| |
| |
| |
Achter 't slot
tooneelspel in één bedrijf
door August Hendricx.
PERSONEN:
Fritz Zorstein |
21 jaar |
Wanda, zijne vrouw |
18 jaar |
Heinrath, hun oom, gevangenbewaarder |
60 jaar |
Het stukje speelt te Zurich, 1840.
TOONEELSCHIKKING.
Het tooneel verbeeldt eene cel in het stadsgevang te Zurich.
Rechts van den aanschouwer een klein venster, met ijzeren staven, dat uitzicht geeft op het Zurichermeer. Links een houten tafeltje en kleine stoel, aan den grond gehecht, verder een deurgat. - Op den achtergrond eene stevige deur met grendels voorzien, en hooger een klein vensterken voorzien van ijzeren staven.
Bij het opgaan der gordijn is het tooneel ledig, men hoort het slot der middendeur openen en Heinrath komt alleen binnen. Hij heeft een boek onder den arm en een bos sleutels in de hand.
| |
Eerste tooneel
Heinrath, daarna Fritz en Wanda.
goedig tot Fritz en Wanda, die buiten de deur blijven staan.
Komt binnen, kinderen, komt binnen.
op barschen toon.
De eer is aan haar.
insgelijks.
De eer is aan hem.
Wees onbevreesd, er zal u geen leed geschieden.
Ik ben niet bevreesd, maar de eer is aan haar.
Noch ik, maar de eer is aan hem.
Ik zou u aanraden de eer te deelen, want
| |
| |
komt ge niet spoedig binnen, dan kom ik buiten en uwe aanvraag tot echtscheiding is vervallen.
Zoo!
Zij stormen te gelijk binnen.
Ofschoon het hier niet zoo fraai is als ten uwent, durf ik u verzekeren, dat alles zuiver is. Als oom heb ik daarvoor gezorgd, ofschoon ik als gevangenbewaarder voor u niets meer mag doen dan voor anderen.
Middelerwijl is Wanda op het stoeltje gaan zitten, zij wil het een weinig naderbij de tafel zetten, doch gevoelt dat tafel en stoel aan den grond zijn bevestigd.
hem afbrekend.
Maar, oom....
Als 't u belieft, neef, laat den gevangenbewaarder zijnen plicht vervullen, nadien moogt ge tegen den oom zeggen wat gij wilt.
Naar uw believen, oom.
Hij gaat zien door het venster dat op het Zurichermeer uitgeeft.
zet zijnen bril op en leest plechtig uit het boek.
Stedelijke verordeningen van den grooten Raad van Zurich....
Stilte! Gelet op de wet van 8 Januari 1711, houdens regeling van de echtscheidingen, hebben goed gevonden en verstaan.
Alle door den echt verbondene burgers van het kanton Zurich, wederzijds den wensch hebbende uitgedrukt, te worden gescheiden van tafel en bed, zullen gedurende vijftien dagen in het daartoe bestemde stadsgevang worden opgesloten.
Gedurende hunne opsluiting beschikken de beide gevangenen over:
1o | Één stoel om op te zitten. |
2o | Één schotel om uit te eten. |
3o | Ééne kruik om uit te drinken. |
4o | Één bed om in te slapen, enz. enz. |
Zoodat zij gedwongen zijn alles te deelen om in hunne behoeften te voorzien.
Het staat hun vrij, na wederzijdsche overeenkomst, het gevang te verlaten, maar zij zijn alsdan onbevoegd om hunne aanvraag tot echtscheiding te hernieuwen.
Tot staving hunner aanvraag zullen zij beiden dagelijks een daartoe bestemd boek onderteekenen en aldus, uit kracht van de wet! gescheiden worden van tafel en bed.
Plechtig.
Zoo wil het God!
| |
| |
te gelijk.
En ik ook!
Zij bezien elkander verwonderd over zooveel eenstemmigheid.
Stilte! Gedaan te Zurich op 8 Januari 1711....
Zoo, kinderen, tracht het u hier zoo goed mogelijk te maken, dit zeg ik u als oom.
Wil weg.
schertsende.
En wat zegt gij als gevangenbewaarder.
Als 't u belieft, neef, het is nog te veel voor lieden zooals gij, die zouden kunnen leven als Adam en Eva in het aardsch paradijs, en die pas vijf maanden getrouwd, elkander verfoeien als kat en hond.
