De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
De ‘quaey-werelt’ of de Antwerpsche volksopstand van 't jaar 1477.(Zie de vorige aflevering). Inmiddels waren de Staten van Vlaanderen, die maar al te wel inzagen hoe hoogst noodig het werd eenen beschermer zoo voor hunne vorstin als voor zichzelven aan te stellen, tot de keus eens echtgenooten voor Maria overgegaan. Hunne voorkeur viel Maximiliaan van Oostenrijk te beurt, aan wien Karel de Stoute reeds vroeger zijne dochter ten huwelijk beloofd had. Deze Maximiliaan was de zoon van Fredederik III, Keizer van Duitschland. Den 16n Juli reden Jan Van Halmale, Buiten-Burgemeester, Meester Jan Bost, Pensionaris, en Willem Bode, gevolgd van acht en veertig goede mannen uit Antwerpen en aantal van kooplieden, allen te paard gezeten en in eendere kleedij uitgedost, hunnen toekomstigen souverein tot Keulen te gemoet. 't Was eene maand later (18 Oogst 1477) dat de Aartshertog Maximiliaan met zijne bruid en een prachtig gevolg de stad Gent binnenreed; zij werden er gul onthaald, en den dag daarop zegende de pauselijke legaat Lucas hun huwelijk plechtiglijk in. ‘Van dit oogenblik nemen de gebeurtenissen te Antwerpen eene gansch nieuwe wending. De beschuldigingen tegen de gevangene magistraten houden op als bij tooverslag, terwijl de overmoed der ambachten door het stadsbestuur zelve wordt beteugeld.’ (P. Genard) Inderdaad; in den nacht van 19den oogst deed het Magistraat vier schippers uit hun bed halen die de keersen onder baldadige verwenschingen omver geslagen hadden voor St Janspoort, toen de processie van den ommegang daar voorbij kwam. Deze waren: Peeter Biggen, bijgenaamd Craeijenwijk, Nikolaas Geertsoon, Jan Van der Manen en Jan Van Aken. Een | |
[pagina 314]
| |
vijfde schipper ontsnapte; edoch hij werd te Mechelen achterhaald en deerlijk gepijnigd; zoodat hij aldaar langen tijd gevangen bleef; bij slot van rekening gelukte hij er toch in te ontsnappen. Naar Wouter Van Heyst getuigt in zijn Boeck der tijden, werden deze vier ruststoorders reeds 's anderdaags openbaarlijk voor het stadhuis onthoofd onder de oogen der gemeente, die dorst kikken noch mikken; wat zeer opmerkelijk is, aangezien het nochtans de schippers waren die, na de Meerschen, het eerst den opstand verwekt hadden. Zij werden gerechterd, zegt Bertryn: omdat sij geweest hadden de principaelste oproerders ende meijnden die gemeijnte daer weder toe te brengen. Dan verhaalt Bertrijn ons verder, in zijne ‘Rolle oft Memorie van de quay werelt’, het volgend merkwaardig geval: Den 5de September quam Jan Van Ranst in de Vierschaere ende daer en quamp niemant van de gemeijnte tegen dan den Schouteth Jacob Wylant, die kende ende leyde dat hijse niet gevangen en hadde, oft gevangen en hielt; des gedroegh hem Jan Van Ranst aen notaris ende getuijgen ende daer wert gewesen met eenen gestreeten vonnisse, dat de Heeren, alle die gevangen waeren, borghe soude stellen te rechte te comene ende gingen alsoo alle uijtten Steen, want sijlieden hadden cluyversGa naar voetnoot(1) in haer huysen diese bewaerden; dit deden doen die van de meersche oft cremersambacht. Men ziet, de aanvoerders van den opstand verloren al meer en meer veld; en toen eene maand na deze zonderlinge verklaring van den Onderschout, ter Vierschaar gewezen werd, dat Jan Van Ranst en zijne medegezellen zouden gestaan zijn te dingen bij gevolmachtigden, en de gemeente borg stellen zou dat de gevangenen en hunne procureurs zouden vrij mogen gaan en keeren ter Vierschaar, toen bleef de gemeente achter, omdat zij geen borg kon of had te stellen.Ga naar voetnoot(2) Maar de dag dat de overmoed der Dekens en Gezworenen der Ambachten vooral bedwongen werd, was den 28 October 1477, toen hun eene eerste veroordeeling ter Vierschaar te beurt viel. | |
