| |
Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde.
Zitting van 16 November 1887.
Zijn aanwezig: de heeren P. Willems, bestuurder; Nap. de Pauw, onder-bestuurder; F. de Potter, bestendige secretaris.
De heeren H. Claeys, J. de Laet, E. Gaillard, P. Génard, G. Gezelle, Em. Hiel, L. Roersch, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert.
De heer Nolet de Brauwere van Steeland laat schrijven door zijnen zoon, dat zijn ziekelijke toestand hem belet, de zitting bij te wonen en dat hij, om dezelfde reden, zich voor zekeren tijd moet onthouden van letterkundigen arbeid. Derhalve vraagt hij dat de Academie hem zou vervangen als lid van den keurraad voor de stukken, ingezonden ter beantwoording van de vierde prijsvraag.
De heer Obrie bevindt zich met zijne vrouw, die geneeskundige verpleging behoeft, te Davos-Plats, en laat van daar zich verontschuldigen!.
| |
| |
De bestendige secretaris legt de lijst over der
| |
Aangeboden boeken.
Door den heer Jul. Obrie lid der Academie:
Het ontwerp tot herziening van het Nederlandsche Burgerlijk Wetboek. |
Door den heer P. Alberdingk-Thijm, lid der Academie:
Dietsche Warande. Tijdschrift voor Kunst- en Zedegeschiedenis. Nieuwe reeks, 1e jaargang, nummer 1. |
Door den heer K. Stallaert, lid der Academie: Dichterlijke nalatenschap van Jan-Frans Stallaert. |
Door de heeren A. Siffer en P. Kerkhofs:
Pater Servatius Dirks. |
Door den heer Ev. Bauwens, S.J.
Gebruik en oorsprong van het ontkennend en Een wandelingsken door onze letterkunde. |
Door den heer Jan Broeckaert:
Een woord over Middennederlandsche letterkunde. |
Door den heer Aug. Bultynck:
Liederen en gedichten. |
| |
Prijskampen der academie.
De Academie ontving in antwoord op de vijf eerste prijsvragen voor 1887:
| |
Eerste prijsvraag. Oud-Germaansche Taalkunde.
Men vraagt eene verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gothisch. De schrijver zal niet alleen de verschillende wijzen van samenvoeging aanduiden, maar ook het gebruik der tempora en modi in den bijzin onderzoeken en de gevallen aangeven, waarin een bijzin door den infinitief of het participium vervangen wordt.
Vijf opstellen, met kenspreuk:
1. | Uulfila was, voor zoo ver wij weten, de eerste, die Germaansche proza schreef. |
2. | Ni vaihl ist gahulith thatei ni andhuljaidau.
(Math. 10, 26). |
3. | Ni patei ju au duemjau. |
4. | Die Sprache fliest nicht aus der Grammatik, sondern die Grammatik aus der Sprache. |
5. | Ut desint vires, tamen est laudanda voluntas. |
| |
| |
(Een deel van dit laatste handschrift kwam toe den 12n November.)
| |
Tweede prijsvraag. Middelnederlandsche Taalkunde.
Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werken en van de studiën over de Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, verschenen hetzij afzonderlijk, hetzij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften enz.
Vier opstellen, met kenspreuk:
1. | Hier es over ghepijnt langhe stonde.
(Jac. van Maerlant, Rijmbijbel). |
2. | Mijn werk is geen spel.
Maar lastig was 't, als mijnwerk.
(Ferguut). |
3. | ‘De Vlaming heeft geen taal!?’
(Ledeganck). |
4. | ‘ten wert nye meester gheboren.’ |
| |
Derde prijsvraag. Taalzuivering.
Eene alphabetische lijst opmaken van onnederlandsche of bastaardwoorden, die bij 't volk of in gedrukte schriften meest gebruikt worden; voegende naast elk zulk woord het evenveel beduidend echt Nederlandsch woord, voor zooveel het nog, 't zij in enkele plaatsen, 't zij overal, in levend gebruik te vinden is.