Ach! oomken lief, indien gij wist wat ik op die vijf maanden heb moeten verduren.
Wat ik gedurende die vijf maanden heb uitgestaan is met geene pen te beschrijven.
Als gevangenbewaarder is mij dat geheel en al onverschillig, maar als oom, doet het mij pijn.... Gij zijt beiden jong en rijk.
Als 't u belieft, laat mij uitspreken... Ik zeg.
Na eene poos.
Nu weet ik niet meer wat ik moet zeggen.
Luistert gij....
Na eene poos.
Ik zeg tot u: Fritz, gij zijt onwaardig een zoo lief vrouwtje te bezitten. Tot u, Wanda, zeg ik, gij speelt met uw geluk, uw man is niet slecht van inborst, zijne moeder was de braafste vrouw van Zurich.
staat op.
Ja wel, oom, maar hij heeft een haarken van zijn vaârken, en die was bekend als de stijfhoofdigste kaasboer van heel Zwitserland.
Uw vader is van koppigheid gestorven.
Als 't u belieft... als 't u belieft, laat uwe vaders in vrede rusten.
spottend.
Als 't u belieft!... Als 't u belieft!...
Hij wil gaan zitten, doch Wanda loopt hem voor, en zet zich neer
.
t.z.
Gij zijt te traag, mijnheer.
t.z.
Dat zal ze bekoopen.
| |
| |
Uwe vaders hadden in opzicht van stijfhoofdigheid elkander niets te verwijten, doch gij, als kinderen, hebt het recht niet hunne gebreken te herinneren.
haar afbrekende.
Als oom raad ik u aan toegevend te zijn voor elkander en zoo spoedig mogelijk overeen te komen. Maar als gevangenbewaarder laat ik u vrij elkander uit liefde te verscheuren.
spottend.
Liefde! Mijnheer weet niet eens wat liefde is.
Mevrouw heeft het nooit geweten en zal het nooit weten.
Dan hadt gij ongelijk haar te huwen.
Ongetwijfeld, oom, doch ik hield zooveel van haar en thans....
hem afbrekende.
Wenschen wij zoo spoedig mogelijk van elkander te zijn ontslagen.
met opzet.
O! schoone dag! met vreugd zie ik u te gemoet.
insgelijks.
De dag onzer scheiding zal de gelukkigste zijn van mijn leven.
Op den dag van uw huwelijk spraakt gij zoo niet.
goedig.
Gij waart beiden zoo gelukkig.
t.z. met een zucht.
't Is waar!
Ik zeg u dat enkel als oom, maar als gevangenbewaarder....
Waartoe goed, ons dat te herinneren?
barsch.
Ja, bemoei u met uwe zaken.
Elk voor zich zelven in de wereld.
En God voor al.
Wil weg
.
loopt hem achterna.
Oom, krijgen wij niets te eten ik verga van honger?
Nu reeds? Gij komt nauwelijks binnen.
Ik kon dezen morgen niet eten van aandoening.
Ik heb lekker ontbeten, maar een man heeft altijd dorst.
| |
| |
spottende.
Zoo! Zoo! Als oom zou ik u volgaarne uitnoodigen op een lekker ontbijt en eene flesch ouden wijn, maar als gevangenbewaarder mag ik u niets anders geven dan klaar water en zwart brood.
verheugd.
Zwart brood! Dat is al waar naar ik sedert eenige dagen lust heb.
Dezen namiddag krijgt gij hutspot van aardappelen en gestampte boonen.
spottende.
Dat moet lekker zijn.
Hij wil gaan zitten doch zijne vrouw is hem te vlug.
Zij zet zich neder.
Oom, brengt gij dat zwart brood dadelijk?
Als gevangenbewaarder mag ik het u slechts geven binnen één uur, maar als oom, zal ik het u een beetje vroeger bezorgen.
Als 't u belieft, beste oom, want ik ben zoo belust, uw zwart brood eens te proeven, dat....
| |
Tweede tooneel,
fritz. - wanda.
Hij stelt zich aan het venster te fluiten. Wanda neuriet een lied.
Na eene lange poos zien zij heimelijk naar elkander, maar zoodra hunne blikken elkaar ontmoeten, wenden zij de oogen af. Dit spel wordt verscheidene malen herhaald.
t.z.
