De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 18(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Poëzie I. Aan keizer Wilhelm. † 9 maart 1888. 'k Heb voor Uw volk gestreden, o grijze Vorst en Held, om 't aan den dood te ontrukken op 't bloedig oorlogsveld; In menig diep gewonden aan bloênde hoofd en borst blies ik den levensadem, o grijze Heldenvorst! Herwekte levens vlogen Uw zegesterre na - en juichten in begeestring: ‘Heil Dir, Germania!’ Germania, dat waart Gij in wil, in kracht, in eer: Gij vielt, Gij eedle Strijder! Daar ligt Germanje neer - Om Uwe bare knielt het, getroffen in het hert, - geheel Uw volk éen ziele, die heele ziel éen smert. Den Duitschen hemel sluiert een grauwe treurniswolk... Met Uwen hertklop stokte het herte van Uw volk. Plots - of een donderknallen dien bangen nacht doorschoot - gilt Duitschland - neen, Europa: ‘Dood! Keizer Willem dood!’ Ik hoor den Duitschen Arend die weeklaagt door de lucht in 't weegeschrei eens volkes dat om zijn vader zucht; Ik zie een volk van weezen, het herte vol getraan, de kommervolle blikken ten donkren hemel slaan. - En in de millioenen, wee roepend hemelwaart, 'k hoor stemmen, groote Keizer, die ik U heb bewaard! 'k Zie traanomnevelde oogen gevest op Uwe schrijn, die om U te beweenen door mij behouden zijn! Het herte klopt geweldig mij in de weeke borst... Die beden en die tranen, - ze zijn de mijne, o Vorst! [pagina 175] [p. 175] Ik mocht een klank doen ruischen in 't reuzig rouwelied, een klank dien, Duitsche Keizer, een Vlaamsch Germaan U biedt! Ik heb voor U gestreden, en - met Uw volk vereend - met hem voor U gebeden, om U met hem geweend. Dr Eugeen van Oye. Oostende, 16 Maart 1888. II. een kijkje in mijn leven. (ritornel). Waar glimpt een straal der hope. Mijn heil is als een rook vervlogen, 'k Zie nergens wat vertroosting dagen, En wie zal mijne tranen drogen? Zal in mijn hart nooit vreugde troonen? Rest mij niets anders dan te weenen? 'k Wist nochtans 't kwaad met 't goed te loonen. Om mij voelt niemand medelijden, Al heb ik reeds zooveel geleden... Men vloekt mij nog na al mijn strijden! O! mocht ik als een knaap nog spelen, En nog een vroolijk lied aanhalen... 'k Zou kindervreugd nog willen deelen! Maar ach! de tijd is lang verdwenen, Toen in mijn ziel de vreugd mocht wonen... Nu doe ik anders niet dan weenen!... Isidoor Albert. Beirvelde. Na zoete hoop. La tristesse est dans le coeur, La gaité est dans l'esprit. Hoe pijnlijk valt me uw laatste woord, 't Heeft gansch mijn hart vaneengereten... Gij hebt mijn liefde niet aanhoord; Ik zal u trachten te vergeten! [pagina 176] [p. 176] Mijn levensheil is gansch gedood; Neen, 'k mag voor u geen min meer voeden... Die slag is waarlijk al te groot; Gij hebt mijn hart te zeer doen bloeden... Al wist ge mij een wond' te slaan, Die mij weemoedig 't hoofd doet bukken; 'k Wensch toch dat ge op uw levensbaan, Geen enkelen doorn hadt te plukken. Is. Albert. Gent. Gewond. 'k Heb mijn heil naar 't graf gedragen. Pol de Mont. O neen! voor mij is geene vreugd, - Mijn levenslust gaat henen; Terwijl een ander zich verheugt: Zit ik vol smart te weenen. Men roept mij toe: ‘schep liever moed, Blijf zoo geen tranendichter!’ Doch niemand woet hoe 't hart mij bloedt... Een traan maakt 't wee mij lichter. Omdat ik soms eens vroolijk ben, Zeg niet: ‘die lijdt geen smarte...’ Beschrijven kan niet mijne pen 't Geen heerscht in 't jeugdig harte! Isidoor Albert. Vacantiemaand. Deze drie stukjes zijn getrokken uit Zinkende Zonne, eerlang te verschijnen. Vorige Volgende