bladzijde te lezen, die door zinrijkheid met den keurigen vorm om den voorrang dong, die een aanschouwelijk beeld van Vondel's streven op lyrisch en dramatisch gebied zonder eenig misbruik van épitheten aanbood. De uitgave van Mr J. van Lennep rondde, wat hier en elders aangewezen was, volkomen af. Ze wierp een helder licht op duistere plekken in 's dichters leven en werken; ze verhaalt met haren aangenamen, bevattelijken, zaakrijken stijl de eigenaardige belangwekkende ontwikkeling van den dichter en van den denker Joost van den Vondel.
Trots dit alles (zeiden we), bleef de “billijke” waardeering van dien meest bevoorrechten zoon der Nederlandsche Muzen nog altijd iets onbillijks, iets conventioneels, iets ploertigs aankleven. Men ging telken jare Gijsbrecht zien vertoonen, tot onkenbaar wordens toe verminkt in zijne gekastigeerde tooneeluitgave, meestal ongenietbaar, bovendien door gebrek aan smaak bij de Nederlandsche tolken van den treurspeldichter. Men las op school de eene of andere rei uit den Lucifer of den Palamedes: men leerde haar zelfs van buiten; maar vergat haar even spoedig en met even weinig gewetenswroeging, als men de zooveelste ode uit het zooveelste boek van Horatius' Lierzangen uit het geheugen verloor, Vondel was en bleef impopulair.
Impopulair is wat erg; het woord klinkt hatelijk... Laat ons aannemen, niet populair; en vragen: Kon dat wel voer iemand eene teleurstelling zijn dat Vondel niet populair is geworden? Heeft iemand ooit zich voorgesteld Vondel als volksdichter uit te roepen, of zelfs uit enkele zijner werken een volksboek saam te kiezen? Is 't geen verkeerd standpunt nemen, de zaak uit die richting te beschouwen! Sprak men van eene volksuitgave zijner gedichten, dat wilde toch eenvoudiglijk eene goedkoope uitgave beteekenen, waarbij de mildste bron van taal- en dichtgenot voor iedereen genaakbaar worden zou.
Vondel is het edelste sieraad van Nederland's letterkroon. Onze beroemde prozaschrijvers en dichters bewonderen hem en verrechtvaardigen hunne bewondering in merkwaardige studiën; zij spreken tot het volk over de verdiensten, de vruchtbaarheid, de kracht, de gemoedelijkheid, de frissche taal en poëzie, het lustige lied, de hoogere vlucht der bespiegelingen, het geeselend spotvers van den alles omvatteden geest; zij wenken de jongelingschap tot dagelijkschen omgang met Vondel, en wijzen haar met geestdrift de wegen en paden in zijne onmeetbare dichtwaranden; zij leeren Noord en Zuid hunne oude volkseenheid herdenken en erkennen in dat eeuwig gedenkteeken de ongekrenkte gemeenzame moederspraak, waar Noord en Zuid zijn eigen taal in verneemt.
En hunne rechtzinnige overtuiging zou miskend worden, en van geveinsdheid beschuldigd, en van der hand gewezen bij 't slotvonnis: niemand zal van die gemaakte geestdrift dupe zijn; terwijl men anderzijds in Vondel's dichthof den eersten blijden bloei, de eerste deugdelijke vruchten onzer schoone rijke moedertaal begroet, en niet achteruit wijkt om te bevestigen dat, wie bij hem ter school gaat, uit zijne aanhoudende lessen, goedbeslagen taalkenner, geleerde en schrijver zal wederkeeren.
Wij stellen de volgende vragen, die we ons voorbehouden naar onze zienswijze en naar getuigenis van anderen te beantwoorden: Hoe komt het dat Vondel een tijd lang bijna uitsluitend heeft in den roem van zijnen naam geleefd, niet meer in de kennis zijner werken! Hoe verre is de terugkeer tot de ernstige studie dier werken gevorderd? Onder welke voorname opzichten dient Vondel bestudeerd te worden? Welk deel zal hem toekomen in het onderwijs en in de vorming der jonge talenten?...’
De zitting wordt om 4 ure een kwart geheven.