[pagina 315]
| |
De aangetaste magistraten hadden hun betwist van als gevolmachtigden der gemeente het vroeger tegen hun ingespannen proces met recht te mogen vervolgen. De schepenbank had uitspraak te doen gehad over de geldigheid van den procuratieakt, daartoe ingediend door de Dekens en Gezworenen van de ambachten in vermelde zitting. Eenige der grondargumenten, die de gewezen wethouderen tegen den ingedienden procuratieakt opwierpen waren, dat de gedeputeerden van de poorterij verzuimd hadden voor hun lid alzulke en gelijke macht van procuratie in te dienen, als de Dekens en Gezworenen voor hunne ambachten ten laatsten dage gedaan hadden. Iets dat noodzakelijk had moeten geschieden, niet alleen voor de verweerders, maar ook voor de zekerheid van het gerecht; vermits bij het bedingen en het indienen van 't proces en in alle vonnissen en actiën, die tusschen voorzegde partijen behandeld waren geweest, de gedeputeerden van de poorterij tot dusver als principale klagers en eerst sprekende aangeschreven hadden gestaan. En zoo veel te meer had deze volmachtbrief moeten ingediend zijn, daar de gedeputeerden van de poorterij met de Dekens en Gezworenen der ambachten steedste zamen en ongescheiden het geding ingespannen en vervolgd hadden. En, al ware deze formaliteit geschied, zoo zoude zulks in rechte nog niet voldoende zijn om daarmede het proces te vervolgen, door de aanleggers ingezet, aangezien in de procuratie naam, toenaam noch hoedanigheid van hare constitueerders opgenoemd stond. De verweerders wisten dus niet, wie de ware Dekens of Gezwoornen waren, meesters of eenvoudige werkgezellen, wie de procuratie en macht bezaten om het geding met recht in naam van de gemeente of van hunne ambachten in te zetten. Zulks was strijdig met de rechtsgebruiken, vermits de verweerders, het proces niet ingespannen hebbende, niet wisten tegen wie de geleden schade, schande, kosten en lasten te verhalen voor 't geval dat zij de zaak gewonnen kregen. Verder, aangezien de ingediende volmacht louter sprak van die goede mannen ende cnapen van sekeren ambachten, die haar zouden opgesteld hebben, zonder hun getal met naam noch hoedanigheid vast te stellen, zoo beweerden de gewezen magistraten dat alzulke constitutie in rechte niet gegrond was; vermits in alle zaken van corporatiën, ambachten en andere vereenigingen, die door Dekens, Gezworenen of Ou- | |
[pagina 316]
| |
dermannen beridderd werden, de twee derde of ten minste de Hoofdmannen en eenige van de aanzienlijkste en verstandigste uit elk ambacht, die macht moesten geven, en niet het mindere getal en de onverstandigste, te weten de knapen en diergelijke; ten andere, gedingen tegen de Wethouderen, het beheer der stadsgoederen rakend, mochten, volgens de verweerders, door geene afzonderlijke personen ingespannen en vervolgd worden, maar alleenlijk door de lichamen der stad, ingevolge de algemeene wereldlijke en geestelijke geschreven rechten. Dan, bestatigd hebbende dat de procuratieakt alleenlijk bijzondere macht gaf om de zaken te bedingen die het beheer der stadsgoederen aangingen, zoo beweerden de verweerders, dat de aanleggers geenszins berechtigd waren om te dingen voor hieraan vreemd zijnde feiten. - De aanleggers beriepen zich ten onrechte op Wencelijn's charterGa naar voetnoot(1) aangezien deze oorkonde enkel bepaalde dat het schependom niet mocht aangekocht worden, zonder van de kweste der stadsgelden te gewagen. De bewijsvoering der gewezen magistraten kwam hierop neder, dat zij aan hunne vervolgers het recht bettwisten van, op grond der ingezondene