De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
De vijfde schuif.Mozes Latro stond treurig in zijnen winkel te mijmeren, de blikken naar den grond geslagen, en met den elleboog geleund op eenen ouden klaviercimbel. Hij, de steeds zoo vroolijke en vlugge handelaar, was nu droevig, en de grievende bekommernissen van zijn gemoed waren in duidelijke trekken op zijn aangezicht te lezen. Eensklaps maakte hij eene beweging, als wilde hij zich wakker schudden uit zijne nare mijmering; doch weldra vielen zijne beide armen moedeloos naast zijne lenden neder en met een teeken van bittere teleurstelling het hoofd bewegende, stamelde hij deze woorden uit: ‘Ik dacht waarachtig dat zijn geldvermogen grooter was...’ Hij nam hoed en wandelstok en strompelde voort langs de straten, door welke hij vroeger zoo vroolijk heentrippelde, om met een doosje in de hand of eene brieventesch in den jas ‘zaken’ te gaan doen. In de korte Nieuwstraat aangekomen bleef hij staan voor het huis met den trappekensgevel. De vensterluiken waren er gesloten; men hoorde daarbinnen geen teeken van leven meer; op de deur hing op een gedrukt plakkaartje te lezen: ‘Huis te huren terstond’. ‘Die vruchtbare handelsbron is gedempt’... zuchtte Mozes. Wat is er dan toch voorgevallen? Waar is Mr Berk? Waar is Kaat gebleven? Luister, gij gaat verwezentlijkt zien hetgeen het voorgaande van ons verhaal u reeds deed gissen. Op dien Woensdag, toen Notaris Jonckers van het kantoor van Mr Kneukelmans zich naar de Korte Nieuwstraat begaf, | |
[pagina 434]
| |
scheen hij zeer bekommerd en gejaagd. Hij stelde voor dat Kaat zich niet veel moeite zou geven om een groot middagmaal te bereiden, en dat men zich tevreden zou stellen met de spijzen die voor handen waren. Na het eten zou Kaat aan hare zuster Jans de merkwaardigheden van Antwerpen, vooral de scheepvaart laten zien, en ondertusschen zou hij met Mr Berk over gewichtige zaken spreken. Alles geschiedde naar zijnen wensch, behalve dat de goede Kaat, kost wat kost, de kip en de twee patrijzen wilde braden die zij gekocht had, en ter eere van Jans en Mr den Notaris bij het gewoon middageten voegen. Jans hielp haar in het vervaardigen van alles wat er noodig was, en ofschoon het werk gedurig onderbroken werd door het een of het ander praatje over de gebeurtenissen te Zoersel, toch was het eten op tijd klaar en de Notaris voorzag, dat hij zijne zaken zou kunnen afdoen om nog denzelfden dag huiswaarts te keeren... Kaat en Jans draafden de straten van Antwerpen rond. Notaris Jonckers en Mr Berk klommen den trap op en namen plaats in de kamer der ‘Oudheden.’ Mijn goede vriend Berk, sprak Mr Jonckers, ik kom u eenen dienst vragen en ik hoop er u tevens eenen te mogen bewijzen. Arthur, de eenige zoon die mij is overgebleven van mijn talrijk huisgezin, staat op het punt een huwelijk aan te gaan met eene notarisdochter van Turnhout, en zijne toekomende vereischt dat zij in die stad zouden gaan wonen. Dit baarde mij eerst veel ongenoegen. Daar echter de vader der bruid zijn ontslag indiende ten voordeele van Arthur, heb ik gedacht het voorstel te moeten inwilligen... ‘Ik wensch u proficiat, Mr de Notaris’ onderbrak Mr Berk. ‘Weduwenaar zijnde, vervolgde deze, en zonder kinderen in huis, was mijn eerste besluit ook mijn ontslag te nemen en mijne overige dagen in rust door te brengen. Doch na lang overwegen versterkte zich in mij het gedacht, dat het beter ware mijn kantoor nog eenige jaren open te houden, want een leven zonder bezigheid zou mij vervelen, en daarom kom ik u vragen, goede vriend Berk, of gij bij mij niet het ambt van klerk zoudt willen hernemen, dat gij vroeger met zooveel vlijt en zorg bekleed hebt...’ Mr Berk beefde, verbleekte en stamelde eenige onverstaanbare woorden... ‘Het is niet noodig, vervolgde Mr Jonckers, nog langer | |