Drij opstellen, met kenspreuk:
1. | Geen rijker kroon, dan eigen schoon.
(Ledeganck). |
2. | Niets zoo schoon als eigen schoon. |
3. | Geen rijker kroon, dan eigen schoon. |
| |
Vierde prijsvraag. Letterkunde.
Lofrede op Jan-Frans Willems.
Zes opstellen met kenspreuk:
1. | Rijpe vruchten plukt men best. |
2. | Vader Willems. |
3. | Ja, Jan-Frans Willems, in Vlaanderen Vlaamsch! |
4. | Hij, die geen onheil ziet, in laffe bastaardij,
Is veil voor vlek en schande en rijp voor slavernij.
(Ledeganck.) |
| |
| |
5. | Hij was een licht voer zijn volk. |
6. | 't Kan verkeeren. |
| |
Vijfde prijsvraag. Vaderlandsche geschiedenis.
Een boek, in den volkstrant, waarin bewezen wordt dat de vrijheden, welke het Belgische volk genieten mag, niet te danken zijn aan de Fransche republikeinen van het einde der vorige eeuw.
Drij opstellen, met kenspreuk:
1. | Nescire autem, qui daniea, quam natus sis acciderit, id est semper esse puerum.
(Cicero). |
2. | De Vrijheid is ons duurbaarder dan het leven. |
3. | Go a head! Vaderland en Vrijheid! |
(Nr 3 werd te Gent besteld den 1n November).
De zesde prijsvraag: Verhandeling over het hedendaagsch tooneel in België, werd niet beantwoord.
De heer A. Snieders zal den heer Nolet de Brauwere vervangen voor de beoordeeling der vierde prijsvraag.
Op een schrijven van den heer J. Brouwers, te Bovenkerk, aangaande een feest, den 18 dezer te Amsterdam ter eere van Vondel en ter bate van oud Nederlandsche strijders te houden, besluit de vergadering dat de bestendige Secretaris gezegden dag, namens de Koninklijke Vlaamsche Academie, een telegram zal zenden naar de Amsterdamsche Feestcommissie, ten blijke van hare instemming met deze hulde aan Vondel.
Aan de dagorde staat de kiezing van eenen bestuurder en van eenen onderbestuurder voor 1888, alsmede van tien briefwisselende en van vijf-en-twintig buitenlandsche eereleden.
Tot bestuurder werd gekozen jonkheer Nap. de Pauw; tot onderbestuurder, de heer J. de Laet.
De heer de Pauw bedankt zijne medeleden voor het hem geschonken blijk van vertrouwen, en belooft uit al zijne kracht te zullen medewerken tot de opbeuring en den bloei der instelling. - Ook de heer de Laet betuigt zijne erkentenis voor het bewijs van achting, hem gegeven; wat er van zijne vroegere kracht en werkzaamheid nog overblijft, wil bij volgaarne besteden aan het welzijn der Vlaamsche Academie; evenwel maakt hij het voorbehoud om toekomend jaar, mocht de keus ter opvolging van den bestuurder hem gunstig zijn, deze waardigheid te aanvaarden of te weigeren.
| |
| |
Ter vervanging van den heer Delcroix wordt als werkend lid gekozen de heer G.J. Dodd, letterkundige te Brussel.
De kiezing voor de tien briefwisselende leden geeft den volgenden uitslag:
De heeren, J. Broeckaert, letterkundige te Wetteren; K. de Flou, idem te Brugge: Ed. van Even, archivaris der stad Leuven; L.-W. Schuermans, letterkundige te Wilsele; Mr. A. Prayon van Zuylen, letterkundige te Gent; L. Delgeur, oudheidkundige te Antwerpen; J. Bols, letterkundige te Alsemberg; H. Haerynck, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum van Elsene; H. Sermon, letterkundige te Antwerpen; Fr. Willems, letterkundige te Antwerpen.