Als zij denkt zich van de meubels meester te maken, heeft zij zonder den waard gerekend.
t.z.
Ik zal, om te beginnen, hem een uur of twee op schildwacht doen staan.
t.z.
Ik zal poets wederom poets spelen.
Heinrath komt voor het traliewerk zien en schuddebolt.
t.z.
Ik begin mij hier al te vervelen.
t.z.
Ik zal een sigaartje rooken.
Doet zulks
.
t.z.
Hij wil rooken.
Luid.
Mijnheer, ik hoop dat gij ook hier de regels der welvoegelijkheid niet uit het oog zult verliezen.
Welhoe, mevrouw, ik zou niet mogen rooken in tegenwoordigheid mijner vrouw.
Ik ben uwe vrouw niet meer!
Zij hoest.
Verschooning, zoolang onze echtscheiding niet is
| |
| |
uitgesproken, zijt gij mijne wettige wederhelft, en diensvolgens....
hem afbrekende.
Hebt gij het recht mij te beleedigen.
U beleedigen met de sigaren te rooken, die gij zelve mij ten geschenke gaaft.
Ja, en mij tergen met de bewijzen mijner vroegere liefde....
haar afbrekende.
In rook te doen vergaan.
Spot maar, het is al wat gij kunt.... maar ik zal mijn oom eens vragen of de vrouw hier zooveel recht niet heeft als de man.
Voorzeker, waarom rookt gij ook niet?
Biedt haar eene sigaar aan
. Wilt gij eene sigaar aanvaarden?
Gij moest u schamen eene weerlooze vrouw te tergen.
Slaat hem den sigarenkoker uit de hand.
Het is uwe schuld, waarom zijt gij zoo eigenzinnig.
Raapt de sigaren op
.
bitsig.
Omdat ik eigenwaarde bezit, en liever dan mij door u te laten vernederen....
haar afbrekende.
Zoudt gij willen dat ik mij liet vernederen door u.
Al wat ik verlang isu nooit meer te zien.
Dan zou ik u aanraden in een klooster te gaan.
Niet zoo dwaas, ik ben nog jong genoeg om een ander leven te beginnen!
Als gij het inzicht hebt u te beteren....
spottende.
't Is waar, gij zijt onverbeterlijk.
Ik ben minstens zoo goed als gij.
Men hoort de deur ontgrendelen.
Daar is uw oom. - Wij zullen later voortkijven.
Ik zal toch niet zwijgen voor u.
| |
Derde tooneel.
De vorigen. - Heinrath, hij heeft in den rechter arm eene kruik water en in den linker arm een groot roggebrood. Zoodra hij binnenkomt vliegen Wanda en Fritz er naartoe. Gene wil het brood en deze de kruik water nemen. Doch Heinrath laat niet los.
| |
| |
Maar oom, ik verga van honger.
Als gevangenbewaarder is mij dat volkomen onverschillig.
Als oom?... Zeg eens, ik geloof dat gij wilt gekscheren.
In 't geheel niet, oom, maar ik ben zoo belust op roggebrood....
Zoo!... Dat is nog al aardig. Uwe moeder was met denzelfden lust behebt toen....
Maar oom, laat mij toch drinken.
Neen, dat zult gij slechts dan, wanneer het mij belieft. Gij schijnt te vergeten dat ik het recht heb, hier te handelen naar goeddunken.
Stilte! hier komt geen oomken lief bij te pas. Ik sta hier tegenover twee stijfhoofdige gevangenen, en ik zal handelen als een moedwillige sleuteldrager.
Maar, oom, als 't u belieft....
Stilte! ik zal u leeren, dat uwe wederzijdsche stijfhoofdigheid, u niets dan onaangenaamheden kan berokkenen.
t.z.
Ik geloof dat hij nog stijfhoofdiger is dan wij.
Wanda, gij hebt honger, hier is het water.
Hij geeft haar de kruik.
Fritz, gij hebt dorst, hier is het brood.
Geeft hem het brood.
Stilte! Wilt gij niet langer honger en dorst lijden, dan moet gij deelen.
Ik wil met hem niets gemeens meer hebben.
Liever dan haar iets te vragen....
