| |
| |
| |
Vlaamsche Landdag te Brugge.
Maandag 22 Oogst, werd in de groote zaal van Brugge's stadshalle, de reeds van over maanden aangekondigde landdag gehouden.
Aan het bureel zaten de heeren Jan De Laet, eere-voorzitter; Dr Van Steenkiste, voorzitter; De Beucker, Claeys, E. Van Mullem, Verhoef, F. De Potter, Daniels, Stock, Julius Obrie, Ed. Fabri Schoiers, Jaak Van den Bemden (senator), pastoor Brouwers (Amsterdam) en P. Alberdingh-Thym.
In de zaal bemerkten wij de heeren E. Hiel, pastoor H. Claeys, Mad. wed. Conscience, hare dochter Maria, Jan Broeckaert, Th. Sevens en een aantal letterkundigen van naam.
De heeren Napoleon De Pauw, Julius Van Herendael, kanunnik Maertens, Jules Lammens (senator), Stroobant (volksvertegenwoordiger). Van Put (senator), Julius Planquaert en Me Courtmans, deden zich per brief verontschuldigen.
Op klokslag 9 ure, opent de voorzitter de vergadering en legt de verklaring af, dat, ingezien de landdag kost wat kost vóór 1 uur moet geëindigd zijn, de heeren sprekers, die zich ten getalle van twintig hebben doen inschrijven, elk maar gedurende tien minuten het woord zullen mogen voeren. Alwie langer spreekt, zal door de bel des ondervoorzitters verwittigd worden dat hij uitscheiden moet.
De heer Dr Van Steenkiste opent het vuur met eene welkomsrede die krachtig uitgesproken, goed gedraaid en wel doordacht is, en eenen allergeestigsten indruk maakt op de toehoorders, die meer dan eens onder donderende bravos de krachtige klanken van het moedig Brugsch gemeenteraadslid verdooven. Hij spiegelt ons gansch het verleden voor het oog, en toont aan wat al onrechtvaardigheden den Vlaming heden nog worden aangedaan, zoowel in onderwijs en in bestuurzaken, als in leger en gerecht.
Doch de heer Voorzitter, in het vuur der improvisatie, vergeet zelf het artikel dat hij den Landdagers daar straks heeft medegedeeld, en de ondervoorzitter, de heer Verhoef moet hem verwittigen dat de verleende spreektijd verstreken is. De bel werkt voor de eerste maal. (Algemeen gelach).
De heer Hendrickx, student te Leuven, geeft verslag over de werkingen der Vlaamsche studenten in de stad der Alma Mater. Vol leven, draagt hij een kloek en gespierd verslag voor over de verschillende gouwgilden welke sinds korte jaren onder de Vlaamschgezinde studenten der Leuvensche Hoogeschool werden gevormd.
Die mannen gaan goed, overal stichten zij vereenigingen en houden feesten op feesten, om het Vlaamsche leven in gang te
| |
| |
houden. Zoo hadden er dit jaar twee prachtige zittingen plaats, ter gelegenheid der inhuldiging van de vaandels der gilden van de Brabantsche en de Oostvlaamsche studenten.
Hij zegt dat de jonge studenten, alhoewel katholiek van overtuiging, nochtans in zake van Vlaamsch niets dan vrienden of vijanden kennen, en loven en prijzen als het verdiend is, maar duchtig zweepen dat de bloedige striemen 's vijands gezicht oploopen als het noodig is, die vijanden noemen zich dan ook klerikalen of liberalen.
Wij zijn katholieken, ja, maar ook Vlamingen, en dat nog al radikale Vlamingen, roept hij geestdriftig uit. (Langdurige toejuichingen.)
Hij geeft vervolgens verslag over den toestand van het Vlaamsch in sommige kollegiën der Vlaamsche provinciën.
Hij meldt ons, onder andere, dat in het St-Jozefskollegie te Hasselt het Vlaamsch zelfs niet meetelt voor den prijs van uitmuntendheid. (Krachtige teekens van afkeuring). Men ziet van hier, roept de geestdriftige jonge spreker uit, hoe het daar moet gesteld zijn met het Vlaamsch in dit door en door verfranscht nestje.
