De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
Eerste tooneel.
Eliza, alleen.
(Zij komt voorzichtig uit het huisje). Moeder slaapt reeds... Oude brave vrouw!... Zooveel en zoolang heeft ze gezorgd, dat haar rusten wel verdiend is.... Ach, waarom kan ik, nog zoo jong, geen vreedzamen slaap meer genieten?.. Zie, onwillekeurig kom ik buiten, om te mijmeren en te treuren in de duinen.... (Meer naar den achtergrond). Wat is het stil, akelig stil!... En hoe zwart zijn de wolken!.. Een bleeke gloor nog slechts dáár, in het westen, van de ondergaande zonne. (Zij klimt op een heuveltje). Bruisend klotsen de golven tegen den dijk (Zij bedekt schielijk de oogen). Hoe woedend spatten zij in de hoogte!... Daar is storm op handen.... O wreede, onmenschelijke zee, nog razender moet gij geweest zijn, wanneer het vaartuig schipbreuk leed, waarop mijn arme verloofde dienst deed! En dan, wanneer ge rustig wordt, dan zingt uwe stem van zalige liefde, alsof gij spotten wildet met mijn vroegtijdig wee!... (Naar voren). No 1.
aria.
o Wilde vloed, o wilde vloed,
Ach, wist gij hoe mij 't harte bloedt,
| |
[pagina 442]
| |
Wanneer ik u, met razend woelen,
Uw spattend schuim op 't strand hoor spoelen,
o Wilde vloed, o wilde vloed,
Ach, wist gij hoe mij 't harte bloedt!
Waarom toch hebben uwe golven
Mijn' Hendrik in uw' schoot bedolven,
En sloot ge u over 't peilloos graf
Van hem, die me eens zijn liefde gaf?
Ach, wist gij hoe uw eindloos klagen
Mijn hart van schrik en wee doet jagen,
En mij zoo foltrend lijden doet!...
o Wilde vloed, - o wilde vloed!
O ja, wel pijnlijk is het denkbeeld dat hij dáár rust, in den schoot der golven, zonder te weten wáár, zonder hoop ooit dat plekje te vinden, en er de knie te kunnen buigen tot het gebed!... Telkens als ik sta aan den oever der zee, herdenk ik den avond waarop hij mij bekennen dorst: ‘Eliza, ik zie u zoo gaarne!’ En wat daarop volgde, - o, dat geluk kunnen alleen de engelkens smaken. No 2.
romance.
Toen hij voor de eerste maal mij kuste,
Belonkte ons 't maantje aan 's heemlen trans.
Omlaag was alles stilte en ruste,
Omhoog was alles zilvren glans.
En toen voor 't eerst de zilte baren
Hem deden aan mijn oog ontvaren,
Klonk, roerend zoet,
Zijn afscheidsgroet
Mij tegemoet;
En 'k volgde, in lange, bange nachten,
Mijn trouwen Hendrik in gedachten,
Die dobberde op den vloed.
Bij tooverslag ontweek de smarte,
Toen hij mij, als een kostbren schat,
Opnieuw aan 't liefdrijk kloppend harte
In bei zijne armen hield omvat.
Helaas, nu blijf ik weenend staren
Op 't maatloos veld der grauwe baren!
| |
[pagina 443]
| |
Mij klinkt zijn groet
Niet roerend zoet
Meer tegemoet!
En toch, in lange, bange nachten,
Herzie ik Hendrik in gedachten
Nog dobbren op den vloed.
| |
Tweede tooneel
De Vorige, Lucas.
Lucas
(komt ongemerkt op, links, en zingt, ter zijde:)
Naar u blijft ook mijn ziele smachten,
Uw beeld zweeft immer me in gedachten,
En zet mij 't hart in gloed!
Lucas.
Liezeken!
Eliza.
Mijnheer Lucas! Gij hier?
Lucas.
Doe ik u schrikken?
Eliza.
Neen, maar.... waarom komt gij zoo geheimzinnig langs hier, nu het avond wordt?
Lucas.
Wat wilt gij? Als de zon slapen gaat, staan immers de verliefden op.
Eliza.
Ha, gij zijt verliefd?
Lucas.
O, tot over de ooren!
Eliza.
Zoo, zoo!...
Lucas.
Ja, ik ben verliefd, ik ben betooverd, ik ben van den duivel bezeten!
Eliza.