[pagina 435]
| |
voor mij uwen geldelijken toestand verborgen te houden. Notaris Kneukelmans lichtte mij sinds eenige maanden in door brieven, en vandaag maakte hij mij teenemaal met dien ongunstigen toestand bekend. Die ‘vijfde schuif,’ mijn vriend, die vroeger uwe eigendomsbrieven bevatte, ligt nu vol schuldbekentenissen. Uwe schulden zijn waarschijnlijk grooter dan uwe bezittingen. Uw geest, in andere zaken zoo helder, is in geldzaken duister en kortzinnig geweest. De helft van uw aanzienlijk fortuin liet gij in de handen van eenen makelaar in fondsen, die u ongeldige aandeelen in alle soorten van nijverheidsmaatschappijen wist op te dringen, en die later met schande beladen de stad heeft moeten verlaten. Die stukken berusten nog wel in uwe ‘vijfde schuif’ maar zij hebben geene waarde meer. De andere helft hebt gij eenen Jood toegeworpen... Toomloos hebt gij uwen drift ingevolgd tot het verzamelen van eigenhandige geschriften, en daarin heeft men u schandig bestolen en bedrogen. Mr Berk schudde het hoofd en toonde op zijn gelaat, dat hij het niet eens was met zijnen vriend. ‘Ik toch hecht er veel prijs aan...’ zegde hij met vastberadenheid. ‘Dat verwondert mij niet, vervolgde Mr Jonckers; gij hebt die verzameling duizende en duizende franken betaald; gij gaaft soms vijftig, tot honderd pond sterling voor een snippertje papier, dat uit Londen kwam en met doortrapte behendigheid u als een kunstschat werd aangeboden... Doch, laat ons verder daarover niet meerspreken. Dat verlies is even onherstelbaar als het eerste. Stem toe in mijn voorstel, goede vriend, kom weder bij mij inwonen en gelukkig zijn... Uwe “oudheden” moogt gij naar Zoersel brengen als gij zulks verkiest, en daar kunt gij die in rust blijven bewaren en bewonderen.’ ‘En Kaat dan?.. vroeg Mr Berk met een traan in ieder oog.’ ‘Kaat komt met ons wonen. Zij zal voor u en voor mij zorgen. De vrouw van pachter Crauwels is zoo ziek en zwak geworden, dat zij haren zetel niet meer kan verlaten. Daarom is het besloten dat Jans naar de pachthoef zal wederkeeren en Kaat zal bij ons hare plaats vervangen............................ Ja, dat was een harde slag voor Kaat, toen zij acht dagen later den weg naar Zoersel met Mr Berk weder moest inslaan. | |
[pagina 436]
| |
Het was dan toch de waarheid! dacht zij, terwijl zij in het rijtuig van Mr Jonckers over den steenweg rolden... Ik had het gevreesd sedert lang!.. De ‘vijfde schuif’ is uitgeplunderd door Mozes... Al mijne hoop op eene erfenis is vervlogen!.. En de juweelen met welke ik eenige dagen gepronkt heb!.. Het was gelijk de Notaris het zegde, enkel klatergoud en glas dat geschitterd heeft in mijne oogen.......................... Er ontstond in Zoersel eene groote opschudding toen Mr Berk er met Kaat wederkeerde. De ‘Klakken’ roerden dapper hunne tongen en weldra was het dorp vol geschiedenissen betreffende Kaat en Mr Berk. Pachter Crauwels, een oud maar nog kloek man, was uiterst verbitterd en bromde geheel den dag, niet omdat Mr Berk zijn fortuin, maar wel omdat Kaat hare erfenis verloren had. De smeulende wrok herleefde in zijn hart en in de bitterheid zijner woede hoorde men hem zeggen: ‘dat zal hij later wel eens betalen!’ Kaat gaf hij echter tot dienstmeid aan den Notaris, met het vooruitzicht op een goed huurgeld............................. Drie jaren woonden Mr Berk en Kaat bij den Notaris. Het kantoorwerk werd even vlijtig en zorgvuldig waargenomen als vroeger. Wel is waar kon Mr Berk zijne voorliefde voor het zoogezegde ‘eigenhandige’ niet onderdrukken. Meermalen in den dag, als zijne bezigheden zulks toelieten, klom hij zijne kamer op en verlustigde zich in het bezichtigen van hetgeen hij zijne ‘schatten’ noemde. Mr Jonckers wederstreefde hem daarin niet zoomin als Kaat... Hij kon nu toch zijn geld aan die beuzelarijen niet meer verkwisten... Nog eens had Mozes Latro gepoogd bij hem binnen te komen, zijn inzicht was niet, zegde hij, om iets te verkoopen, maar enkelijk een stuk te ruilen met een ander, dat vuriglijk verlangd werd in een Museum van oudheden en alleen in de verzameling van Mr Berk te vinden was. Mr Jonckers onthaalde hem onvriendelijk, betaalde den wissel dien Mr Berk over drie maanden onderteekende en zond hem dan weg met nadrukkelijke bevestiging, dat er voortaan voor hem niets meer te verdienen was....................................... Na drie jaren trof Mr Berk den hardsten slag, dien hij in zijnen levensloop gevoeld had... De vreeselijke tijphuskoorts, die verpestende dampen en | |
[pagina 437]
| |
uitwasemingen tot oorzaak heeft, en daarom zoo dikwijls de hoogliggende dorpen onzer kempen bezoekt, kwam alweder de gemeente Zoersel teisteren. Een tiental lijken lagen reeds op het kerkhof. Burgemeester Jonckers, die geene moeite had gespaard om zijne onderhoorige lijders bij te staan, en op hun ziekbed te bezoeken, voelde schielijk dat zijn hoofd duizelig werd, dat zijn eetlust verdween, dat zijne lidmaten beefden en plotseling koud werden. Eenen dag nadien lag hij op zijn ziekbed; tien dagen later lag hij op het kerkhof... zijne woning werd geschuwd als een pesthuis, zijn zoon en zijne schoondochter waren het lijk komen vergezellen tot het graf; ijlings waren zij vertrokken, aan Mr Berk zeggende: ‘Bewaak het huis en het kantoor; binnen eenige dagen zal het testament van vader zaliger gekend zijn, dan komen wij hier weder om alles te verkoopen... Die schikking viel niet in den smaak van pachter Crouwels. Hij had vast besloten zich te wreken op Mr Berk, en op de ‘Hoeden’ of niet-besteders, die Mr Berk verkleefd bleven. Daartoe had hij nu de kans, en die kans zou hij niet laten varen. Vernomen hebbende dat de jonge Notaris Jonckers verlangde de goede Kaat tot dienstmeid te nemen, deed hij haar onmiddellijk met hem vertrekken met de belofte, dat hij Jans tot Mr Berk's dienst zou stellen. Die belofte volbracht hij niet. In zijn oud berimpeld hoofd, onder dien schedel bedekt met eenige zeldzame witte haren, ontstond er een helsch plan van wraak, dat hij nu, als dienstdoende burgemeester, onmiddellijk wilde uitvoeren. Dat was, dacht hij, de genadeslag gegeven aan de ‘Hoeden,’ en voor Mr Berk een verdiende loon. Het was Zondag. Voor de hoogmis fluisterde de schepene Crauwels den veldwachter iets in de ooren, dat dezen ambtenaar deed schrikken en verbleeken. ‘Als gij aan uw ambt houdt, snauwde Crauwels hem toe, herinner u dan, dat ik dienstdoende burgemeester van Zoersel ben. Gij zult mijn bevel volbrengen, het is wettig gelijkvormig aan de verordeningen en oude gebruiken dezer gemeente... Zorg vooral er niets van te zeggen vóor de mis... Hoe verbaasd stond iedereen die uit de kerk kwam, als de veldwachter aankondigde, dat men dien dag na het lof zou overgaan tot de openbare besteding van Karel Berk, die zich thans zonder middelen van bestaan bevond!.. Op dit bericht juichten de ‘Klakken’ van vreugde, en huilden de ‘Hoeden’ van gramschap. Pachter Crauwels grinnikte | |
[pagina 438]
| |
