En hij trok er zelf eerst aan.
m) Wanneer men een zelfde werk verscheidene malen moet herhalen, bij voorbeeld het vullen of wegen van zakken, zegt men, nadat het eerste is afgedaan. Dat 's een, zei Uilenspiegel
En sloeg zijn moeier van de trap.
n) Aan een jonge vrouw, die voor de eerstemaal moeder wordt, zegt men: Proficiat, bruid,
De geruste nachten zijn uit.
| |
[pagina 180]
| |
o) Bij het huwelijk van een jong meisje met eenen ouden bemiddelden man, zegt men: Voor 'nen ouden pot
Koopt ge 'nen jongen zot.
p) Vóór het jaar dertig en zelfs nog later aten de boeren des morgens, vooral in den winter, pap, uit karnemelk en boekweitmeel bereid. Het overschot dier brij werd 's middags verwarmd en onder den naam van prol voorgezet. Vandaar de spreuk: 's Morgens pap
En 's middags prol
Zoo hebben ze heel den dag
Den buik vol.
r) Aan eene jong gehuwde, die over haren nieuwen staat klaagt, antwoordt men: Ongebonden best, zei 't kalfken en 't stond aan den hooitas; maar het liep met zijn pootje in de zeis: gebonden best, zei 't kalfken toen. s) Op ieder potje past een scheeltje, wat beteekent: elk meisje, hoe leelijk ook, kan eenen man krijgen. t) Het kookt gelijk 'nen garenketel, voor: het kookt zeer hard. Dit gezegde dagteekent uit den tijd, dat het spinnewiel nog algemeen in zwang was. Het gesponnen garen werd, in strenen, in een grooten ketel gekookt. Die ketel noemde men: garenketel. u) | |
Het castelsgeloof.Dit stuk bestaat uit twaalf artikelen, waarvan er mij niettegenstaande de inlichtingen, die genomen, en de opzoekingen die gedaan zijn, slechts vijf zijn medegedeeld. Ook over den oorsprong van het Castelsgeloof schijnt alle overlevering te loor gegaan. Ziehier de vijf gekende artikels van dit eigenaardig symbolum: Artikel 1. Twee oude wijven vechten is geen kinderspel. Artikel 2. Eene geeseling met een brandmerk is geene pluimenstrijkerij. Artikel 3. Kop af is een doodelijke wond. Artikel 4. In de broeksch.... is eene zonde tegen de zuiverheid. Artikel 5. Zie toe en laat u niet kl.... | |
[pagina 181]
| |
11. Raadsels en woordspelen.1 God ziet het nooit
De koning ziet het zelden,
De boer achter de haag,
Ziet het alle daag.
Antwoord: Zijns gelijken.
2 Daar is een paard,
Hoe harder het loopt,
Hoe korter wordt zijn staart.
Antwoord: eene naald met eenen draad.
3 Groene muren,
Witte geburen,
Zwarte papen,
Die 's nachts in een kapelleken slapen.
Antwoord: een appel.
4 Antwoord: Met eenen haan te dooden.
5 Wie is de lompste heilige uit de kerk? Antwoord: St-Anthonius.
6 Waarom? Antwoord: Omdat hij het verken niet opeet, dat naast hem staat, en ook nog, omdat hij in een boek ziet om te bidden, terwijl de andere heiligen hun gebed van buiten kennen. 7 Waarom schrijdt de haan over het karspoor? Antwoord: Omdat het te ver is achterom te gaan. 8 Waarom pikt de haan in de pan? Antwoord: Omdat hij niet lekken kan. 9 Hoe is de eerste vlooi op den molen gekomen? Antwoord: bruin.
10 - Gij, heksedier,
Wat doet gij hier?
- De man, die mij gezonden heeft, is niet ver van hier.
- Dat 'k u eens pakte, wat zoudt ge wel zeggen?
- De man van hierboven zal u wel anders hebben.
Antwoord: Een man is met eene hengelroede aan 't visschen. Aan den haak is eenen kikvorsch gedaan. De opgave van het raadsel is de samenspraak tusschen den visch en den kikker. | |
[pagina 182]
| |
11 Daar zat eene giepgaap
Op eenen staak;
Zij keek recht Nederland in
En daar zag zij eene aardkrab
Met eenen guismaak.
De woorden: giepgaap, aardkrab en guismaak, die slechts alleen voor dit raadsel bestaan, vervange men door ekster, egge en os en leze aldus: Daar zat eene ekster
Op eenen staak (boom)
Zij keek recht Nederland in (naar beneden)
En daar zag zij eene egge,
Met eenen os.