In het kollegie te Kortrijk zijn er in de bibliotheek 454 Fransche boeken en maar 111 Vlaamsche! (Hoe, hoe).
Hij spreekt nog over een zestal kollegiën, en eindigt de verklaring afleggende dat het Klein Seminarie te St. Nikolaas het Vlaamsch in eere houdt, en dat de Normale school aldaar een volkomen Vlaamschminnend gesticht mag heeten. (Langdurige toejuichingen).
De heer Van den Berghe, leeraar te Maaseik, spreekt over de prijsboeken en drukt erop dat het eene schande is dat bijna geene Vlaamsche prijzen aan de scholieren worden gegeven. Men geeft er, wel is waar, eenige, doch het zijn in Vlaamsch vertaalde Jules Vernes en Coopers, dus geene Vlaamsche, maar wel Engelsche en Fransche werken.
Hij weidt verder uit over zekere misbruiken in het staatsonderwijs, en eindigt, de hoop uitdrukkende, dat men voortaan geene vertaalde, maar oorspronkelijke Vlaamsche werken zal uitdeelen; hij stelt ook voor het gouvernement te bewegen tot het zenden van oorspronkelijke Vlaamsche werken naar alle scholen; die werken er in de bibliotheken geplaatst zouden wat meer nut stichten dan al die vertaalde lucht- en landreizen, die wel is waar goed geschreven maar bitter weinig geschikt zijn om onze jeugd haar Vlaamsch karakter te behouden. (Toejuichingen).
De heer Jaak Van den Bemden, senator te Antwerpen, brengt hulde aan de Vlaamschgezinden senators, kamer- en gemeenteraadsleden die voor de Vlaamsche belangen altijd op de bres springen. Degene onder die mannen die het meest onze erkentelijkheid waardig is, is de moedige Vlaming, Dr Van Steenkiste, aan wien wij de Vlaamsche herleving van het roemrijk Brugge te wijten hebben.
| |
| |
Hij drukt den wensch uit, dat de Vlaamsche partij meer en meer veld zal winnen op het stadhuis, en dat, bij de kiezing, men voortaan zorg zal dragen Vlaamschgezinde mannen naar den stedelijken raad te zenden. (Langdurig handgeklap bij zijn op- en aftreden).
De heer J. De Beucker begint met eenen blaam voortestellen voor de mannen van zekere pers, die gedurig het Vlaamsche volk in zijne rechten en plichten aanranden, bespotten en beschimpen.
In eene flinke taal, trekt hij te velde tegen de bastaardvlamingen, tegen de vijanden van den Dietschen stam, tegen de edelen, de geldaristokraten en de burgers, die ons edel streven met minachting aanstaren en bejegenen.
Onder de priesters zijn er ook, zegt hij, nog veel verdwaalden; onder die edele dienaars Gods hebben wij ook vijanden, en groote vijanden, men treft ze aan onder de diocesane geestelijkheid, maar bijzonderlijk in het leeraarskorps, doch, tot de eer der geestelijkheid dient gezegd, dat wij er ook vele vrienden en uitnemend goede medestrijders onder hebben; eere dus aan de geestelijkheid aan wie wij zooveel verschuldigd zijn, want, wij mogen het nooit vergeten, dat het priesters zijn die gedurende lange jaren den Vlaamschen geest in ons volk onderhielden door hunne Vlaamsche sermoenen en leeringen; zij hebben dus voor ons den grond in staat van vruchtbaarheid behouden.
Benevens de woorden van dank, moet ik er ook eenige van bemoediging zeggen, want sommige jonge geestelijken worden door kortzichtige franschgezinde vrienden meer dan eens schrik aangejaagd, onder voorwendsel dat hunne bemoeiing met Vlaamsche beweging en Vlaamsche belangen, heel ongunstig in het Bisdom wordt aangekeken.