Deze Heeren de volstrekte meerderheid der stemmen bekomen hebbende, worden, onder voorbehoud van de koninklijke goedkeuring, erkend als briefwisselende leden.
De kiezing voor de vijf en-twintig buitenlandsche eereleden geeft, in eerste stemming, den volgenden uitslag:
Voor Noord-Nederland: de heeren dr. M. de Vries, hoogleeraar te Leiden; dr. N. Beets, letterkundige te Utrecht; dr. J. Alberdingk-Thijm, letterkundige te Amsterdam; dr. H.-J. Schaepman, letterkundige te 's-Gravenhage; dr. J. Winkler, letterkundige te Haarlem; dr. R. Snieders, letterkundige te Turnhout; dr. J. Verdam, letterkundige te Amsterdam; dr. J. Bohl, letterkundige te Haarlem; dr. J.-J. ten Kate, letterkundige te Amsterdam; dr. W. Everts, letterkundige, bestuurder der scholen te Rolduk; Joz. Habets, letterkundige te Maastricht; M.-F.-A. Campbell, bewaarder der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage; dr. T. Moltzer, hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht; dr. Cosyn, letterkundige te Leiden; H. Kern, letterkundige te Leiden, Th.-J. Arnold, hulp-boekbewaarder der Hoogeschool van Gent; dr. J. te Winkel, letterkundige te Groningen, en dr. A. Kluyver, letterkundige te Amsterdam.
Voor Fransch-Vlaanderen: de heeren Ign. de Coussemaker en L. de Backer.
Voor Duitschland: de heeren Klaus Groth, hoogleeraar te Kiel; Johan Franck, hoogleeraar te Bonn; dr. G. Wencker, te Marburg; dr. M. Heyne, hoogleeraar te Goettingen.
Voor Engeland: de heer James Weale, oudheidkundige te Londen.
Bovengenoemde gekozenen worden, insgelijks onder voorbehoud der koninklijke bekrachtiging, tot buitenlandsche eereleden uitgeroepen.
| |
| |
De zitting eindigt te 4 ure en half.
| |
Openbare jaarlijksche vergadering, van 29 December 1887.
Rond 3 uren waren een honderdvijftig nieuwsgierigen en belangstellers, in eenen der salons van het goevernements-hotel vergaderd. Aan het bureel waren gezeten de heeren Willems, Napoleon De Pauw, Frans De Potter, Hansen en pastoor Claeys.
Enkele leden waren afwezig. - Eenige minuten na drie ure, trad de heer Goeverneur binnen, en onderhield zich eenige stonden met de leden van het bureel.
De heer Willems verklaarde de zitting geopend. Waren aanwezig, de volgende heeren akademieleden: P. Willems, Nap. De Pauw, Fr. De Potter, H. Claeys, Hansen, Coopman, Micheels, Prayon, Dr De Vos, Snieders, Alberdingk-Thym, Génard, Gaillard, Mathot, Obrie, Delgeur, Stroobant, Frans Willems, Evers, Broeckaert, Gezelle, Roersch, Vander Haeghen, Arnold, E. Hiel, Van Droogenbroeck, Johan Bohl, Haerynck, Sermon, Bols, Habets en Schuermans.
De heer Willems, bestuurder gedurende het afgeloopen jaar, las eene openingsrede. In eene krachtige en flinke taal, schetste hij het onstaan der Vlaamsche beweging; hij verhaalde tot in de minste bijzonderheden, hoe de leiders Willems en David hun best deden om van het staatsbestuur de stichting eener Vlaamsche Akademie te verkrijgen. Hij toonde aan wat al moeilijkheden en teleurstellingen deze twee moedige mannen ontmoetten, van wege het nochtans vroeger gunstig gestemde ministerie. In 1839 stelden de heeren Willems en David voor, eene afdeeling van Vlaamsche Taal en Letterkunde te voegen bij de Koninklijke Akademie van België, doch ook dit ontwerp leed schipbreuk.