volmacht, sommige hunner aan te spreken voor de aankoopingen der wet gepleegd met andere gelden dan met die der stedelijke geldkas. En, eindelijk, al hadde de meerderheid der ambachtslieden de procuratieakt goedgekeurd en geteekend, zoo kon het nog wel gebeuren dat deze meerderheid, voor het sluiten van het proces, de minderheid wierde, 't zij door afsterven, vertrek uit de stad of verandering van zienswijze; in welk vooruitzicht de verweerders dan ook opmerkten, dat er diende borgstelling afgeëischt te worden van de ambachten, opdat deze te rechte zouden blijven komen. Van dit tijdstip af biedt het geding niets opmerkelijks meer aan. Dat laat zich eenigszins verklaren door de vernieuwing van de Hoofdmannen der poorterij en dekens der ambachten die, | |
[pagina 317]
| |
als naar ouder gebruik, onmiddellijk op de vernieuwing van 't magistraat volgde. De kwestie was te weten of deze nieuwe Hoofdmannen en Dekens de rol hunner voorgangers konden of zouden willen voortzetten. Trouwens, Willem Van Lier, Jan Van Ranst en hunne medegezellen, na de ongeldigheid van de volmacht bewezen te hebben, mochten met rede opmerken dat, om het stuk te hervormen, er niet meer aan te denken viel eene nieuwe gewapende volksvergadering te verwekken van meesters, knapen, verstandige en onverstandige lieden zoo als het in den beginne der onlusten was gebeurd. Om in behoorlijken vorm te werk te gaan, dienden dus de Ambachtsdekens en gezworenen met de oudste, notabelste en bevoegdste leden van elk ambacht te zamen eene vergadering te beleggen, waarop geene knapen noch breinlooze jongelingen zouden toegelaten worden; en aldaar dan eene nieuwe volmacht op te stellen, te onderteekenen door de twee derde van de ambachten. Geschiedde dat? De twijfel deswege is ons zoo veel te waarschijnlijker, daar het proces nog zeven maal ter Vierschaar kwam en telkens tot veertien dagen werd verschoven, om eindelijk in April 1478 bepaald in der minne beslecht te worden, dank de welwillende tusschenkomst van den Wijbisschop en suffragant van Kamerijk en den Leesmeester van het klooster der Antwerpsche Predikheeren. Ziehier het gebod, dat ingevolge deze verzoening tusschen de gemeente en hare vroegere magistraten afgekondigd werd: Geboden ende wtgeroepen by Heeren Philippe, Bastaert van Brabant, Ridder, Schoutet, Burgemeester, Scepenen ende Raide der stad van Antwerpen, XXVIII Aprilis anno LXXVIII. Want alle de questien, twisten ende geschillen die geweest zyn tusschen den goeden lieden vander Poerterien ende Ambachten te Antwerpen ter eenre ziden, Janne van Ranst, Walraven Drake, den erfgenamen Jans van Mechelen, Janne Schoyte, Godevaerde van der Dilft ende Janne Coelgeenensone ter andere, nu nedergeleet ende minlik vereenicht syn bide Eerweerdege ende Voersienige Heeren den Wybisscop ende Suffragaen van Cameryc ende den Leesmeester des | |
[pagina 318]
| |
godshuys van den Predickeren alhier, soe gebied men ende laet weten eenen yegeliken van sHeeren ende vander stad wegen, dat nyement, wie hy zy, tot gheenen tiden oft stonden, binnen oft buyten der stad voers., deen den anderen hierin boven daeraf en missegge oft en misdoe, in woorden oft in wercken, by hen selven oft by yemende anders, in eeniger manieren, ende oft yement daertegens dade, dat die soude zyn soenbrakichGa naar voetnoot(1) ende vredebrakich, ende daertoe biden Heere ende bider stad gecorrigeert worden alsoe na gelegentheit der saken behooren soude. Beca Alzoo, hij die den zoen zou verbreken, zou, volgens de bestaande wetten, ernstig worden gestraft. Heer P. Genard merkt aan, dat het niet schijnt dat men ooit aan dit gebod te kort is gebleven; voor het gezag der Wet, gesteund door de krijgsmacht