Gij hebt er toch wel iets van.
Lucas
O, ik geloof het wel!... Mijn hart is getroffen geworden door den gloed van een oog,... van twee oogen,... van twee sterren,.... van twee zonnen!... Ik droom....
Eliza.
Dat hoor ik wel.
Lucas.
Ik droom van haar gedurende den dag, gedurende den nacht en op andere tijden ook nog. Ik weet niet meer wat ik doe, ik weet niet meer wat ik zeg!
Eliza.
Arme Mijnheer Lucas!
Lucas.
Neen, rijke Mijnheer Lucas!... Want, Liezeken, ik zelf ben niet te versmaden.
Eliza.
O neen, gij hebt talent....
Lucas.
En geld!
Eliza.
Gij hebt bekoorlijkheid.
Lucas.
En geld! | |
[pagina 444]
| |
Eliza.
Gij hebt verstand....
Lucas.
En geld!
Eliza.
Gij hebt... (ter zijde) een' slag van den molen weg!...
Lucas.
En geld!... Sedert den dood van mijnen oom ben ik de rijkste grondeigenaar van tien uren in de ronde.... Welnu, Liezeken, zoudt ge mijne vrouw willen worden?
Eliza.
Ik?... Ha, ha, ha!...
Lucas.
Wat blief?
Eliza.
Ik lach.
Lucas.
Gij lacht?... (Tot het publiek) Zij lacht!
Eliza.
Maar Mijnheer!... Is dat ernstig!
Lucas.
Zeer ernstig. Welnu?
Eliza.
Ik bemin Hendrik, gij weet het.
Lucas.
Maar...
Eliza.
Ik blijf hem beminnen.
Lucas.
En mij?
Eliza.
(Met kracht) Nooit!
No 3.
Tweezang.
lucas.
Ik koos nochtans u uit
Tot mijn bruid,
Gij zult dus 't jawoord schenken
Na ernstig overdenken.
Ik koos u immers uit
Tot mijn bruid.
Neem dra een kloek besluit:
Zeg ja!
(Poos).
Eliza.
Ha, ha, ha, ha!
Eliza.
Verspil in minnenijd
Niet uw' tijd.
Nooit zult ge me overreden
Met u in d'echt te treden.
Verspil in minnenijd
Niet uw' tijd,
Vermits gij schipbreuk lijdt,
Zoo ga!
(Poos).
| |
[pagina 445]
| |
Lucas.
Ha, ha, ha, ha!
Te zamen.
Eliza.
Al koost gij ook mij uit
Tot uw bruid,
Nooit zult ge me overreden
Met u in d'echt te treden,
Al koost gij ook mij uit
Tot uw bruid,
Verander van besluit
En ga....
(Poos)
Ha, ha, ha, ha!
Lucas.
Ik koos u immers uit
Tot mijn bruid!
Ik zal u overreden
Met mij in d'echt te treden.
Ik koos u immers uit
Tot mijn bruid
Dra hoor ik tot besluit
Uw ja....
(Poos)
Ha, ha, ha, ha!
Lucas.
Uw laatste woord!
Eliza.
Neen, neen, neen.... nooit!
Lucas.
Gij wilt het....
Eliza.
Of liever, ik wil het niet!
Lucas.
Of liever, gij wilt het niet! Het zij. Maar luister. Ge kent mij nog niet. Ik geef u een kwart uurs om u te bepeinzen, ernstig te bepeinzen... Stemt gij niet toe, dan zal ik u dwingen.
Eliza.
Gij?
Lucas.
Ik! (Af, links).
| |
Derde tooneel.
eliza.
(Nadenkend). Dwingen!... Wat wil hij zeggen? Dwingen,... hij mij dwingen!... Kom, kom, dat zal eene nieuwe gril zijn van zijne ietwat zwakke hersenen. Een goede jongen, maar.... (zij wijst op het hoofd) . Ha, ha! Dat zou wat prettigs wezen, ik zijne vrouw!... (Zeer ernstig) En Hendrik!... (Zij beklimt een heuveltje) . 't Is of de zwartste wolken wegdrijven; de zee wordt kalmer, er is geene vrees meer voor onweer.... (De Angelus klept) . Hoort, de Angelus klept.
No 4.
Romance. Daar klingelt
En tingelt
Het klokje der vree,
Dat tampt in de duinen, en wegsterft op zee.
| |
[pagina 446]
| |
Gelukkigen knielen,
Verheffen de zielen
In roerenden drang,
Maar.... mij klopt de boezem zoo bang!