Later, bijgestaan door de heeren Snellaert en Bormans, onder hun vieren, vernieuwden zij hunne vragen, doch opnieuw was al hun pogen vruchteloos, en werd hunne vraag in den wind geslagen. Niet langer de Vlaamsche beweging zonder hoofdmaatschappij willende laten, stichtten zij de Zuid-Nederlandsche maatschappij voor taal- en letterkunde. Hier bracht spreker hulde aan de verschillende Vlaamsche strijders, die sinds eenige jaren, het tijdelijke met het eeuwige verwisselden; hij herinnerde, in eene gespierde taal, het moedig gedrag van Conscience, Van Ryswyck, Lede- | |
| |
ganck, Van Duyse, Heremans, Frans De Cort en Tony Bergmans, allen mannen, die hun machtig talent ten beste gaven voor de heilige Vlaamsche beweging, deze bij uitstek vaderlandsche zaak.
Meer dan vijftig jaren streden de Vlamingen met taalen moed en steeds aangroeiend geduld, tot het bekomen eener instelling, die de toon- en wetgeefster zou wezen op taal en letterkundig gebied; doch al deze moedige kampers mochten den gelukkigen stond niet beleven, waarop zulke instelling zou tot stand komen. Eindelijk in 1886 kregen de Vlamingen hunnen wensch; na eene halve eeuw wachtens, liet men hun recht wedervaren, en de schoone instelling, wier jaarlijksche algemeene vergadering thans voor de eerste maal plaats grijpt, werd bij koninklijk besluit van 8 Juli 1886, bepaald ingesteld.
Dit éénjarig bestaan getuigt van de noodzakelijkheid dezer instelling en het nut welke deze instelling aan de nationale letterkunde zal bewijzen, ja, reeds bewezen heeft, en in die vaste overtuiging, vervolgde spreker, bedank ik zijne Majesteit den Koning en de heeren Ministers voor het vertrouwen welk zij, door mij tot het ambt van bestuurder te verheffen, bewezen hebben in mij te stellen. Ik ben gelukkig, besloot hij, dit ambt in zulke bekwame handen als die des heeren De Pauw te mogen overleveren, die, ik ben ervan verzekerd, de Akademie op eene hoogte zal weten te brengen, welke baar van rechtswege toekomt. (Daverend handgeklap).
De heer Em. Hiel, die een dichtstuk voordragen moest, was, door eene verkoudheid aangedaan, totaal belet naar behooren zijn stuk te lezen; de heer Hansen nam bereidvaardig de taak des heeren Hiel op zich, en liet ons een onuitgegeven stuk des Dendermondschen dichters hooren, dat stellig onder zijne beste mag gerekend worden.
Het was getiteld: Jakob Van Maerlant.
In eene verhevene taal werd het lijden en strijden van den vader der Dietsche dichters al te gader, beschreven... De groote Jakob zit mijmerend aan het strand en overdenkt, het hart vol weemoed, het treurig lot van zijn diep gevallen, laag vernederd, verfranscht en ontaard vaderland; voor zijnen geest verschijnen, of beter dagen op, de beelden van Breidel en de Coninck, der Van Artevelden, en andere kloeke redders van Vlaanderen, en op dit zicht, blaakt Van Maerlant's hart van hoop en vaderlandeliefde, en stort zich uit in machtige zangen, die in de eeuwen door zullen voortleven.
| |
| |
Ziedaar in korte trekken het onderwerp welk de heer Hiel verkoos en dat hij zoo goed wist te behandelen; ook ontbrak het bij het einde van het slotvers, den dichter aan geene toejuichingen.
De derde spreker was de eerwaarde heer H. Claeys, pastoor van Oostakker. Hij had voor onderwerp gekozen: ‘Lofrede op Vondel, den prins der Nederlandsche dichters’
In eene dichterlijke taal die meer dan eens onderbroken werd door een daverend handgeklap, schetste de gevierde spreker het leven van den genialen dichter, dit leven op welks baan vele rozen, maar vaak ook vele doornen werden geplukt.