van duivelachtig genoegen. Hij voorzag niet dat zijn bevel zoo erge gevolgen zou hebben, en vleide zich met het gedacht, dat het openbaar gezag zonder moeite de overhand zou houden en zijn plan van wraak zou uitgevoerd worden. ‘Hij heeft te kiezen tusschen het bedelaarsgesticht of de besteding; het laatste zal voor hem nog het eerlijkste zijn...’ spotte hij met bitterheid. Bliksemsnel vloog de tijding geheel de gemeente door. Sommige vreesachtige lieden raadden Mr Berk aan, de woede van den boozen Crauwels te ontvluchten en het dorp te verlaten. Daarvan wilden de ‘Hoeden’ niet hooren, ‘vandaag, zegde zij, verspeelt Crauwels zijne sjarp van schepene...’ Zij hielden eene korte vergadering en zwoeren bij hoog en bij laag dat er geen haarpijl zou geschonden worden op het hoofd van Mr Berk. De ‘Klakken’ zwoeren dat het gezag van den dienstdoenden burgemeester zou gehandhaafd worden, al moest het bloed vlieten.... Het lof was uit. Wat onstuimige vergadering van volk rond den ouden lindeboom op het dorpsplein. De veldwachter heeft de tafel aangebracht. Pachter Crauwels doet hem den sabel trekken en hij zelf omgordt zijnen schepensjarp. Toen de ‘Hoeden’ opmerkten, dat de verordeningen aangaande de bestedingen tijdens het bestier van Mr Jonckers afgeschaft waren, zegde hij morrende, dat de oude gebruiken der gemeente zouden gehandhaafd worden, en dat deze de beste zijn. Rechtzinniger zou hij zijne gevoelens uitgedrukt hebben met deze woorden: ‘Karel Berk zal vernederd en beschaamd worden, en de ‘Hoeden’ zullen zijne schaamte deelen... Op een zijner wenken stapt de veldwachter heen om het slachtoffer van Crauwels wraak te gaan halen. Mr Berk verschijnt meer dood dan levend en wordt voor de tafel gebracht. Eensklaps ontstond er een razend gewoel en geroep. ‘Het is schand voor Zoersel!... riepen de vrouwen der ‘Hoeden’ en menig een vaagde een traan uit hare oogen. ‘Het is de wet! De wet voor alles!... riepen de vrouwen der ‘Klakken’ met eenen spotlach op de lippen. ‘De steenweg waarop wij staan, ondankbaren, is eene gift van hem!... riep een oude ‘Hoed’... ‘Niet van hem, maar van zijnen broeder, den kreupelen Geert, huilde een oude ‘Klak’ | |
[pagina 439]
| |
‘Hij zal op de tafel staan, volgens onze oude dorpsgebruiken... riep pachter Crauwels.. ‘Hij zal er op!... schreeuwden de jonge ‘Klakken’ die zich strijdvaardig voor de tafel schaarden. ‘Hij zal er af! tierden nog luider de jonge ‘Hoeden’ die in eenen dichten drom gesloten tot de tafel wilden doordringen. Weldra verhieven zich de stokken en bonsden de vuisten... De vrouwen en kinderen gilden van angst en namen de vlucht. ‘Kap er op!’ riep pachter Crauwels tot den veldwachter; en tweemaal sneed de sabel blikkerend door de lucht; toen hij voor de derde maal zich verheffen wilde, was hij in de handen der ‘Hoeden.’ Een grijze stofwolk steeg op over de vechtende menigte, en boven het gedruisch van den strijd hoorde men roepen uit hijgende borst: ‘Hij zal er op!...’ ‘Hij zal er af!...’ Erge, ja bloedige gevolgen zou die twist gehad hebben; van kneuzingen ware men alras tot wonden gekomen, indien niet eensklaps de aandacht van allen ware afgetrokken van de ‘tafel der besteding’ door het dommelend gerol van een rijtuig over den steenweg en het herhaald geklets eener zweep. Als bij eenen tooverslag hield het gevecht op, en allen, ‘Hoeden’ en ‘Klakken’ schaarden zich rond de koets, uit welke een bejaarde heer stapte, die op de menigte verbaasd keek. Mr Berk ziende staan naast den schepene, gaf hij hemde hand, en zegde tot den tweede: ‘Ik ben de Notaris Kneukelmans uit Antwerpen, en ik kom Mr Berk