De tentoonstelling van Arte et Labora, bevat verscheidene zeer verdienstelijke stukken.
Van den heer De Bruyn een fraai landschap, Maand Maart getiteld, benevens een veelbelovend binnenzicht, eene timmermanswerkplaats.
Een poosje rust, het atelier van eenen schilder, door den heer De Smet, is bevallig van kleur, doch als opvatting alles behalve nieuw.
De heer Dierckx blijkt een veelzijdig ontwikkeld jong kunstenaar. Zijn mannenportret is in- en uitwendig zeer gelijkend, terwijl hij door zijnen visscher ons schijnt te voorspellen, dat hij eenen eigen weg wil bewandelen. Zijn werkhuis van steenhouwers is uitstekend van toon.
Zeer uitvoerig en met zorg getoetst is het stukje van den heer Geerinck, de Oude Olieslagerij, doch niet minder ook de Smid van M. Mortelmans, die bovendien nog eenen wagenmaker tentoonstelde, voortreffelijk van kleur en licht, doch schetsachtig uitgevoerd.
Een kunstenaar van M. Nahon, dat is te zeggen, een arme vioolspeler onder de hanebalken, oud en grijs, maar toch gelukkig nog door zijn instrument, is een uitmuntend paneeltje, met talent en gevoel geschilderd.
De heer Timmermans had eene heele verzameling uitgestald, zoo schoon als verscheiden, en geen stuk, of het legde getuigenis af voor den ernst, waarmee hij zijne kunst opvat. Hier geene schetsen, geen haastig afgekletst werk; maar zorg en degelijkheid. De koestal is een uitmuntend stuk, zoowel als het grootere, de beeldhouwer, volgens ons de parel der tentoonstelling. Doch ook de Smis, de borstelmaker, de verfwrijver, en de daken van oud Antwerpen, maken aanspraak op hooge waardeering, die hun ook geenszins onthouden werd.
Van de twee binnenhuisjes van M. Van Groeningen, beide rijk aan verdienste, was de klooster apotheker best.
Eindelijk kregen we van den heer Verdonck een groot doek te zien, bloemen en vruchten, dat reeds een geoefend en krachtig penseel verraadt en ons naar meer van dien aard en die hand doet verlangen.
Antwerpen.
Frans Van Cuyck.