Kling-klang,
Zilveren zang,
Kling-klang!
(Het klept ten tweede male).
't Geschemel
Ten hemel,
De fonklende pracht
Verkondigt weldra weer den rustigen nacht.
Voor minnenden komen
De zalige droomen
Vol roerenden drang,
Maar.... mij klopt de boezem zoo bang!
Kling-klang,
Zilveren zang,
Kling-klang!
(Het klept ten derden male; het wordt langzamerhand donker. - Men hoort in het orkest de klokketonen der naburige dorpskerken aangevoerd worden door den wind, en zachtjes wegsterven. - Eliza opent de deur van haar huisje en spreekt naar binnen):
Ze rust nog. - Zie, ze glimlacht in den droom. - O, slaap wel, oude, trouwe moeder, en God alleen kenne den worm, die het hart uwer dochter verteren zal!... (Zij sluit voorzichtig de deur. - Korte poos. - Lucas bemerkende):
Daar is hij waarachtig weer!
| |
Vierde tooneel.
de vorige, lucas.
Eliza.
Wat wilt ge van mij?
Lucas.
Gij weet het. Hebt gij overdacht?
Eliza.
Neen.
Lucas.
Blijft ge weigeren?
Eliza.
Ja.
Lucas.
Neen, ja... Onzinnig meisje!.. Gij zoudt rijk zijn, gekleed gaan in kostbare stoffen, omhangen met goud en gesteenten.
Eliza.
Ik verlang uwen rijkdom niet. | |
[pagina 447]
| |
Lucas.
Gij zoudt nooit meer moeten zwoegen en slaven.
Eliza.
Wie onder 't werk is groot gebracht, vreest het werken niet.
Lucas.
Of is het mij dien ge haat?
Eliza.
Ik heb enkel medelijden met u.
Lucas.
Medelijden!... Ha, gij meent dat het mij hier schort, in de hersenen!... Maar, spreek ik als een dwaas!... Eliza, o, ik bid u, het kan zijn dat het geld u niet bekoort.... Maar... ik zie u zoo gaarne!
Eliza.
Houd op, Mijnheer, uwetaal is heiligschennis! Wat ge daar zegt heb ik eenmaal gehoord, van hem, hoort ge, van Hendrik, en gij hebt het recht niet, die woorden te herhalen!
Lucas.
Maar Hendrik is... verdronken.
Eliza.
Wie zegt het u?... Wel heeft men het wrak van zijn schip op zee gezien; maar tot hiertoe ontbreekt alle bericht over de manschap. Kon zij niet even goed gered als verdronken zijn?
Lucas.
Dat zegt ge wel, maar gij zelve gelooft het niet!
Eliza.
(ter zijde) , Het is waar!
Lucas.
Hoor mij aan, tracht mij te beminnen, wij zullen zoo gelukkig zijn! (Hij treedt haar nader) .
Eliza.
Achteruit, lafaard!... Ga, en behoor met uw goudslijk wufte, lage schepselen; maar nader geen eerlijk visscherskind!
Lucas.
Ook mijne bedoelingen betwijfelt gij? Welnu, sidder.... (Hij gaat schielijk naar de deur der hut; het verduistert) .
Eliza
(wil de deur beschermen).
Och, stil, bid ik u, stoor moeder niet.... Zie, ze slaapt zoo gerust:
Lucas.
Ze slaapt, ja, maar.... in mijn huis!... Binnen weinige dagen, hoort ge, binnen weinige dagen jaag ik u beiden op straat.
Eliza.
Gij zult niet durven!
Lucas.
En waarom niet? Ik zal meer doen, de klank van mijn goud zal meer doen. Nergens, hoort ge, nergens zal zij een eigen dak meer vinden, of opgenomen worden door bekenden. - (Stil muziek) . En dan dwaalt zij daar, langs den oever der onstuimige zee, terwijl de winden haar zweepen in 't gelaat!... En dan dwaalt zij daar, blootgesteld aan storm en regen, zonder schuilplaats, zonder troost, zonder hulp!
Eliza.
Maar dan zult ge mijne moeder vermoorden!
Lucas.
Ik niet, maar gij! | |
[pagina 448]
| |
Eliza.
