De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 506]
| |||||||||
Vlaamsche Muziekschool
| |||||||||
[pagina 507]
| |||||||||
Het onderwijs bij onze muziekschool is zoo ingericht, dat het ons haast mogelijk zal zijn, vier verschillende soorten van ‘Openbare Oefeningen’ te geven. 1o Oefeningen betreffende de theoretische en practische muziekleer, van de notenleer tot de Harmonie-, Fuga- en compositieleer; 2o Oefeningen betreffende de mechanische, technische en technisch-esthetische leer voor zang en speeltuigen; 3o De gewone jaarlijksche Openbare Oefeningen, betreffende het zielkundige van ons opvoedend onderwijs; 4o De Leerlingen-Concerten. De ‘eerste soort oefeningen’ zou den regelmatigen gang onzer eigenaardige muziekleer aanwijzen; de leerlingen zouden hier gelegenheid vinden op te treden uit het oogpunt der practische muziekleer, zoo voor speeltuigen als voor zang; en ook hier konden de proefstukken der leerlingen-componisten voorgedragen worden. De ‘tweede soort oefeningen’ zou den graad van technische vaardigheid, welken de leerlingen voor zang en speeltuigen bezitten, op bijzondere wijze doen uitschijnen. De ‘derde soort oefeningen’ zou dienen, niet om de eigenlijk kunstmatige vaardigheid ten toon te spreiden, maar wel om de verkregene techniek te benuttigen tot het geven van eene (wat de Duitschers verstaan onder künstlerische-) voordracht, van eenvoudige volksliederen en meer ontwikkelde rein-muzikale stukken. De ‘vierde soort oefeningen’ zou bestaan in de Leerlingen-Concerten, waarin o.a. de meest gevorderderde leerlingen, door het uitvoeren van klassieke stukken voor zang en speeltuigen, bewijzen van hoogere virtuositeit zouden kunnen geven. Het ware wellicht niet onbelangrijk aan te toonen, op welke wijze de volksliederen en volksdanswijzen, choralen, enz,, bij ons onderwijsstelsel ingeweven zijn en er als leermateriaal | |||||||||
[pagina 508]
| |||||||||
gebruikt worden; en den zielkundig-esthetischen invloed, welken zij op geest en gemoed en op het streven der leerlingen uitoefenen. - Dit zou ons te ver voeren, zoo wij hier aantoonen wilden hoe al die dingen op doelmatige wijs van de onderste lagen van ons onderwijs tot in de klassen voor Harmonie-, Fuga- en Compositieleer toegepast worden; ook bij samenoefeningen voor zang en speeltuigen. ‘Onderwijs’ moet gepaard gaan met ‘opvoeding.’ Opvoeden, opleiden tot iets hoogers dan de droge, afmattende en geestdoodende ‘vaardigheidsstudiën,’ ziedaar ons doel! En dit trachten wij te bereiken door zielkundige middelen, die elders niet gangbaar, doch niettemin rationeel zijn, en in geenen deele schade noch afbreuk doen aan het practisch-technisch vooruitkomen der leerlingen; maar wel integendeel een degelijken vooruitgang bevorderen. Deze methode eischt voorzeker veel studie van de zijde der leeraars, maar het genot is des te grooter na de moeilijkheden overwonnen te hebben en te kunnen zien hoe zich hierdoor de geest der leerlingen verheft en meer diepte verkrijgt. ‘School’ beteekent ‘eigene’ ontwikkeling en vorming van geest en gemoed. ‘Methode’ is het middel om daartoe te geraken; en dit vereischt dus eene ‘eigene-methode’, eene andere bijgevolg, dan de tot nog toe gebruikte; ‘Eigen-methode’ moet dus op eigen pedagogische gronden rusten; ‘Eigen-pedagogie’ moet hare stof aan de volksnatuur, aan het volksgevoel, aan den aard en geest van een volk ontleenen, en dus aan dit volk toepasselijk zijn. Dáár, en dáár alleen ligt de bron, waaruit ons stelsel ontspruit. Tot die bron moet men terug keeren, tot de ‘Genesis’, tot den oorsprong en wording dezer dingen. ‘Erst als die Volkslieder zu einer gewissen Höhe herausgebildet sind, lösen sich einzelne, besonders begabte Individuen von der Masse los, um die gesammte Entwickelung in eigener Weise weiterzuführen und als besonderen Stand die specielle Pflege der Musik zum Beruf zu machen.Ga naar voetnoot(1)’ Zoo | |||||||||