bekend maken met de schikkingen van het testament van wijlen mijnen ambtgenoot Mr Jonckers. Zijne dienstmeid Kaat heeft er ook groot belang bij; kan ik haar hier vinden?.. ‘Kaat, vroeg Crauwels, heeft Kaat, mijne dochter er belang bij?... ‘Kaat is dus uwe dochter, Heer schepene? ‘Ja, Mijnheer, maar zij woont thans te Turnhout, verre van hier... ‘Als ik haar verblijf maar ken, dan zal ik haar schrijven en haar ontbieden... ‘Willen wij in de herberg ‘De Bijl’ gaan, Mijnheer de Notaris, gij zult toch wat moeten rusten. ‘Ja en daar zal ik Mr Berk bekend maken met de voorrech- | |
[pagina 440]
| |
ten welke het testament van wijlen Mr Jonckers hem gezamentlijk met Kaat toekent. De tafel onder den lindenboom verdween; van het gevecht was er weldra geen spoor meer te vinden, en toen pachter Crauwels, na een kort gesprek met den Antwerpschen Notaris huiswaarts keerde, bromde hij van spijt. Sommigen lachten achter hem, anderen spraken dreigende woorden, en alles deed voorzien, hetgeen ook gebeurde, dat men in de naaste kiezing een einde aan zijne bestiering zou stellen. ‘Ik wilde mij wreken, morde hij, en zie, Berk is gewroken. | |
De overgeblevene.Donkerblauw is de hemel, de zon glanst boven het dorpje. Zij laat hare stralen over de daken rijzen, en spiegelt zich hier en daar in een dakraam. Een frissche lentewind zorgt dat het nog niet te warm zij voor het einde der Meimaand. Hij ruischt door boomen en eikenkant, door de hagen en de bloeiende bloembedden, verder vliegt hij over de onmetelijke heide, en door de mastenboomen, die rond het dorpje liggen. 'T is nu elf ure; hooger rijst de zon, om weldra schuins over de kerk heen te schijnen, en een huis in 't helle licht te zetten waar tot nu toe de schaduw der kerk overviel. Het staat iets achteruit van den straatweg, om plaats te laten voor een klein hofje dat er voorligt en met eene haag omringd is. Eene zorgzame hand moet de bloemen en planten oppassen, want het hofje ziet er goed onderhouden uit. Het huis is niet nieuw, wel een honderd jaar moet het oud zijn. 't Is tamelijk hoog en steekt, alhoewel het zonder bovenverdieping is, boven de nevensliggende huizen uit, met zijn puntig schaliëndak. Hoe oud het ook zij, toch ziet het er vriendelijk en kraaknet uit met zijne witte muren, en de helgroengeverfde luiken en ingangdeur, waartoe een paar arduinen treden toegang verleenen. Nu werpt er de zon ten volle hare stralen op en doet de witte muren schitteren, als om het voor al de andere huizen door den voorbijganger te doen opmerken. Ook binnen heeft het een vriendelijk uitzicht. Een breeden gang leidt langs heen het huis door, naar een grooten tuin, vol vruchtboomen en bloemen, waarachter een moestuin. Links voor den gang ligt langs voor aan den straatweg eene slaapkamer. Eenvoudig gemeubeld is die plaats, gebloemde katoenen gordijnen hangen aan het groote bed; op den schoor- | |
[pagina 441]
| |
steen nog in den stijl van het laatste der achttiende eeuw staat een kruisbeeld en een paar oude tinnen kandelaren, aan den wand een viertal landschappen van een gelukkig onbekenden meester. Een zestal stoelen met biezen zittingen en een lijnwaadkast maken de geheele versiering dier kamer uit. Daarachter eveneens links van den gang, een tweede slaapkamer, mogelijk nog eenvoudiger gemeubeld dan de eerste. Twee bedden staan er hier, een paar stoelen en een koffer. Dat echter deze plaats door vrouwen schijnt bewoond te worden, die alle gevoel voor pronkzucht en allen smaak voor opschik nog niet varen lieten, bewijzen de kleine spiegel, die voor den schoorsteen hangt en eenige linten en