12 Tweebeen zocht tweebeen,
Tweebeen vond tweebeen,
Toen stak tweebeen, tweebeen in driebeen en toen kwam vierbeen. Vierbeen nam tweebeen uit driebeen en toen was tweebeen gram, omdat vierbeen tweebeen uit driebeen nam. Dit raadsel vertolke men aldus: Eene vrouw zocht en vond eene hen. Zij stak ze in eenen ketel met drie pooten.Ga naar voetnoot(1) De kat kwam en stal de hen uit den ketel. Over die daad was de vrouw erg gestoord. 13 Ik heb gezien en bijgestaan
Een levende door eenen dooden gegaan.
(een levende = de beenhouwer. Een doode = de geslachte koe, die, in 't midden door gekapt, aan de haken hangt). 14 Daar is een ding,
Het is kleiner dan een' vink.
Het is kleiner dan een' muis
en er zijn meer vensters in als in een koningshuis.
(De vingerhoed). 15 (De kruiwagen). 16 Daar is een ding
't Loopt over de pad
Met een kool vuur in zijn g..
(Een man met eene brandende pijp). 17 Daar is een ding
't Loopt over de pad
Met een stuk vleesch in zijn g..
(De blok). | |
[pagina 183]
| |
18 Het graf dat at,
Die er in zat, die bad
Het graf dat leefde
Die er in zat die beefde.
(Jonas in den walvisch). 19 Als 't komt, dan komt het niet,
En als het niet en komt dan komt het.
(Hen - erwten). 20 Daar is 'en ding
't Sopt zijn g..
Eer dat 't drinkt.
(De emmer). 21 Tusschen hemel en aarde
Hangen vier garen,
't Zijn geen eiken of geen esschen!
Ge kunt het niet raden, al waart ge met zessen!
(De vier uiertepels eener koe). 22 Wat verschil is er tusschen 'nen pater, 'nen slijpsteen en 'nen aap? Antwoord. Een pater is kaal op den kop, een slijpsteen overal en een aap aan zijn g... 23. Holderdebolder!
Zeven katten op den zolder
En daar een oud moeierken bij
Hoeveel voeten zijn dat?
Antwoord. Twee, want de katten hebben pooten. 24 Als het komt dan sterft het en zingende eindigt het zijn leven. (Een pr..). 25 Ik werp iets over het huis en houd het nog in mijne hand. (Een bobijn garen). 26 Ik werp iets wit op het huis en het komt er rood af. (Een ei). 27 Wat staat er in het midden van den hemel op drie beenen? (De letter m.) 28 Ik ken een jufvrouw Van der Velden.
't Was met haar hondje, dat ze spelde.
Hondjes naam is mij vergaan.
Hoe is hondjes naam?
(Hoe). 29 Herhaal tienmaal zonder te haperen: a) Wit peerd, zwert peerd,
wit peerd, zwert peerd!
b) De kat, die krabt
de krollen van den trap.
| |
[pagina 184]
| |
12. Bijnamen.De bijnamen aan inwoners gegeven, zijn in Casterlé niet zoo talrijk, als men wel zou meenen. Men noemt er wel een: De Witte, niet omdat hij wit, maar omdat hij gitzwart haar heeft en eenen zwarten baard draagt. Iemand met breede misvormde voeten noemt men er Platvoet, Susken Platvoet, Pierken Platvoet. In Casterlé leeft nog een oud vrouwtje, die vodden en beenderen opkoopt en met kleine winkelwaar leurt. Om haar bedrijf, noemt men haar Pak Joke. Paloeter is een naam, aan geenen enkelen Castelaar vreemd. Voor éénige jaren leefde er onder dien naam een man, die boos werd, als men hem aldus durfde noemen. De plaagzieke jeugd maakte den man niet zelden lastig. Als zij hem van verre zagen, riep er een hoop: pa, waarop anderen vervolgden: loe, om in koor te voleinden: ter, Paloeter. Iets, waarvan ik de beteekenis, noch den oorsprong heb kunnen ontdekken is, dat men niet alleen in Casterlé, maar bijna de geheele Kempen door, den koperslager van het dorp den toenaam geeft van Tuyt. De bijnaam Prins is niet ongemeen in vele Kempische dorpen. Die naam bestaat ook te Casterlé. Ziehier, waarin hij zijnen oorsprong vindt. Bij het gaaischieten wordt hij, die den hoofdvogel schiet Koning van het gezelschap uitgeroepen. Als nu een vader Koning is, draagt zijn zoon natuurlijk den naam van Prins. Ten slotte dient er aangemerkt, dat de meeste bijnamen erfelijk zijn en van vader tot zoon overgaan. | |