[pagina 509]
| |||||||||
kan men lezen in het ‘Lexicon der Tonkunst’ van Dr August Reissmann onder het woord ‘Volkslied’; men kan hier dus zien hoe die ontwikkeling gegaan is, en wij doen dus niets dan wat zeer natuurlijk is als wij de ‘basis’ van ons onderwijs op de geschiedenis gronden. Den leerling alles mededeelen wat er te leeren valt, is eene onmogelijkheid; maar wij zetten hem op den weg en toonen hem, hoe hij dien verder bewandelen moet om later zich zelf te kunnen leiden en tot een zoo volmaakt mogelijk ‘eigenaardig’ kunstenaar te vormen. Dit is ons streven; en wij meenen er in geslaagd te zijn iets ‘nuttigs’ bijgebracht te hebben aan al het goede, dat in de kunstpedagogie reeds bestaat. ‘Altijd verder’ is de leus, welke bij alle onderwijs dient gehuldigd te worden. Dat wij van het ‘eenvoudigste’ tot het ‘ingewikkeldste’ opklimmen, en den gulden regel: van het bekende tot het onbekende’ toepassen, daarvan kunnen onze openbare oefeningen getuigen; en dat wij de hoogere opleiding der leerlingen behartigen, heeft ons laatste leerlingen-concert bewezen. In ons voorwoord van 1886 hebben wij duidelijk gewezen op de beteekenis der Jaarlijksche openbare oefeningen, wat zij zijn en hoe zij moeten opgevat worden. (Bladz. 8 en 9 van dit voorwoord). * * *
Wij verwijzen insgelijks naar ons voorwoord van 1884 (bl. 10 en 11), en vestigen de aandacht op de verdeeling der afdeelingen bij de openbare oefeningen, welke volgens de ‘graden der gewone studieleiders’ van elken leergang geregeld werd. Het beantwoorden aan de voorschriften dezer ‘studieleiders’ zal voortaan echter niet meer voldoende wezen om als optredend leerling bij de openbare oefeningen van Juli-Augustus aangenomen te worden. Er zal meer worden geëischt, en te dien einde zal in eene tabelle worden aangewezen: 1o Het getal volksliederen en volksdanswijzen; 2o kunstliederen en kunstdanswijzen: 3o compositiën, die elke leerling ieder jaar zal moeten aanleeren, om bij voormelde oefeningen ingeschreven te kunnen worden onder eene of andere der volgende rubrieken: | |||||||||
[pagina 510]
| |||||||||
Er zal, bij het einde van elk schooljaar, uit dit getal eene keus worden gedaan van die stukken, welke op de openbare oefeningen (Juli-Augustus) zullen voorgedragen worden. Dit alles evenwel zonder te kort te blijven aan de ‘theoretische en practische muziekleer,’ en de mechanische, technische en technisch-esthetische oefeningen, door de gewone studieleiders aangeduid. Wij verwijzen nog naar het kapittel betreffende het gebruik der Nederlandsche en vreemde talen (voorwoord van 1884, bl. 12) en voegen hier nog het volgende bij: De zangen die tot de ‘Germaansche Kunstgroep’ behooren, worden, zoo de leerling deze talen niet machtig is, in het Nederlandsch voorgedragen. Hetzelfde geschiedt met die van de ‘Slavische Kunstgroep.’ De zangen van de ‘Latijnsche Kunstgroep’ worden, zoo de leerlingen de oorspronkelijke talen niet machtig zijn, in de Fransche taal voorgedragen.