des Aartshertogs, zegt hij, was alle spoor van opstand plotselings verdwenen. Den 30ste November 1477, zijnde St-Andriesdag, waren, naar luid der Antwerpsche costumen, de helft der magistraten vernieuwd geworden. - Aartshertog Maximiliaan had met de vernieuwing belast den graaf Engelbrecht van Nassau, bijgestaan door den Kanselier van Brabant en van den Heer Anthonis, bastaard van Brabant. De zes aftredende schepenen waren: Jan Van Immerseel, Willem Van der Heyden, Jan Cornelis, in de Wyn of Roey Tonne, Claes Tappaert, Jan Mengiaert en Hendrik Van der Molen. De Commissarissen van het Hof benoemden: Jan Van Halmale, Willem Van Sompeke, Jacob Calle, Jan de Buekelar, Jan Van der Bist en Jan Wouters. Daar Jan Van Halmale tot schepene verkoren was, verving hem Hendrik Van der Molen in de hooge waardigheid van Buiten-Burgemeester; terwijl de Schepene Nikolaas de Schermere, zijn collega Jan Pels als Binnen-Burgemeester opvolgde. Het zonderlinge dezer vernieuwing is, dat drie van de magistraten die aangetast werden, op nieuw in bediening traden: Willem Van Tichelt, als Peismeester | |
[pagina 319]
| |
Peeter Van de Werve, als Keurmeester en Geert Van Eycke, als Hoofdman der PoorterijGa naar voetnoot(1). Middelerwijl rezen Maximiliaan van Oostenrijk en zijne jonge gade Maria van Bourgondiën hunne Staten rond, in de voornaamste steden van Vlaanderen en Brabant hunne plechtige intrede doende. Den 13den Januari 1478 was de beurt aan Antwerpen om het vorstelijk echtpaar in hare muren te ontvangen. Naar ouder gebruik reed de Schout, als Markgraaf van het Land van Rijen, de vorsten te gemoet aan 't hoofd der stadsoverheden en gevolgd van eenen prachtigen stoet. - 't Was tegen den avond dat de Souvereinen de stad binnenreden langs de St-Jorispoort. Op geheel den weg in reien geschaard en met brandende toortsen in de hand, verlichtten de gilden en ambachten den vorstelijken stoet, welke zich ten Prinsenhove, in de St-Michiels-abtdij, begaf, alwaar Maximiliaan en Maria hunnen intrek namen. ‘De Hertogin was vergezeld door hare staetsjuffers op witte hakenijen gezeten, en gevolgd van eenen glinsterenden stoet van brabandsche, vlaamsche en burgondische heeren. - Nevens haer reed Adolf van Kleef, Heer van Ravestein, en Jacob van Romont, Prins van Savoije. - Onder de antwerpsche ridders bemerkte men er eenigen, wier verschillig geschaekte wapenschilden te kennen gaven, dat zij van de aloude Zeven Schaken afstamden. Deze eerestoet, waerbij zich ook de Wethouderen gevoegd hadden, begeleidde de Souvereinen met veel staetsie naer St-Michielsklooster. Daer aengekomen zijnde, begaf de vrome Maria zich onmiddelijk naer de kerk, om aen het graf harer moeder, Isabella van Bourbon, een gebed te storten. Een prachtig avondmael, tot welks bereiding de kok der Witte Heeren ongetwijfeld al de geheimen zijner kunst zal hebben aengewend, sloot de viering dezer feestelijke intrede van onze Souvereinen.’ (Mertens en Torfs). Daags daarna werd Maximiliaan ingehuldigd als Hertog van Brabant en Markgraaf des Heiligen Roomschen Rijks. De plechtigheid geschiedde op de Groote Markt onder eenen grooten toeloop van volk. | |
[pagina 320]
| |