Al de schoonheden van zijn machtig talent, de snedigheid zijner antwoorden, de grootschheid zijner gedachten, de verhevenheid zijner uitingen, de gepastheid zijner woordenkeus, de helderheid zijns geestes, kortom zijne belezenheid in het algemeen, dit alles werd door spreker ten overvloede bewezen, gesteund op enkele citaten uit 's dichters overheerlijke reuzenwerken.
Onnoodig te zeggen dat de eerw. heer Claeys wel degelijk de rechte man op de rechte plaats was om een dergelijk onderwerp te behandelen. De bijval dien hij dan ook verwierf, getuigde genoegzaam dat hij volkomen op de hoogte was van de verhevenheid der werken des mans, dien hij tot onderwerp zijner meesterlijke studie had gekozen.
Na deze voordracht werden, tot slot der zitting, de uitslagen bekend gemaakt van de verschillende prijskampen door de Akademie uitgeschreven.
Slechts twee der bekroonden waren aanwezig. Het waren de heeren Jan Broeckaert, van Wetteren en Craeynest, leeraar te Brugge. Vergeten wij niet te melden dat de heer Broeckaert dubbel bekroond werd. In de tweede prijsvraag over Middelnederlandsche taalkunde, bekwam hij de eerste eervolle melding.
Hij ontving dan ook uit de handen des Voorzitters, onder het daverend handgeklap der aanwezigen, zijne belooningen, even als de heer Craeynest die ook luid werd toegejuicht.
De zitting geheven zijnde om 4 ½ ure, begaven de leden zich naar het Posthotel, alwaar zij zich ten getalle van 31 aan tafel vereenigden. Bij het nagerecht werden verscheidene heildronken voorgesteld.
De heer Willems dronk aan den Koning en aan den heer
| |
| |
Goeverneur en diens echtgenoote. De heer Goeverneur antwoordde in goed Nederlandsch. Dr Claeys dronk aan de buitenlandsche leden; en de heer Johan Bohl, de vertaler van Dante, antwoordde in naam zijner buitenlandsche medeleden.
De heer Willems dronk ook nog aan den bestendigen sekretaris; deze antwoordde en dronk aan de nieuwgekozen briefwisselende leden, waarop de heer Prayon-Van Zuylen in flinke termen eenige woorden liet volgen.
Rond 10 1/2 ure, was dit echt Vlaamsch vriendenmaal, dat de waardige bekroning der bij uitstek vaderlandsche vergadering van 's namiddags mag heeten, afgeloopen.
Hieronder volgt den uitslag van de prijskampen, waarvan wij hooger gewaagden.
| |
Eerste Prijsvraag. Oudgermaansche taalkunde
Prijs. - De Heer Van Moerkerke, leeraar bij 's Rijks Hoogere Burgerschool, Utrecht.
Bronzen eerepenningen aan de Heeren schrijvers van de stukken onder kenspreuk: Die sprache plieszt nicht aus der Grammatik, enz., en: Ut desint vires tamen est laudanda voluntas.
| |
Tweede Prijsvraag Middelnederlandsche letterkunde
Prijs. - De Heer L.D. Petit, Bewaarder van de drukwerken bij 's Rijks Hoogeschool, te Leiden.
Eerepenningen aan de stukken, onder kenspreuk: Mijn werk en was geen spel, enz., en: 't En wert nije meester gheboren.
| |
Derde Prijsvraag Taalzuivering
De prijs wordt verdeeld onder de Heeren Jan Broeckaert, briefw. lid van de Academie, te Wetteren, en Craeynest, leeraar te Brugge.
| |
Vierde Prijsvraag Letterkunde (Lofrede op J.-F. Willems).
Prijs niet toegewezen.
| |
Vijfde Prijsvraag Vaderlandsche geschiedenis
Prijs niet toegewezen.
|
|