Men moet zich niet laten afschrikken door zulke drogredenen, maar desnoods tot bij den bisschop dringen, om hem de zaak klaar en duidelijk voor oogen te leggen. Als men voor eene heilige zaak als de onze strijdt, mag men voor niets achteruit deinzen.
Wij hebben het wel gedaan te Antwerpen, roept de vervoerde spreker uit; toen de plaats van Aartsbisschop te Mechelen was opengevallen hebben wij een vertoogschrift naar Paus Leo XIII gezonden, om ons toch in godsnaam geenen Waalschen maar toch eenen Vlaamschen bisschop te geven.
Onze vraag werd aanhoord! (Langdurige toejuichingen).
Onze leiders, onze bestuurders, zoowel geestelijke als wereldlijke, moeten 's lands taal machtig zijn; het is uit met bisschoppen en koningen die het volk niet verstaan! (Langdurige en herhaalde toejuichingen).
Mevrouw Cortebeeck, leeraarster te Brussel, spreekt met eene klare en duidelijke stem over het Vlaamsch in het onderwijs. Zij is gelukkig en tevreden in deze vergadering over dit onderwerp te kunnen spreken, omdat zij de verzekering heeft
| |
| |
dat hier ten minste, bij de katholieke Vlamingen, hare stem weerklank zal vinden, want het kan niet geloochend worden, dat, in zake van vervlaamsching van het onderwijs, de Vlamingen veel meer van de rechterzijde dan van de linkerzijde te verwachten hebben. Ook was, toen in de Wetgevende Kamer de heer Coremans rechtsprong en naar het hoofd der liberale partij die smaadwoorden ‘Vous êtes le parti de la France’ toewierp, deze schandige benaming maar al te wel verdiend. (Geestdriftige toejuichingen).
In de school, zegt zij, wordt door het verfranschend onderwijs het werk, welk de moeder heeft gesticht, afgebroken.
Al onze scholen zijn verdorven door den kanker der verfransching; er zijn veel meer Fransche normaalscholen dan Vlaamsche; geen wonder dus dat het getal Vlaamsche leeraars en leeraarsters veel kleiner is dan dat der Vlaamsche.
Voornamelijk drukt zij ook op de vervlaamsching der normale scholen voor juffrouwen omdat, zegt zij, de vrouw eerst en vooral Vlaamsch moet wezen; zij moet de kiem leggen van het Vlaamsch zaad, zij moet den geest van 't kind vormen, kortom, als de vrouw Vlaamschgezind is, zal de rest wel volgen, want de mannen zijn toch maar hetgeen de vrouwen ze maken! (Gelach, teekens van goedkeuring en langdurige bravos). Zij eindigt met te vragen dat bij den minister zou aangedrongen worden, opdat nog, vóór 't begin van October, de normaalschool voor regentessen te Brussel, in eene Vlaamsche Normale school zou herschapen worden. (Algemeene goedkeuring).
De eerw. heer Brouwers, pastoor te Nieuwer Amstel bij Amsterdam, de gekende geleerde historikus en knappe redenaar, vangt zijne rede aan met een hulde aan de moedertaal; hij zegt: eene taal kan om hare welluidendheid schoon klinken in het oor, maar nooit zal zij zoo goed tot in 't hart dringen dan de moedertaal.
Hij beknibbelt verder het gezegde des heeren de Beucker, en vindt dat het niet betaamt, dat men zich rechtstreeks tot den Paus wende; men moet eerst en vooral zich tot de bisschoppen wenden, en hij is verzekerd dat deze waardige prelaten, waaronder de Vlamingen niets dan vrienden tellen, gereedelijk de eischen der Vlamingen zouden inwilligen; hij gelooft niet, en wil niet aannemen, dat er bisschoppen zijn die onze taal vijandig zijn.
Spreker tracht ook de Fransche redevoeringen bij de inhuldiging der standbeelden van Breidel en de Coninc uitgesproken, te verschoonen. Niet allen, zegt hij, die Fransch spreken zijn onze vijanden.
