De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
BoekbeoordeelingenI. K.L. Ledeganck's volledige dichtwerken in chronologische orde verzameld, vermeerderd met eenige onuitgegeven of in vroegere uitgaven niet opgenomen gedichten. - Roeselare De Seyn-Verhougstraete.Eene nieuwe uitgaaf van Ledeganck! Dus werd de behoefte daaraan nog gevoeld? Of was 't alleen de behoefte aan deze uitgaaf! Neen, het laatste betwijfel ik, omdat zij daarvoor nog niet fraai genoeg is. Men bedenke, dat Ledeganck tot onze hoofddichters behoort, dat hij de lust is van alwie Vlaamsche poëzie leest en de lieveling en roem van ons volk. Als ik de pracht beschouw, waarmede b.v. Jonathan, Beets, en, in den vreemde, Goethe, Schiller, Körner, Lenau, Heine, Hugo, De Musset, Tennyson en anderen werden uitgegeven, dan vraag ik mij af, waarom ook wij onze classieken, onze uitstekendste schrijvers niet eens opschikken en tooien? Wat dunkt u van eenen Ledeganck, 'nen Van Beers of De Cort in prachtgewaad? Mijn ideaal van het onderhavige boek zou b.v. dees zijn: Een drietal geëtste portretten van Ledeganck, een facsimile of twee, smaakvolle platen ter opluistering van De Boekweit, De Drie Zustersteden, Het Burgslot van Zomerghem, zwaar papier en eenen schoonen band, opzettelijk daartoe vervaardigd. Ehwel, geachte lezer, zoudt ge daaraan niet gaarne een tiental frank besteden? Gij zegt: ‘ik geloof het wel,’ doch talrijk zijn ze eilaas! in Vlaanderen niet, die tot zoo'n koopje te bewegen waren, en om dies wil mogen wij al tevreden zijn, dat de ijverige en kunstminnende heer De Seyn ons eenen Ledeganck heeft geschonken, die vrijwel voor eene prachtuitgaaf kan doorgaan. Zij is in alle geval de fraaiste, de best verzorgde, die wij hebben. Het lijvige boek is versierd met drie verschillige portretten des dichters, en verrijkt met eenige nieuwe aanteekeningen en met varianten. Wat de ‘eenige onuitgegeven of in vroegere uitgaven niet opgenomen gedichten’ betreft, ze zijn ons welkom, alhoewel niet van aard om onze achting en genegen- | |
[pagina 273]
| |
heid voor den talentvollen zanger van zoo menig puik gewrocht nog te vergrooten. | |
II. Blozende Kriekske, drij Novellen door Is. Teirlinck. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete.De eerste novel bevat de roerende geschiedenis van Peetje Slodderbroek, eenen zestigjarigen stumper, in de wandeling aldus genoemd naar een deel zijner armoedige plunje, dat van eene bijzondere en zeer opzichtige snede was. Het leven van dien goedigen grijsaard is uiterst eenvoudig, doch het weinige, dat er ons van verteld wordt, is voldoende om onze belangstelling op te wekken, dewijl de schrijver zich, naar het voorbeeld sommiger naturalisten, niet bepaald heeft bij het stoffelijke alleen, maar ons eveneens eenen blik laat werpen in de ziel, in het hart van dien ongelukkige. Zijne hooge ingenomenheid met Pater Poirters' Masker, het eenige boek, dat hij ooit gelezen heeft, doet u medelijdend glimlachen, terwijl ge niet zonder aandoening getuige zijt van Peetjes grenzelooze liefde voor zijn kleinkind. Bijzonder fraai is het derde hoofdstuk, waarin met warm gevoel en verrassende waarheid een bezoek geschilderd wordt van den braven ouden man, die lang den smaak van hesp niet meer kende, bij eenen welstellenden boer, wien de gelukkige gedachte invalt, hem eens recht naar hartelust die lekkernij te laten genieten. Het vormt een onvergetelijk tooneeltje. Onwillekeuring dacht ik terug aan den held eener novelle, die als tegenhanger van Peetje Slodderbroek zou kunnen dienen en deel uitmaakt van den onlangs verschenen bundel Uit het Leven, door den Noord-Nederlander A. Cooplandt. Ik bedoel De dood van Jaap Oliehoek. Eene vergelijking tusschen beide verhalen dringt zich vanzelfs op en moet voor elken onbevooroordeelden lezer ten gunste van Teirlinck uitvallen. De liefde tot de waarheid bezielt beide schrijvers, maar de laatste heeft, gelijk de rechte kunstenaar immer doen zal, rekenschap gehouden van het onstoffelijke in den mensch, en recht laten wedervaren aan ons schoonheidsgevoel, dat door geene theorie van naruralisten kan weggeredeneerd worden. Cooplandt daarentegen heeft ons zijnen held beschreven als ware die eene ledepop, wier bewegingen ons al bitter weinig kunnen treffen. Blozende KriekskeGa naar voetnoot(1) schenkt zijnen naam aan het kleine | |
[pagina 274]
| |
boek, maar doet in belangrijkheid en kunstwaarde volgens ons voor het eerste onder. Alhoewel de karakters daarin nogal aardig geteekend zijn en de verwikkeling u een weinig verrast, is toch de lezing er van niet zoo indrukwekkend en aangenaam. Het derde stuk, De Kastanjelaar, heeft niets om het lijf en ontsiert ongelukkiglijk den bundel. J.F. Van Cuyck. | |
Mina Lievens, verhaal in twaalf tafereelen, door Leonard Buyst. -Spijtig is 't, dat wij van dit werk niet veel goeds kunnen zeggen. De keus van het onderwerp is niet al te gelukkig. Een rijke, verwaande boer wil zijnen halfzinneloozen zoon uithuwelijken aan de dochter van eenen pachter. Deze laatste, bekoord door het geld, stemt toe, maar zijne dochter heeft sinds lang liefdesbetrekkingen aangeknoopt met eenen flinken boerenknaap. Haar minnaar, die in 't eerste hoofdstuk de onverbreekbare trouwbelofte van Mina Lievens erlangde en daarom vol vertrouwen en moed in de toekomst ziet, geeft al dadelijk den strijd op. Hij verlaat het land, zonder te zeggen - zelfs niet aan zijne moeder - waarheen. Nu wordt Mina ziek; haar vader krijgt berouw en scheept den halven gek af. Denzelfden dag nog is de andere terug - zonder voorbericht - en men raadt de rest: huwelijk en geluk. Men vat het doel niet van den rijken vader van Zotte Narde, evenmin de strekking, de zedeles van het werk. De stof is wel wat eenvoudig om er zoo'n twaalf tafereelen uit te maken. - Met veel moeite aaneen gebracht, in eenen gemakkelijken stijl welke echter niet overal van vlekjes vrij is, bieden zij weinig eigenaardigs aan en boeien weinig de aandacht des lezers. ‘Mina Lievens’ is gewijd aan Hendrik Conscience, en voorafgegaan van eenige bladzijden te zijner nagedachtenis. Deze enkele bladzijden zijn verreweg het beste wat het boek bevat, maar zij hebben geene betrekking met het werk, noch dit laatste met den grooten meester. Het is te hopen dat de schrijver, dien wij tot beters bekwaam achten, eerlang met een gezonder gewrocht revanche neme. P. Kel |