Dat is uwe zaak.... Maar het spreekwoord zegt, wie niet hooren wil, moet voelen! Gegroet!
Wil weg.
Zij willen hem achterna, doch krijgen de deur voor den neus.
| |
Vierde tooneel.
fritz - wanda
loopt naar het stoeltje en zet zich neer. Hij houdt het brood onder den arm. T.z.
Ditmaal ben ik haar te vlug.
| |
| |
stelt zich rechts te pruilen met de kruik aan de hand, t.z.
Hij heeft mij beet.... Doch laat hij mij niet zitten, dan laat ik hem sterven van dorst.
t.z.
Geeft zij mij niet te drinken, dan laat ik haar vergaan van honger.
t.z.
Ik wil niets laten blijken, maar ik heb zoo een eetlust!
luid, met opzet.
Dat brood ziet er lekker uit.
Hij neemt een mes uit zijnen zak, snijdt een stuk brood af en eet het op met geveinsden smaak.
insgelijks. Zij drinkt van de kruik.
Lieve Hemel! Dat water is frisch.
t.z.
Zij meent mij te tergen, maar ik zal toonen dat ik karakter heb.
t, z
Biedt hij mij weldra geen stuk brood aan, dan giet ik het water door het venster.
al etende.
Dat brood is goed.
T.z.
Jammer dat het den dorst niet lescht.
ziet door het tralievenster en schuddebolt.
t.z.
Dat hij mij honger zou laten lijden, had ik nooit gedacht.
t.z.
Zeggen dat ik dat vrouwtje bemind heb als 't licht mijner oogen.... en....
t.z.
Zeggen dat ik vroeger niet kon slapen zonder van dien kerel te droomen.
t.z.
Zij was zoo vroolijk, zoo goed, zoo lief, men noemde haar de bloem van Zurich.
t.z.
Ik vrees onpasselijk te worden, en dat onmensch....
Zij wischt eenen traan.
t.z.
Zij is in staat mij te laten bezwijken van dorst....
roept door het tralievenster.
Wie niet hooren wil, moet voelen.
t.z.
De oude heeft gelijk.
t.z.
Die oude dwarsdrijver komt ons nog tergen. Heb dan een oom die gevangenbewaarder is.
t.z.
Ik moet drinken of....
Luid
, Mevrouw, ik ben de oudste en heb bijgevolg het meeste verstand.
Hij heeft weeral het meeste verstand.
Om u dat te bewijzen, wil ik u een voorstel doen.
Daar wij vast besloten hebben te scheiden van
| |
| |
tafel en bed....
Wanda knikt ja
, acht ik het onnoodig elkander langer te plagen.
Laat mij uitspreken. Ik stel u voor gedurende onze gevangenzitting alle vijandelijkheden te staken en elkander te behandelen als vreemde lieden.
Ik neem uw voorstel aan....
zeer beleefd.
Mevrouw, wilt gij een dronk water ruilen tegen een stuk brood?
zij nadert.
Ja, mijnheer, doch eerst het brood.
snijdt een stuk brood af.
Verschooning, ik doe niet anders zaken dan met het geld in de hand.
Zittende biedt hij haar het brood aan.
Heel wel.
Zij neemt het stuk brood met eene hand en geeft hem te drinken met de andere, doch Fritz laat niet los, zoolang hij drinkt.
Ha! Ik wist niet dat klaar water zoo goed is.
eet gulzig.
Wel, wel, dat brood is lekker....
Honger maakt rauwe boonen zoet.
Dat is waar, maar ik eet dat brood veeleer uit lust dan uit honger.
Wijst op het brood.
Het is al ter uwer beschikking. Jammer dat wij boter noch kaas hebben. Met geld misschien....
Tast in haren zak.
Ongelukkiglijk heb ik mijne beurs vergeten.
De mijne is te uwer beschikking, mevrouw.
neemt nog een stuk brood.
Gij zijt wel goed, mijnheer, wij zullen oom vragen... Maar ik eet het ruim zoo graag zonder boter.
Wel, dat is wonderlijk, gij die vroeger zoo lekker waart.
Inderdaad, ik weet niet wat er sedert eenige dagen in mij omgaat. Ik ben steeds vermoeid, en daarbij zoo licht geraakt, zoo oploopend, zoo.... eene kleinigheid doet mij het bloed naar het hoofd stijgen.