strikken, en een paar oorringen, die op het schoorsteenblad liggen. Tegenover deze kamer langs den anderen kant van den gang, ligt de tamelijk groote keuken met den wijden schoorsteen, op welks kap een stel gebloemde tellooren uitgestald is. Eene deur nevens den waschsteen leidt in den tuin. Eene andere deur verleent van uit de keuken toegang tot het voorvertrek, dat door twee vensters met opschuifraam licht ontvangt. Door de groene ruitjes heen vallen de zonnestralen, die een vroolijk licht verspreiden over al de voorwerpen, op den met biezenmat bedekten vloer schitterende vierkanten teekent, en schuins op de staande klok een glanzende lichtstreep werpt. ‘Rust, rust’ schijnt ze met haar getiktak te roepen, die oude klok, die nu er een zonnestraal op valt eens zoo luidt schijnt te tikken, als of ze door de warmte en het licht verjongd werd. Een breede maar lage eikenkas, die glimt van het gedurig poetsen, staat in het midden van den muur, links van den schoorsteen. Er is veel op de kast uitgestald. Rond een groot liefvrouwenbeeld staan, als eene trouwe wacht er om heen geschaard, al de kopjes, bordjes en kannen van een koffijservies, met nog een viertal blinkende koperen kandelaren er tusschen. Langs de andere zijde van den schoorsteen staat een ouderwetsche kas. In die kamer vinden wij in een zetel zitten, een oud man, en naast hem, twee bejaarde vrouwen van welke de eene in een boek leest, terwijl de andere met een grooten bril op den neus eenig naaiwerk doet. De grijsaard, alhoewel zijn hoofd en zijne handen aanhoudend beefden, was bezig met eenige oude papieren te onderzoeken. Wilt gij weten, wie deze drie personen zijn? Kijk maar eens naar die ouderwetsche kas; het is de vermaarde kas met vijf schuiven van Mr Berk. | |
[pagina 442]
| |
Die oude bevende man is Mr Berk. De vrouw die zit te lezen is Jans Crauwels, en de vrouw die naait is hare zuster Kaat. Kaat heeft thans het beheer over de ‘vijfde schuif’ en gij moest er haar eens hooren in rammelen om te weten dat zij niet ledig is. Neen, onder Kaat's bestier is zij, God dank, weer goed gevuld en een Mozes Latro, hoe slim en behendig ook, zou vruchteloos pogen ze nog uit te plunderen. Kaat draagt den sleutel op zak. Alles is zoo vreedzaam, zoo rein, zoo toelachend in dit huisje, dat men het vergelijken mag met een ‘aardsch paradijsje’ voor het genot dier drie zielen geschapen. Zij zijn gelukkig, die goede ouwkens, en al dit geluk hebben zij te danken aan Mr Jonckers, die bij zijn afsterven een groot vermogen achterliet, en al zijne roerende en onroerende goederen aan zijnen eenigen zoon maakte; op voorwaarde dat zijn gewezen kantoorklerk Karel Berk en zijne getrouwe dienstmeid Kaat, zoolang een van beide leefde, het huis in de Zandstraat zouden bewonen en dat ze eene jaarlijksche lijfrente zouden genieten van twee duizend franks, zijnde de opbrengst van twee hoeven met landerijen in de omliggende dorpen gelegen. Pachter Crauwels en moeder Crauwels waren den gewonen weg ingeslagen, die iedereen naar het andere leven leidt. Jans had de pachthoef verkocht en haar ‘potje’ versmolten, en haar lot vereenigd met dit van Kaat en van Mr Berk. Zoo leefden zij gelukkig en vreedzaam, geacht en geëerd door gansch de bevolking van Zoersel, dat sedert Crauwels dood door geene oneenigheden meer verdeeld werd. Wel mocht Mr Berk de ‘rariteiten’ van zijne vier schuiven, (want niemand kon hem overtuigen dat het geene echte oorkonden waren) naar lust behandelen en bewonderen, van de ‘vijfde schuif’ had hij echter den sleutel niet meer. Die was en die bleef in Kaats handen. Edw. Ipers. |
|