(Zij werpt zich voor zijne voeten. - Het wordt zeer donker) . O, wees barmhartig! Dood mijne oude, trouwe moeder niet!... Zie, ik smeek u op de knieën, spaar heure grijze lokken! Het is te wreed! Eisch zulk offer niet van mij!
(Zij is door schrik als verbijsterd).
Lucas
(richt heur langzaam op; zij verstaat hem niet meer. - Op dit oogenblik treedt Hendrik, zeer geheimzinnig, op den achtergrond).
Sta op, melieve, ja, ge bemint mij, ik weet het wel!... Denk aan dien andere niet meer: dooden komen niet terug. (Hij wil haar kussen. - Het dondert) .
Hendrik.
Doemnis!
Lucas
(gilt, en ijlt verschrikt weg, rechts).
| |
Vijfde tooneel.
Eliza, Hendrik
Eliza.
(staat eenen stond verplet; daarna, als uit een' droom ontwakend, wil zij naar Hendrik toesnellen, en zich in zijne armen werpen.)
Hendrik!
Hendrik.
Blijf.... Uwe plaats is niet meer aan het hart dat gij gebroken hebt, maar aan het hart van dien ellendigen wellusteling!
Eliza.
Maar, ik bid u....
(Het dondert)
.
Hendrik.
Zwijg. Vererger uwe misdaad niet door laffe logentaal. Ik heb alles gezien; alles, hoort gij?
Eliza.
Maar, ik bid u....
(Donder)
.
Hendrik.
Neen, lieg mij niet voor!... Meineedige!... Ha, ik was immers dood, verdronken op zee, ha, ha ha!... Niet waar?... En daarom moest gij u aanstonds in de armen werpen van een ander man?... Niet waar?... En van welk een' man? Van een half verdwaasden rijkaard! Ha, ha, ha!...
(Als bevreesd voor zijn lachen)
. Mijn God!... mijn hoofd dreigt uiteen te spatten!.. O, ik zal krankzinnig worden?
(Snikkend)
O, ware ik maar dood! Ware ik maar op zee verdronken?
No 5.
Aria. Waarom onthieldt ge, teugellooze baren,
Mij de eeuwge rust in uwen sombren schoot,
| |
[pagina 449]
| |
Hendrik.
En moest ik eerst heure ontrouw nog bestaren,
Die meer mij toegrijnst dan de grijns der dood?
Vaarwel, o strand, vaarwel, geliefde duinen!
Ik breek met u en alle herinnring af....
Eliza.
Kom tot bedaren!
O, hoor mij aan!
Ik smeek vergiffenis af!...
Vaarwel, vaarwel....
(hij snikt; het orkest speelt het motief voort). (Schielijk, met een' kreet)
. De woeste zee verkies ik tot mijn graf!
(Hij wil weg; doch Eliza snelt hem op den achtergrond na, en werpt zich voor zijne knieën).
Eliza.
Neen, eerst zult ge mij aanhooren!
Hendrik.
Laat me, laat me, zeg ik u!
Eliza.
O, Hendrik, ik bezweer u, bij onze liefde, hoor mij aan.... Ik heb aan Mijnheer Lucas niets toegegeven.... Maar hij bedreigde moeder en mij op straat te zetten, en ik heb hem genade afgesmeekt.
Hendrik.
Voor wie?
Eliza.
Voor mijne moeder; neen, voor onze moeder!
(Zij weent)
.
Hendrik.
De lafaard!
(Zachter)
En wat heeft hij u gezegd?
Eliza.
Weet ik het? Ik was zóó ontsteld....
Hendrik.
(heft haar van den grond op)
En wat hebt gij hem gezegd?
Eliza.
Dat ik u nooit ontrouw zou worden!... En nochtans dacht ik, dat ge bij 't vergaan van uw schip verdronken waart....
Hendrik.
Neen, Eliza, de manschap is door een voorbijvarend schip opgenomen en verzorgd.... En nu ben ik teruggekomen, juist om dat te zien! Och!
(naar den voorgrond)
.
Eliza.
O, ik smeek u, twijfel niet aan mijne liefde!
Hendrik.
Maar wat geeft mij zekerheid?
Eliza.
Mijn woord....
(Ziende dat Hendrik ongeloovig het hoofd schudt)
Mijn eed: ik zweer het u! (Hendrik wankelt) Mijn kus!... (Zij kust hem) Arme jongen!
Hendrik.