Deze woorden zijn nauwelijks uitgesproken of een oorverdoovend geroep, getier, geschuifel doet hooren en zien vergaan; de heer Bouwers wil weer het woord nemen, doch nauwelijks heeft hij eenige woorden uitgebracht, om zijne eerste verklaring te verduidelijken en uit te leggen, of hij
| |
| |
hervalt opnieuw in dezelfde verklaring, daarop; nieuw geroep, geronk en geschuifel, en de heer Brouwers is gedwongen het spreekgestoelte te verlaten.
Wij bekennen ronduit, dat wij, voor den heer Brouwers, eenen van Hollands beste redenaars, dit incident ten zeerste betreuren; maar wie toch heeft zich in den bol gestoken eenen Noord-Nederlander, die hoegenaamd niet op de hoogte is van onzen strijd voor taal en recht, hier in België uittenoodigen om op eenen Landdag te spreken.
Het was te voorzien dat de goede man nevens de kwestie zou geklapt hebben. Enfin, het is eene harde les, die wij den geleerden redenaar en schrijver niet jonnen.
De heer Pauwels, student te Leuven, bekomt het woord en spreekt in 't lang en in 't breed over het wetvoorstel Coremans. - Wij moeten de stemming van dit voorstel eischen en zeggen tot onze wetgevers: indien gij weigert ons deze billijke wet te schenken, dan zijt gij onwaardig het land te besturen, en zoudt gij beter doen er maar dadelijk van door te trekken! (Donderende toejuichingen).
Hij besluit zijne rede met den wensch dat in het begin van den aanstaanden zittijd, het wetvoorstel Coremans worde voorgedragen en gestemd.
De heer Reinhard van Brussel betreedt het spreekgestoelte en zegt eraan te houden, eerst en vooral eene politieke geloofsbelijdenis af te leggen, en luidop te verklaren dat hij liberaal is. Die verklaring leg ik hier, zegt hij, te midden van katholieken met des te meer genoegen af, daar ik mij, zoo doende, wreek op den franskiljonschen vijand, die mij bij mijne Vlaamsche vrienden hatelijk poogde te maken, mijne politieke overtuiging zocht in twijfel te trekken, ja, die zelfs poogde mij in mijne innigste belangen te benadeeligen, en dat enkel omdat ik op den katholieken Landdag, verleden jaar te Antwerpen gehouden, ook het woord had gevoerd. (Langdurige toejuichingen).
Hij houdt zich aan deze verklaring, omdat hij blijken van onafhankelijkheid wil geven, en bedankt de katholieke Vlamingen voor hunne verdraagzaamheid en het gul onthaal welk hij onder hen geniet. (Toejuichingen).
Hij raakt vervolgens een aantal punten aan en zegt dat nog niets veranderd is in het verfranschend onderwijs te Brussel; hij vraagt dat de meisjes-normaalschool te Brussel vervlaamscht worde en dat men ze brenge op gelijken voet met die van Brugge.
Hij spreekt vervolgens over de wet Coremans en over het Vlaamsch in het leger, en vraagt dat het ontwerp Wagener en Visart toch eindelijk weêr aan de dagorde der tweede Kamer zou komen, waarvan het zoo plotseling verdwenen is, zonder dat men eenige reden deed kennen om die afschrabbing te wettigen of te verschoonen.
De geestdriftige spreker roept uit: Niemand mag voortaan
| |
| |
den graad van officier bekomen indien hij de twee talen niet machtig is, en indien men ons dit jaar de wet-Coremans niet geeft, dan stel ik voor te Brussel eene monsterbetooging in te richten, om aan onze bestuurders te bewijzen, dat mannen die ons onze rechten weigeren, de achting der Vlamingen niet meer waardig zijn en wij vrijheid en onafhankelijkheid genoeg bezitten om ons tegen die laffe beleediging te verzetten.
Alwie eene officiëele plaats wil bedienen, moet de twee talen machtig zijn, wij moeten wel Fransch leeren, dat de Walen dan ook Vlaamsch leeren! gelijkheid voor allen! Zij moeten het voelen, de Walen, dat zij niets meer worden zullen bij ons als zij onze taal niet kennen. (Langdurige toejuichingen).