* * *
Met de openbare oefeningen van Juli-Augustus 1888, zullen de programma's ingevoerd worden, waarin zooveel mogelijk aan de vereischten van Geschiedenis, Volksgeest, taal, beoordeeling en schoonheidsontwikkeling zal worden voldaan: a) de werken der componisten, aangeduid volgens de tijdstippen waartoe zij behooren. b) De volksliederen, voorgedragen in hunnen oorspronkelijken en van lieverlede meer kunstmatigen vorm. c) Specimina van gedichten der volksliederen volgens de spelling der verschillende tijdvakken. d) Opstel eener rubriek waaronder de werken van componisten, die buiten hunne nationale kunstfeer eene vreemde zijn bijgetreden, of zich geheel en al in den vreemde hebben gevestigd, bijv.: de werken van Albert Grisar onder de rubriek Vlaamsch-België-Frankrijk; die van Giacomo Meyerbeer, 't zij onder Duitschland of Duitschland-Italië of Duitschland-Frankrijk, naarmate het gelden zou: Struensee, Il Crociato of Le Prophète; die van Gioacchino Rossini | |||||||||
[pagina 511]
| |||||||||
onder de rubriek Italië of Italië-Frankrijk, al naarmate men uit Tancredi, Il Barbiere di Seviglia of uit Le comte Ory en Guillaume Tell zou voordragen, enz. Gezamenlijke voordrachten zullen de persoonlijke voorafgaan. De Nederlandsche toonkunst, de ‘oudere’ zoowel als de ‘hedendaagsche’, zal er onder al hare vormen in voorgesteld worden; zooals werken a) uit het hiëratisch tijdperk, b) uit het overgangstijdperk, c) uit het hedendaagsche of nationale tijdperk. Het is de zending onzer muziekschool de ‘Nederlandsche Toonkunst’, de oudste aller Europeesche toonkunsten, in haar volle daglicht te stellen, en rondom deze den krans te vlechten van alle Europeesche toonkunsten. Ons doel is: de leerlingen te onderrichten in alles wat tot de muzikale literatuur behoort, benevens de vorming van degelijke zangers en spelers, leerlingen-componisten, enz.
* * *
Men behoort dus goed in te zien dat er een groot verschil bestaat tusschen een ‘privaatleeraar’ en een ‘leeraar aan eene kunstinrichting.’ Hierbij is de leeraar, benevens zijn speciaal vak, waarvoor hij verantwoordelijk blijft, nog aan zekere schooleischen van eenheid en samenhang gehouden, waarvoor de Bestuurder aansprakelijk is. Aan zulke eischen is de privaatleeraar niet gehouden, en men zou dien vergelijken kunnen met een virtuoos, die alleen eene compositie voordraagt, terwijl de leeraar van eene kunstinrichting in het geheel opgaat en daarin versmelten moet, zooals de virtuoos, die een andere maal als orkestlid medewerkt en wiens ‘individualiteit’ alsdan in de ‘collectiviteit’ opgaat, en opgaan moet, daar allen hier slechts één doel: de voordracht der compositie, in 't oog kunnen hebben, en in dit geval de ‘voordragende’ eigenlijk niemand anders is dan de ‘dirigent’, naar wiens gelouterden kunstsmaak en opvatting het werk ten gehoore gebracht wordt. Zoo moeten de deelen in het geheel opgaan, in het eene zoowel als in het andere geval, in eene kunstinrichting gelijk bij eene orkestuitvoering. Eene muziekschool kan zich hoogst verdienstelijk maken, al bracht dit nooit een genialen ‘virtuoos’ of ‘componist’ voort. Het is geen ‘Conditio sine qua non’ dat zij sterren van | |||||||||
[pagina 512]
| |||||||||
den 1n rang aan haren hemeltrans doet schitteren; - degelijke toonkunstenaars vormen, is haar eerste en laatste doel. De school ontwikkelt en leidt het talent. Genieën worden ‘geschapen’, en na hunne opleiding in de school te hebben genoten, zwaaien zij zich dan door eigen kracht in de hoogte. Eene muziekschool streeft naar eene algemeene verheffing van het muzikaal kunstpeil der bevolking door leer en voorbeeld, en volbrengt het bijzonderste harer zending, zoo zij de uitvoering van ‘eigene’ en verder van ‘vreemde’ kunstwerken door ‘eigen’ krachten mogelijk maakt en die in esthetischen zin doet genieten. Wij mogen overigens met voldoening wijzen op namen van oud-leerlingen onzer muziekschool, die zich in de muzikale wereld onderscheiden, 't zij in ons vaderland, hetzij in den vreemde: leerlingen, nu verdienstelijke componisten; concert- en lyrische zangeressen en zangers, instrumentisten-tooneelspelers; oud-leerlingen, nu leeraars of hulp-leeraars bij onze muziekschool; oud-leerlingen, thans bestuurders of leeraars bij muzikale inrichtingen; orkestmeesters en directeuren bij tooneel- of muziekmaatschappijen in ons land en in den vreemde; oud-leerlingen in groot getal, deelmakende van de Antwerpsche orkesten, kooren, en ook van orkesten in andere steden. Wij moeten hierbij aanstippen dat niet alleen die toonkunstenaars, welke rechtstreeks uit de muziekschool van Antwerpen zijn voortgesproten, maar ook andere in het Vlaamsche land zich bij onze richting aansloten en ons grondbegin aannamen, en wij deze dus ook als ‘der onzen’ mogen beschouwen.