Ja wel, arme jongen!... Maar waarom zou ik langer wankelen? Uw open oog, uw treurige glimlach, uw onschuldig gemoed.... Neen, onze visscherskinderen zijn immers niet volleerd in de boosheid! (Zachter) Eliza, bemint ge mij?
Eliza.
(liefderijk) Vraagt gij het?
Hendrik.
En.... gij hebt mij nooit, geen oogenblik, uit uw hart verbannen? | |
[pagina 450]
| |
Eliza.
(krachtig)
Nooit!
Hendrik.
(van vreugde weenende)
Maar dan mag ik u altijd beminnen? (Omhelzing) Maar dan kan ik nog weer gelukkig zijn!... Maar dan....
No 6.
Barcarolle.
Hendrik.
Op de wieglende baren
Kunnen wij varen
Van onze blauwende levenszee;
Oolijk en rustig,
Vroolijk en lustig,
Lachend belonkt door de minzame vreê.
Hola hee!
Met ons twee,
Op de wieglende baren
Kunnen wij varen
Van onze blauwende levenszee!
Te zamen.
Op de wieglende baren enz.
Hendrik.
O ja, ik zet geen voet meer op een schip, voor gij met mij in 't huwlijksbootje zijt getreden.... (Gerucht) .
Eliza.
Hoort gij niets.
Hendrik.
't Zal de wind zijn. Ik ben immers bij u, wees maar niet bang. (Gerucht) . Ja toch.... (Naar den achtergrond, rondziende) Volledige duisternis.
Eliza.
Misschien is het wel Mijnheer Lucas, die nu nog ommedwaalt, alvorens naar huis te durven.
Hendrik.
Inderdaad, dat is het.
Eliza.
De arme jongen! Wie weet hoe zijn verstand niet geschokt is geworden....
Hendrik.
Door mijne plotselinge verschijning, niet waar?... Ja, het had wel iets van een droom. Hoe gelukkig dat het maar een droom was!... Luister. Laat mij alleen met hem.
Eliza.
Gij wilt hem toch geen kwaad?
Hendrik.
Neen, vrees niets; maar toch zal ik hem de les lezen, zoo hij niet verstandig wordt.
Eliza.
Gij gaat u in gevaar stellen.... Als hij, in zijne gedeeltelijke verbijstering, eens tot gramschap oversloeg? | |
[pagina 451]
| |
Hendrik.
Geen nood, liefje. Waar durft hij dreigen? Bij weerlooze vrouwen, niet waar?
Eliza.
O, zeg dat niet meer!
Hendrik.
Laat mij nu hier, voor een poosje; ik breng hem aan 't verstand dat ge mij alleen behoort, en dan zal hij u nooit meer verontrusten.
Eliza.
Als gij kalm blijft....
Hendrik.
Ik beloof het u.
Eliza.
Welaan dan.... No 7.
Hendrik.
Stil! Stil!
Treed een poos uw huisje binnen,
Berg u onder 't vreedzaam dak.
Ik zal 't pleit der liefde winnen....
Nog een kus eerst - en - tot strak!
Cht! Cht!
Te zamen.
Elisa.
'k Treed een poos mijn huisje binnen;
'k Berg mij onder 't vreedzaam dak.
Gij zult 't pleit der liefde winnen....
Nog een kus eerst - en - tot strak!
(Zij gaat naar heur huisje)
Cht! Cht!
(Zij keert terug)
Nog een kus eerst - en - tot strak!
(Kushandjes aan de deur - Af.)
Hendrik.
Treed een poos uw huisje binnen,
Berg u onder 't vreedzaam dak.
Ik zal 't pleit der liefde winnen....
Nog een kus eerst - en - tot strak!
(Hij gaat naar een heuveltje links)
Cht! Cht!
(Hij keert terug.)
Nog een kus eerst - en - tot strak!
(Kushandjes - Hij verbergt zich.)
| |
Zesde tooneel.
Lucas, Hendrik.
Lucas.
(zeer omzichtig op).
Neen, ik ben niet bang geweest, zie maar!.. Ik ben rijk!... Rijk!... En niet één meisje wil mij hebben! Ook Liezeken niet!... Zij scheen zoo goed!... (Hij gaat tot aan de deur, en tracht naar binnen te zien) Waar zou ze zijn? Wat zou ze doen?... 't Is duister, volledig duister.
Hendrik.