Spreker zegt gelukkig te zijn hulde te mogen brengen aan twee katholieken, aan twee Vlaamsche mannen op bestuurlijk gebied; deze zijn, de heeren Dubois, gouverneur van Antwerpen, die den provincieraad met eene Vlaamsche redevoering opende, en dr. Van Steenkiste, die in den verfranschten klerikalen gemeenteraad van Brugge tegen politieke vrienden den strijd heeft aangegaan voor onze duurbare taalrechten. (Algemeene goedkeuring en luide toejuiching.)
Hij raadt de studenten aan zoo gauw mogelijk in den politieken strijd te treden en er hunnen invloed te doen gelden; overal, in Senaat, Kamer, Provincie- en Gemeenteraad moeten er Vlamingen maar geene bastaards zetelen; mannen zooals eenen Lippens, burgemeester van Gent, die bij de onthulling der standbeelden van Lieven Bauwens en Dr Ghuislain fransche redevoeringen uitspreekt, en gelijk Visart, burgemeester van Brugge, die aan de voeten van Breidel en de Coninc, van de overwinnaars op het grijpzieke Frankrijk, een fransch discours komt uitburrelen, zulke mannen, roept hij uit, zijn niet waardig nog langer aan het hoofd van door en door Vlaamsche steden te staan! Men moet ze bij de eerste gelegenheid vervangen door Vlaamsche kerels. (Toejuiching.)
Hij breekt ook nog eene lans voor de Vlaamsche opschriften en drukt den wensch uit dat al de Fransche uithangborden in Brugge binnen kort zullen verdwijnen,
(De spreker verlaat het gestoelte onder luid gejubel).
De heer De Visscher, advokaat te Brugge, bedankt de provincieraadsleden die zich van de moedertaal bedienen; hij verhoopt ook dat in 't vervolg, velen het niet zullen laten bij den eed in het Vlaamsch af te leggen, en verder zich in het Fransch uit te drukken, maar dat allen zich uitsluitend van de moedertaal zullen bedienen. De spreuk ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ moet daar in den provincieraad meer dan elders bevestigd worden. (Toejuichingen).
Spreker vraagt ook hoe lang het nog duren zal eer wij het staatsblad in twee talen zullen zien verschijnen, en kondigt aan dat een voorstel is neergelegd om den leergang van Vlaamsche letterkunde bij de Hoogescholen af te schaffen.
| |
| |
Zulks is een waar schandaal, en, al is het te denken dat dit voorstel zal verworpen worden, toch moeten wij van nu af aan krachtdadig protest aanteekenen tegen dien beraamden aanslag op de heiligste onzer rechten.
Hij klaagt ook over de door de officiëele beambten, slechte naleving, of beter gedurige overtreding der Vlaamsche wetten. De bureelerij, roept hij uit, is onze ergste vijand, de bureelerij is machtiger dan de ministers, dan de Koning zelf! De bureelerij is onze gezworen vijand, daarom moeten wij al onze krachten vereenigen, om dien moedwilligen verkrachter onzer rechten, te vellen. (Toejuichingen.)
Hij verhoopt dat welhaast Vlaamschgezinde mannen, die den moed zullen hebben zich van hunne moedertaal te bedienen, naar de Kamer zullen gezonden worden, om er het Vlaamsch woord te doen klinken tot spijt van Walen en Franskiljons.
Hij eindigt met den wensch dat onze Koning, die te Londen bewezen heeft zoo volmaakt Engelsch te kunnen spreken, ook Vlaamsch leere, ten einde zich tot zijn volk te kunnen richten in eene taal die het verstaat, en aan den voet van Vlaamsche helden geene Fransche redevoeringen meer te houden.
Als hij zoo goed eene uitheemsche taal spreekt, moet hij zich veel beter nog in de taal van zijn volk kunnen uitdrukken, dat is niets meer dan recht! (Toejuichingen).