13 Gebeden. uit den vrijdaagschen pater-noster.1 's Avonds als ik slapen ga, volgen mij 18 engelkens na: - twee aan mijn hoofdeinde, - twee aan mijn voeteinde, - twee aan mijn rechterzijde, - twee aan mijn linkerzijde, - twee, die mij dekken, - twee, die mij wekken, - twee, die mij wijzen, - twee, die mij prijzen, - twee, die mij raden: 18 engelkens te gader, - bij God den hemelschen vader! 2. 's Avonds als ik slapen ga, - trap ik over mijn bedspaan van mijn bedspaan op Maria's schoot, - van Maria's schoo | |
[pagina 185]
| |
op Jezus' schoot. - Maria is mijn moeder, - St-Joseph is mijn broeder, - Jezus is mijn vader, acht engelkens zijn er te gader, - die in den dood mijn zieleken halen. 3 Heiligen Engel Sinte Machiel, - ik beveel u mijn lijf en ziel. - Heiligen Engel zoet, - wek mij met spoed, - niet te vroeg of niet te laat, - als de klok vijf uren slaat. 4. Maria, die daar staat, - gij zijt goed en ik ben kwaad! - Wil mijne arme ziele gedenken, - een ave Maria zal ik u schenken. - Ave Maria. 5. Maria, die ging over 't land, - met 'nen palmtak in de hand; met de zeven psalmen in haren mond; - daarmee bedwong zij den kwaden hond. - Kwaden hond zit wat stil - 't is van St-Hubertus' wil. | |
13. Bezweringsformulieren.De bezweringsformulieren zijn wellicht het eenig struikelblok voor den folklorist. Al wie zich ooit met het verzamelen van folklore heeft bezig gehouden, heeft ondervonden hoe moeilijk het is, iets van dien aard machtig te worden, en hoe de bezitters zulker geheimen niet licht iets loslaten van wat zij weten. Ziehier drie formulieren, die mij zijn toevertrouwd. 1. Om een verstuikt lid te genezen, neemt men dit lid met beide handen vast en legt de duimen er kruiswijs over. In die houding herhaalt men driemaal, bij zich zelven, zonder adem op te halen. In den naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geest. 2. Tandpijn geneest men op de volgende wijze: Men legt den wijsvinger op den zieken tand en zegt inwendig zonder adem op te halen: Ik genees deze tandpijn in den naam van de Heilige Drievuldigheid: Vader, Zoon en Heiligen Geest. 3. Om de buikpijn bij sommige dieren, bij voorbeeld, bij een paard te doen verdwijnen, zegt men: Ruin paard.....Ga naar voetnoot(1) van haar, dat gij van deze buikpijn niet moget sterven noch bersten. In den naam van de Heilige Drievuldigheid: Vader, Zoon en Heiligen Geest. Deze laatste woorden moet men driemaal herhalen zonder te ademen. | |
14. Uithangborden en opschriften.In Casterlé vindt men als uithangborden nog al namen van | |
[pagina 186]
| |
dieren: Inden Leeuw, In de Valk, Inden bonten Os, enz. Men heeft verder: In de Kroon, In de Wildeman, In de Beurs, In de Druif, In het Roosje, In het Molenhuis, In het Hoekhuis, In de stad Lier, In de stad Turnhout en andere. Buiten het dorp, op den steenweg naar Turnhout leest men op een uithangbord: Men tapt en schinkt voor groot en klein.
Komt binnen die van goeden wil zijn.
Een kermisopschrift van vroeger luidde: Casterlé
Vrije entrée
Alle plezieren doen hier meê.
Het strekt de gemeente Casterlé tot eer, dat, ofschoon zij eenen Franschklinkenden naam draagt, zij met geen enkel Fransch uithangbord pronken wil. Het is overigens uit de geschiedenis geblekenGa naar voetnoot(1), dat de Castelaars aan hunnen landaard houden en dat zij de waarheid van 't spreekwoord beseffen:
's Lands wijs, 's lands eer.
(wordt voortgezet). Lier. Prosper LEFLOT. |
|