(is stil uit zijnen schuilhoek gekomen, en vat Lucas bij den kraag).
Doemenis!
Lucas.
Dit spook! | |
[pagina 452]
| |
Hendrik.
Neen, geen spook, lafaard!... Geen spook, hoort ge?... Maar als gij meent de onschuldige duive te pletten tusschen uwe gierenklauwen, dan rekent ge zonder mij, zonder de liefde van Hendrik!
Lucas.
Hendrik! dit spook!... O laat me, laat me gaan!... Ik zal u rijk maken!
Hendrik.
Wat geef ik om uw geld?... Neen, ik laat u niet los.... Stil, schreeuw niet.... Ik laat u niet los; en indien ge mij niet zweert nooit meer een' voet hier te zetten, dan werp ik u daar, in de schuimende branding! (Hij licht hem van den grond op) .
Lucas.
(ten uiterste verschrikt).
Laat mij. Ik zweer alles!
Hendrik.
Ga. (Lucas vlucht, links. - De duisternis neemt af) . Zie zoo, dat zal hij onthouden! En nu mag Eliza gerust zijn. (Hij gaat naar de deur. - Eliza verschijnt) .
| |
Zevende tooneel.
Eliza, Hendrik.
No 8.
Hendrik.
Welaan!
Eliza.
Welaan?
Hendrik.
Alle vrees zij thans geweken!
Eliza.
O, hoe juich ik om dit woord!
Hendrik.
Verder kunnen we ongestoord
Van onz' trouwe liefde spreken.
Te zamen.
Ja, wij kunnen ongestoord
Van onz' trouwe liefde spreken!
Hendrik.
Waarde Elisa, toeven wij
Onbekommerd, vrij en blij
In de zoetste koozerij,
Eeuwig, eeuwig zij aan zij!
| |
[pagina 453]
| |
Te zamen.
Eliza.
Lieve Hendrik, toeven wij
Hendrik.
Waarde Eliza, toeven wij
Onbekommerd, vrij en blij
In de zoetste koozerij,
Eeuwig, eeuwig zij aan zij!
Want voortaan, - want voortaan....
Op de wieglende baren
Kunnen wij varen
Van onze blauwende levenszee;
Oolijk en rustig,
Vroolijk en lustig,
Lachend belonkt door de minzame vree.
Hola hee!
Met ons twee,
Op de wieglende baren
Kunnen wij varen
Van onze blauwende levenszee!
Hendrik.
Wat zal op de golfjes ons hulkje besturen?
Eliza.
Trouwe min!
Hendrik.
Trouwe min!
Wat zal uit de wolkjes ons pinkend begluren?
Eliza.
Trouwe min!
Hendrik.
Trouwe min!
Wat zal ons geluk dan bestendig doen duren?
Eliza.
Trouwe min!
Hendrik.
Trouwe min!
Te zamen.
Wat zal ons geluk dan bestendig doen duren?
Trouwe min, trouwe min!
Op de wieglende baren enz.
Hendrik.
Ja, Eliza, morgen reeds kom ik bepaald uwe hand vragen aan uwe moeder, en eerlang vereenigd ons des priesters zegen. | |
[pagina 454]
| |
Eliza.
O, wat zullen wij gelukkig zijn! (Het maantje verlicht het tooneel) .
Hendrik.
En zie, als om ons een' voorsmaak te geven van ons geluk, breekt het maantje de wolken door om ons liefderijk met heure zilveren stralekens te beschijnen. (Het slaat tien uren op den kerktoren) .
Eliza.
Tien uren.... Het wordt tijd dat we scheiden.
Hendrik.
Maar eerst een kusje nog!...
Eliza.
Plaaggeest!... Dáár! (Omhelzing)
Hendrik.
Zie, zoo, eeuwig zullen we elkander gaarne zien! No 9.
Slotzang.
zamen.
Zie hoe 's maantjes blonde stralen
Aan den heldren hemel pralen,
Droomrig zacht;
Zie hoe gele sterren blinken
En ons heimlijk tegenpinken,
Wen onze afscheidskusjes klinken,
En de ziel naar 't ‘morgen’ smacht,
't Uur der zoete liefdedroomen
Is gekomen.
Goeden nacht!
(Zij scheiden; Hendrik langs de duinen, Eliza aan de deur van haar huisje, werpen elkander kushanden toe. - Het scherm zakt langzaam).
Gent, 1886. |
|