De heer Voorzitter kondigt aan dat prins Boudewijn dit spoor volgt en reeds zeer goed, vloeiend Nederlandsch spreekt. Het is geen Waalsch of Fransch-Vlaamsch, het is zuiver en beschaafd Vlaamsch, hij zelf heeft er zich kunnen van overtuigen, want hij heeft de eer gehad gedurende eenige oogenblikken zich in 't Vlaamsch met den prins te onderhouden. (Langdurige toejuichingen. Leve prins Boudewijn! Leve den Vlaamschen prins! Leve onzen toekomstigen Vlaamschen Koning! weerklinken door de zaal.)
De heer Dr Van Steenkiste stelt voor eenen telegram van gelukwenschen aan den prins te zenden.
Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
De heer Theelen van Hasselt spreekt eene dichterlijke redevoering uit, waarin hij den harden strijd der Vlamingen huldigt, en hun aanspoort met moed te volharden tot het herlangen van onze heilige rechten, voor het heil van volk en land.
De heer Schoiers van Antwerpen geeft verslag over den toestand der kas van den Vlaamschen penning.
Uit dit verslag blijkt dat de twee jaren bestaans sluiten met een batig slot van 1321 fr.
De bijtredingen komen dapper toe, echter mag de werking nog niet algemeen genoemd worden.
Westvlaanderen heeft zich van den algemeenen bond afgezonderd, doch keert jaarlijks 100 fr. terug aan den algemeenen bond.
| |
| |
De algemeene bond heeft eene toelaag van 200 fr. aan het komiteit van den Landdag te Brugge verleend, ten einde de kosten te helpen dekken, veroorzaakt door het drukken van plakkaten.
Hij eindigt met eenen warmen oproep tot alle Vlamingen, hen bezweerende, zich als lid van den Vlaamschen penning aan te geven.
De heer Peeters van het Vlaamsch verbond van Antwerpen, zet in korte bewoordingen het doel van dezen bond uiteen, en toont aan wat al voordeelen zij reeds bekomen hebben en nog hopen te verkrijgen,
De heer Vande Putte, advokaat te Antwerpen, spreekt over de rechten en de plichten der Senators en Volksvertegenwoordigers. Hij toont aan welke hunne gedragslijn wezen moet in zake van Vlaamsche belangen.
De heer Stock, letterkundige, te Brugge, treed al de vorige sprekers bij; hij is ook van gedacht dat het onderwijs moet vervlaamscht worden; ongelukkig zal het uitwerksel daarvan zich maar na eenige jaren veropenbaren; daarom moeten wij ons vastklampen aan eene vaste reddingsplank, die ons wordt toegesteken, en die reddingsplank is te allen stonde opkomen en zich verzetten tegen de misbruiken en overtredingen, en, om de zaak met goed gevolg doortedrijven, is het noodig van, in de grootste steden tot in de kleinste dorpen, grieven-komiteiten interichten, in den aard van die welke reeds te Brussel en te Brugge bestaan. (Toejuichingen.)
De heer Lamb. Van Rijswijck, van Antwerpen, juicht ten volle de verdienstelijke Vlamingen toe, en brengt hun uit ganscher harte eene welgemeende en welverdiende hulde; hij is echter van gevoelen, dat wij zoo uitsluitend niet mogen zijn, en ook de Walen die de rechten der Vlamingen erkennen en huldigen moeten dank wijten; hij stelt voor den Waalschen minister de Moreau eenen telegram te zenden om hem te bedanken voor de stichting der Vlaamsche Akademie, waarmede hij ons heeft begiftigd.
Dit voorstel wordt luidruchtig toegejuicht en met algemeenheid aangenomen.
De volgende telegram werd opgesteld en gezonden:
Aan Minister de Moreau te Brussel,
De Vlamingen op den Brugschen Landdag vergaderd, danken U voor het stichten der Vlaamsche Akademie.
De Voorzitter,
Dr Van Steenkiste.