* * *
Ons algemeen stelsel is opgevat met de bedoeling dat de leerlingen van jongs af ons onderwijs genieten en zonder leemte van de laagste tot de hoogste leergangen (verkozen volgens hunnen natuurlijken aanleg) overgaan. De lagere leergangen beschouwen wij als eene soort van warande, waaruit van lieverlede alle de zich in de kunst verder oefende leerlingen werden opgekweekt en voorbereid. Alzoo hebben wij lagere, overgangs- en slotleergangen. In de lagere bestaat in kiem alles wat langzamerhand in de volgende leergangen wordt uitgebreid en zooveel mogelijk volleerd. Indien zich nu vrij gevorderde leerlingen aanbieden, tot | |||||||||
[pagina 513]
| |||||||||
het volgen van zekere leergangen, dan worden zij onder theoretisch-practisch, mechanisch en technisch opzicht, in den gepasten graad der gewone studieleiders ingeschreven, en kunnen aldus hunne studiën voortzetten, maar moeten zich intusschen in de kennis van het heele stelsel der muziekschool inwijden; wijl zij 1o hierdoor de gelijke som van kennis inoogsten als de andere leerlingen; 2o wijl alle toonkunstenaars met enkele uitzonderingen zich vroeg of laat aan het leeraarschap wijden, (wij stellen dus onze leerlingen in de mogelijkheid, zich tezelfdertijd als ‘docent’ te bekwamen); 3o opdat de leerlingen niet enkel aan de vereischte theoretische-practische, mechanisch-technische bekwaamheden, maar ook aan de zielkundige voorwaarden betreffende de voorschriften der openbare oefeningen van Juli-Augustus kunnen beantwoorden; 4o om ze in staat te stellen tot het afleggen van een exaam ter verkrijging van een diploma. De verordening der diploma-examens vereischt overigens, dat de leerlingen tot het bekomen van een diploma voor middelbaar onderwijs niet worden toegelaten, vooraleer in bezit te zijn van dat voor het lager onderwijs, en het bezit dezer beide is eene vereischte voor de toelating tot een examen voor hooger onderwijs. Wij koesteren de hoop dat onze programma's als iets hoogst leerzaams zullen worden beschouwd. ‘Samenhang’ en ‘eenheid’ - zonder deze voorwaarden kan er (naar ons inzien) geene school bestaan; deze zijn gesteund op den leergang van den bestuurder, waarin al de leergangen (als zijtakken van een grooten stroom) zich oplossen. Algemeene Theoretisch-Practische leergang door den Bestuurder.
| |||||||||
[pagina 514]
| |||||||||
| |||||||||
In verhandelingen:1o De aard eens volks; zijn geest, zijne taal; zijne zeden en gebruiken; de aardrijkskundige ligging zijns lands (stoffelijk en zedelijk beschouwd); zijne geschiedenis, zijn ‘wel en wee.’ 2o Zijne volksgedichten, zijne dichtkunst en letterkunde; zijne volksliederen en volksdanswijzen; zijne kunstliederen en kunstdanswijzen; zijne toonkunst, alsmede de omstandigheden waarin deze zich heeft ontwikkeld en nog ontwikkelt. 3o De drie Europeesche kunstgroepen; hunne beschouwing als grond- en vertrekpunt en verdere zielkundige methodische opvolgingswijze, bij de opvoedingsleer en opleiding onzer leerlingen. 4o Toepassing der voordrachtsleer: op onze Nederlandsche volksliederen en kunstliederen (woord en toon); onze volksdanswijzen en kunstdanswijzen. a) Ongekunstelde, b) Kunstmatige, c) Esthetisch opvolgende beoefening derzelve, bij de leergangen van notenleer; van zang, kamerzang en samenzang; van speeltuigen, kamermuziek en orkestspel; alsook bij de oefeningen der leergangen van Harmonie, Fuga, samenstellingen instrumentatie. |
|