De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordeelingReinaard de Vos, Middeleeuwsch dierenepos in zeventien zangen, voor de eerste maal in zijn geheel en in de oorspronkelijke maat bewerkt door Prudens Van Duyse. Met portret van den dichter en platen naar L. Richter. Derde uitgave. Roeselare, De Seyn Verhougstraete. 1887,Wat is er in de laatste halve eeuw, sedert Jan Frans Willems in 1836 voor de eerste maal den oorspronkelijken tekst van Reinaert de Vos uitgaf, niet al geschreven over dat beroemde heldendicht van ‘Willem, die Madok maecte’! En hoeveel menschengeslachten hebben zich niet verkwikt aan de lezing van ons eenig Nederlandsch epos! Tekst, bronnen, tijd van ontstaan, dichter - alles weid beurtelings onderworpen aan een ernstig onderzoek en eene grondige studie, waaraan de grootste letterkundige geesten onzer eeuw: Willems, Jonckbloet, Jacob Grimm, Hoffmann von Fallersleben, Martin en anderen hunne beste krachten wijdden. Ook in de meeste hedendaagsche talen verschenen er overzettingen en omwerkingen van, waar tusschen wij slechts noemen die van Willems, van De Geyter, Van Duyse en Goethe. | |
[pagina 183]
| |
De laatste, geschreven in stijve hexameters, gelijk men weet, bevalt ons het minst - het weze den schepper van Werther, Hermann und Dorothea en Faust niet te na gesproken. Indien men ons nu dwong, onder de drie overige eene keus te doen, dan legde ik zonder aarzelen den vinger op die van.... De Geyter, waarvan onlangs eveneens eene prachtuitgave het licht zag. Ziehier waarom Wanneer ik lust gevoel om eenige meesterstukken van Rembrand of Rafaël te zien, dan begeef ik mij naar Amsterdam of Parijs b.v., doch kan mij onmogelijk tevredenstellen met eene kopij of eene min of meer gewijzigde nabootsing, al bezit ik de zekerheid, dat de eerste quasi volmaakt en de laatste zoogezegd verbeterd is. Immers, ik vraag niet naar het werk van Peer of Pauw, maar naar dat van evengemelde genieën, gebreken en feilen inbegrepen. Willems, en nog veel meer Van Duyse hebben gemeend, het puikgevrocht van den beroemden onbekenden Willem te moeten verbeteren in het opzicht van geest en taal. Deze heeft zich allerlei wijzigingen veroorloofd en schier een nieuw gedicht geleverd, terwijl gene trouwer bij het oorspronkelijke bleef, zonder evenwel zich te kunnen onthouden, met zijne taak van vertaler die van schifter en zedenmeester te paren. Hooren wij hem liever in zijn voorbericht zelven: ‘Zoodra het tweede gedeelte geheel zal bekend wezen, zal ik mij onverwijld ook met de omzetting van hetzelve bezighouden. Ik zeg omzetting; want de vergelijking met den grondtekst van dit eerste stuk, zal doen zien, dat ik niet overal en niet alles vertaald heb. De rol van den pastor heb ik, welstaanshalve, aan den koster overgedragen, en menige al te rauwe uitdrukking is door mij verzacht geworden. Hetgeen een geestelijke der 13de eeuw dierf schrijven, zou thans aanstoot geven’!!Ga naar voetnoot(1) Die angstvallige vader Willems! Ehwel, ik keur die handelwijs af. Ziet gij de overspelers uit de romans van onzen tijd door de zeloten van latere eeuwen herschapen worden in hartstochtelijke herboriseerders, die in een andermans hof drongen om een kostelijk maar verboden bloemke te plukken?... | |
[pagina 184]
| |
Men late Reinaert de Vos zooals het geschreven werd door den genialen Willem omstreeks 1250. Het is geen boek voor kinderen, en volwassenen mogen immers weten, hoe het met spraak, gedachten en zeden gesteld was vóor zeshonderd jaar, in den tijd van Maerlant en Breidel. Dat alles belet echter geenzins, dat Van Duyses bewerking zich heel aangenaam laat lezen, en dat de derde uitgaaf hiervan, zooeven door den ijverigen en kunstminnenden heer De Seyn bezorgd, hare eigene waarde bezit. Hier heeft men namelijk de twee deelen van den Reinaert vereenigd, en bovendien is dit wel het boek, waarin Van Duyses luimige, speelsche geest het best tot zijn recht komt. Dan, ook als drukwerk zou men deze nieuwe uitgaaf koopen. Met het oog op den betrekkelijk lagen prijs, mag men de stoffelijke uitvoering gerust prachtig noemen. De omslag, de titel in twee kleuren, de roode lijstjes om de bladzijden, alles werd om termeest verzorgd; voeg daar de fraaie kop- en eindstukken, de plaatjes naar den beroemden Duitschen teekenaar L. Richter en het portret des dichters bij, en gij hebt een boek vòor u, hetwelk uitmunt boven vele door goeden smaak en sierlijkheid. Het zou in geene bibliotheek mogen ontbreken. Welke dichter schenkt ons nu de legende van Tijl Uilenspiegel en die van Langen Wapper in een modern, kunstvol kleed? Waarom zou een Vlaming, doorgloeid van het heilige scheppingsvuur, ten onzent niet kunnen verrichten, hetgeen o.a. Julius Wolff voor Duitschland deed? Waarom zou hier geen Wilhelm Jordan opstaan, die het grootsche Nevelingenlied meer genietbaar maakte voor den negentiendeeuwschen Vlaamschen lezer? Antwerpen. J. Frans Van Cuyck |
|