De heer Hellemans van Antwerpen teekent protest aan tegen de Fransche redevoeringen welke door den Koning en den burgemeester Visart aan den voet der standbeelden van Breidel en de Coninc de verleden week werden uitgesproken.
De heer Costenoble, van Brugge, toont aan dat het streven der Vlamingen edel, grootsch en rechtvaardig is, en dat al wat zij vragen billijk moet genoemd worden.
| |
| |
De heer Vermandere, van Kortrijk, drukt zich uit in levendige en kluchtige bewoordingen; hij zegt dat Kortrijk jaloersch is van Brugge en ook een monument wil oprichten in 't midden der groene velden, waar de Gulden Sporenslag in 1302 werd geleverd.
Te midden dier vruchtbare akkers, moet een kolossale Leeuw opgericht worden om de glorierijke zegepraal te herdenken; te dien einde is er te Kortrijk een Breidelpenning gesticht en hij verhoopt dat de vrijgevige Vlamingen, die voor het Brugsch monument zoo gereedelijk in den zak gingen en zoo veel gaven, ook ditmaal hunnen penning zullen storten tot het oprichten van den zegepralenden Leeuw. (Donderende toejuichingen).
De heer Verhoef, ondervoorzitter van den Landdag, overhandigt aan den heer Vermandere 20 fr. als eerste bijdrage van eenen milden gever, die onbekend wil blijven!
De heer Vermandere zegt zijn best te zullen doen om dit goudstuk te verduizendvoudigen. (Salvos van toejuichingen).
De heer Haerynck, leeraar te Brussel, zegt dat groote veranderingen, in het programma van het onderwijs op touw gezet, binnen kort zullen openbaar gemaakt worden; hij roept de aandacht der Vlamingen op die zaak, en spoort hen aan een oog in 't zeil te houden.
De heer Van Steenkiste kondigt aan dat de heer De Beucker het woord heeft gevraagd om de woorden van pastoor Brouwers te weêrleggen; hij is echter van gevoelen dat hij hem zulks moet weigeren, daar deze vergadering geene plaats is waar men redetwist, maar alleenlijk de grieven van het volk blootlegt en zijne belangen bespreekt. (Teekens van goedkeuring).
Tot slot neemt de heer Jan De Laet, eerevoorzitter, het woord, en bedankt in korte, doch gepaste woorden de zoo talrijke vergadering, en roept hun een hartelijk en welgemeend tot weerziens! toe.
De Vlamingen verlaten de zaal onder het zingen van den Vlaamschen Leeuw.
Deze vergadering mag aanzien worden als een ware zegepraal voor de Vlaamsche beweging, want van 9 ure 's morgens tot half een 's namiddags, werden er onze belangen zoo vrank, zoo vrij, zoo rechtzinnig en zoo praktisch besproken, dat ongetwijfeld deze bijeenkomst de beste vruchten voor den dietschen stam zal afwerpen.
In den namiddag kwamen te Brugge de twee volgende telegrammen toe in antwoord op de twee, welke door den Landdag naar Brussel werden gezonden:
| |
| |
Brussel, (ministerie) 22 Augustus 1887.
Dokter Van Steenkiste, Voorzitter van den Vlaamschen Landdag, te Brugge.
‘Z.K.H. prins Boudewijn heeft met geluk de uitdrukking uwer dankbaarheid ontvangen. De prins heeft mij belast u te zeggen, hoe tevreden hij geweest is gister eenige uren onder de Vlamingen door te brengen.
De kapitein ordonnans-officier
O. Terlinden.
Bruxelles Législatif, 5 h.
Dokter Van Steenkiste, Voorzitter Brugschen Landdag, Brugge.
Zeer dankbaar over de erkentenisbetuigingen der Vlamingen, bid ik U mijne geluk- en voorspoedwenschen aan den Brugschen Landdag uit te drukken.
Ridder de Moreau.
Zoo verliep een dag die getuigenis gaf van onbeperkte vaderlandsliefde, en eigenaardige eigendommelijkheid.
Karel Lybaert Jte.
Gent, 23n Oogst 1887.
|
|