Melchior Van Kessel verhaalt ons, dat men voor het stadhuis een stellaadje opgetimmerd had van buiten met tapijten en van binnen met zijde en fluweel behangen; het hertogelijk wapen prijkte in het midden en die van het Markgraafschap aan beide zijden van het tooneel. De Schout Philips, bastaard van Brabant, Heer van Cruijbeke, stond aan de eene zijde van de Souvereinen en Heer Koenraad Pot aan de andere. Daar bezwoer Maximiliaan de handhaving der aloude privilegiën van het Markgraafschap des H. Rijks, na er de voorlezing van aanhoord te hebbenGa naar voetnoot(1). Vervolgens stak de gemeente de handen omhoog, ten teeken dat zij hare souvereinen trouwe en hulde beloofde, en hen tegen alle vijanden zoude helpen verweren. Na de plechtigheid gaf de Schout aan Maximiliaan en Maria een luisterrijk banket, terwijl hun door de Stad schoone geschenken werden opgedragen. Van Kessel voegt er naïevelijk bij dat, terwijl Maximiliaan hier zijne toebereidsels tot eenen veldtocht tegen Frankrijk maakte, al de borneputten van de stad vergiftigd werden. Dan het quam uyt, zegt hij, ende sy (de daders) wierden te Rupelmonde gevangen geset, en aldaar, na een korstondig proces, ter dood gebracht. Daar Van Kessel de eenigste Kronijker is welke van dit feit gewaagd, trekken de heeren Mertens en Torfs zijn gezegde in twijfel; ten zij, merken deze heeren aan, dat die gewaande vergifters aangewezen belhamels waren van den oploop van vorig jaar, en de Overheid zich van dit hulpmiddel bediende om ze te straffen, zonder achterdocht bij het gepeupel op te wekken. Dit vermoeden is meer als gegrond, vermits wij uit de Kronijken zien, dat Maximiliaan's aanwezigheid in Antwerpen het uur der wedervergelding voor eenige der oproermakers ten gevolge had. Inderdaad, den 17 Januari 1478, ingevolge een kortbondig onderzoek, veroordeelde 's Hertogen gerecht Hendrik Van Smaelvoort, bijgenaamd de Cock, mercenier, Casen Cools, schipper, en Pauwel Van den EindeGa naar voetnoot(2), ijzersmid, alle drie | |
[pagina 321]
| |
tot tien jaren ballingschap uit het Markgraafschap van Antwerpen en het afleggen eener bedevaart: de eerste naar St Andrews in Schotland, de tweede naar het eiland Cyprus en de laatste naar Milanen en Lombardiën. Na deze boetvaardiging te hebben gepleegd, moesten zij voorafgaandelijke toestemming van de stad erlangen, eer zij, na verloop der tien jaren, terug in Antwerpen mochten komen wonen.Ga naar voetnoot(1) Zooals men ziet, deze straffen waren geen ijdel woord en moesten zooveel te harder vallen aan deze quade afsetters van de Heeren daar zij, arme drommels zijnde, beroofd waren van het noodige geld om de ontzettende kosten te dekken, welke zulke verre reizen vorderden in die eeuwen; weshalve zij verplicht waren hunnen pelgrimstocht te voet te ondernemen, op de genade Gods, de schouders omgord met den geschelpten mantel, de kallebasflesch om de lenden en den traditionneelen gaanstok in de hand. Voorwaar eene wel zware boetpleging voor wie hunner door nauwe familiebanden aan zijne stad gehecht was en er kost wat kost wilde terugkeeren. Dan nam Maximiliaan de zaak van den gewezen rentmeester Van Riethoven onder handen en, ondanks den akt door zijne echtgenoote te Antwerpen onderteekend 't jaar te voren, ontsloeg hij dezen man van zijnen eed de stad niet te verlaten; hij gehengde hem naar Mechelen te verhuizen. Het geding der gebroeders Van der Voort werd terzelfder tijd aan het oordeel van bevoegde personen onderworpen. 't moet zijn dat de feiten, die hunne onthalzing voor gevolg hadden, niet bewezen waren of het gewijsde aan menig gebrek leed, vermits, alles onrechtveerdiglijck geschiet zijnde, de stad, op bevel van den Prins, veroordeeld werd op het kerkhof der Predikheeren een grafzuil of epitaphium op te richten en de | |
[pagina 322]
| |
weduwen en kinderen der gehalsrechten te onderhouden.Ga naar voetnoot(1) Het aandenken dezer slachtoffers der volkswoede alzoo in eere hersteld zijnde en, zooals wij gezien hebben, het geding der overige magistraten den 28ten April in der minne vereffend en de belhamels gestraft zijnde geworden, zoo waren hiermede de onlusten van 1477 en hunne gevolgen bepaald afgeloopen. Jul. Van Bree. Antwerpen. |
|