De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
PoëzieI.
| |
[pagina 456]
| |
En thans!... Wat gaan en keeren in den gaard!...
- De kindren komen blij en rein van aard,
En vlechten kransen van de fleurge rozen,
Wijl zij van zoet genot en blijheid blozen!
Verliefden komen in het avonduur,
De ziel vol droomen, 't hart vol minnevuur,
En 't is een keuvelen, fezelen, zoenen, kozen,
Bij 't plukken en het geven van de rozen!
En oude lieden komen sukklend ook ten gaard!
Te droomen van hun jeugd, zoolang verjaard!
In zoet herdenken zij dan roosjes plukken,
Die zij vol zaalgen drift aan 't harte drukken!
Ja, heel de Menschheid brengt der rozen huid!...
Elk stort hier uit wat hem het hart vervult;
Elk zoekt hier liefde, wonne, hope tevens,
Bij 't frissche, lachend liefdebeeld des levens.
* * *
En in dat blij gejoel,
Dat opstijgt aller wegen,
De nachtegaal heeft koel
Zijn tooverlied gezwegen!...
Het woud ligt stil bij nacht:
Geen lied klinkt door de boomen!
De maan, in bleeke pracht,
blikt treurig in de stroomen!
De dag breekt weder aan!...
Helaas! ziedaar, in 't ronde,
Verwelkte rozenblaan!
Hun schoonheid is verzwonden!
Een rukwind stuift door 't dal,
en trekt verwoestend henen!...
De roosjes, zonder tal,
zijn uit den gaard verdwenen!..,
* * *
En kom nu, Menschheid, kom nu weer
Uw lieflik levensbeeld aanschouwen!
Het ligt verstrooid ter aarde neer!..,
Van al die schoonheid, lief en teer,
Is slechts een kale stam behouên!
| |
[pagina 457]
| |
En doch! dit beeld is trouw en waar!...
Zoo broos is alles hier beneden!
Wij komen en wij gaan te gaar!..
Aan 't eind der wieg, staat reeds de baar!
Een rukwind stort ons in 't verleden!...
P.P. Denijs.
Komen, 25 Juni 1885. | |
II.
| |
[pagina 458]
| |
Doch vergeefs: mij bleef 't verstommen,
Daar beperkte wetenskracht
Mij staag toeriep; Godsgeheimen
Blijven voor de schepsels, nacht.
Hoe, verstommen? neen; 'k mag zingen
Ja, aanbidden, offers biên,
Wijl mij 't kleinste stip der schepping,
Op een Vader neêr doet zien.
Karel Delmotte.
Gent, Oogstmaand 1886. | |
III.
| |
[pagina 459]
| |
- Gij, wilde speelsche zonnestraal,
Die glanst en schittren doet,
Voert gij ook soms een minnetaal
Tot meisje lief en zoet? -
‘Ik spreek van u aan 't maagdekijn,
Van als ik 's morgens gloor;
Ik kus haar mondje rood en fijn
En dring haar hartje door.’
En bloem en vlinder, vogelkijn,
Het spreekt mij al van min:
Dus houd ik van in 't veld te zijn;
Maar 't liefst met mijn vriendin.
Prosper Leflot.
Lier, Juli. | |
IV.Aan den zoogenaamden DIEDERIK, Dichter van Op haar naamdag, bladz. 413, voorg. afl. Diederik,
Dat ben ik,
Maar wat moeten mijne vrinden
't Voor mijn leeftijd kluchtig vinden
Dat geliflaf, dat gezucht
't Hunkren naar verboden vrucht!
Diederik,
Dat was ik
Reeds vóór zes en twintig jaren!Ga naar voetnoot(1)
Laat me toch dien naam bewaren
En gebruiken tot mijn dood:
Stel mij aan geen lachmerkt bloot!
Diederik
Dat blijf ik
Voor wie deze lettren lezen!
Zoo gij nu mijn oir wilt wezen,
(Niets verliest mijn zoon daarmeê)
Teeken gij dan: Diederik II.
Diederik.
Namen, 18 September 1886. | |
[pagina 460]
| |
Upgedraghen aen dat soet lieveken mijn Mejoncvrouwe X....Soet lieveken mijn!
Soet lieveken mijn!
Du bloemeken scone, du roseken fijn!
Ic dole so geren met di maer allene,
Ende singhs di mijn liefde als tvoghelcen clene,
Soet lieveken mijn!
In tloover kweelt tvincscen een voiseken teer,
Daer min ic di, liefken, wel dusendmael meer.
O, scoon maechdelijn,
Met di maer te sijn,
Met di ganse allene,
Soet lieveken mijn!
Soet lieveken mijn!
Soet lieveken mijn!
Dijn oogscens sijn blaue, dijn herteken rein.
Dijn oogscens zijn blau, ende diep als de baren
En traentjes - de dauw die de bloemekens garen,
Soet lieveken mijn!
Dijn herteken rein, es so lief, es so soet,
't es al vroude, geluk, wat di minnen me doet,
Di blau oogscens dijn,
Dat herteken rein,
Veur mi sijn al schatten,
Soet lieveken mijn!
Soet lieveken mijn!
Soet lieveken mijn!
Dijn kusjes zijn hemelsch, als honig so fijn!
Allene, di kussend.... van zaligheid trillen
En immer di kussen... di liefdedorst stillen,
Soet lieveken mijn!
Dan legh ic mijn hooft up dijn boesem ter neêr,
Dijn lippekens wenken.... nog immer, nog meer....
O, scoon maechdelijn,
Met di so te sijn,
So immer di kussen,
Dat gansc leven mijn!
Jan Van Menten.
MDCCCLXXXV. |
|