Ba! Ba! De mensch heeft zich zelven niet gemaakt.
Eenieder heeft zijne gebreken,
Dat is waar!
Staat op.
Mevrouw, als gij verlangt te zitten?...
Later Mijnheer, als gij uitgerust zijt.
Zet zich neder.
Vindt gij niet, mevrouw, dat zij, die
| |
| |
ons aanspoorden om samen te trouwen meer schuld hebben dan wij, aan al de wederwaardigheden, die ons thans te beurt vallen.
Gewis. Zonder mijne moeder en mijnen oom, had ik nooit aan u gedacht.
Mijn voogd heeft mij van u het hoofd volgeblazen, en....
Men heeft ons niet eens den tijd gelaten om elkander te leeren kennen.
't Is eene schande, twee lieden door den echt te verbinden, wier karakters zoo weinig overeenstemmen als de onze.
Om ons te wreken, zullen wij scheiden in der minne en niet een woord kwaad meer van elkander zeggen.
Goed gesproken, Fritz, alons twisten dient slechts tot vermaak onzer vrienden. Wat meer is, wij hebben elkander zooveel niet te verwijten.
Volstrekt niet, ook bied ik u mijne innigste vriendschap.
Steekt zijne hand uit.
En kan ik u ooit van dienst zijn.
Ik dank u, Fritz.... Wij zullen de oudjes laten zien dat wij verstandiger zijn dan zij.... 't Is jammer dat wij zooveel geld hebben besteed aan huisraad.
Ba! Ba! Gij kunt alles voor u houden, als herinnering onzer kortstondige liefde.
En onzer langdurige vriendschap.
Zij wil zich nederzetten op zijnen knie.
Gij veroorlooft, Fritz?
Volgaarne, onder vrienden....
Maar Fritz, als het niet onbescheiden is, welk gebruik zijt gij voornemens te maken van uwe vrijheid.
Dat zal ik u zeggen, liefste, maar eerst moet gij mij zeggen wat gij voornemens zijt?
Ik ga terug bij mijne moeder en verlaat haar nooit meer, ik heb genoeg van den huwelijken staat. Maar gij....
Ik keer onmiddellijk terug naar Parijs.
Ja, naar Parijs, ja, naar die grootsche stad, waar men meer vreugd geniet op eenen dag dan hier op een heel jaar.
Ik geloof dat gij daar een goed leventje hebt geleid, schelm.
Dat moogt gij gelooven, Wanda, want in Parijs is
| |
| |
men zoo vrij als de vogel in de lucht. - Niemand vraagt van waar gij komt noch waar gij heenwilt. Het is genoeg dat gij zijt, en alles noodigt u uit om van dat zijn zooveel mogelijk te genieten.
Uwe vrienden zullen u met open armen ontvangen.
Zonder twijfel. - Ik ga hun aanstonds schrijven dat zij, kost wat kost, mijn oud zwaluwnestje moeten huren.
verwonderd.
Een zwaluwnestje?
Ja, een zolderkamertje op de zesde verdieping, waarin ik woonde als in een luchtbal, met het schoone Parijs onder mijne voeten, en den blauwen hemel boven mijn hoofd.... Van uit mijn bed zag ik heel de Champs-Elysées.
Van uit uw balkoen, wilt gij zeggen.
Ik zeg van uit mijn bed, een soort van ijzeren vogelkooi, waarin ik beter sliep dan op onze legerstede.
Voor mijn venster liep eene breede dakgoot, waarin een tiental bloempotten mijn tuin uitmaakten en buiten de dakgoot waaide een driekleurig vlagje, om de vrienden te verwittigen wanneer ik te huis was, ook om hun de moeite te sparen, drie en negentig trappen hoog te klimmen, wanneer ik afwezig was.
Dat was goed gevonden. - Maar wat deedt gij gansche dagen?
Des daags wandelde men op den boulevard, men dronk een kopje koffie, men rookte eene sigaar, men speelde een partijtje op den billard, en....
's Avonds liep men naar den schouwburg, concert of bal, men at en dronk, danste en zong, zoolang men kon, en tegen dat de zon zich gereed maakte om op te staan, maakten wij ons gereed om te gaan slapen.
Ik wenschte dat ik ook een jongen ware.
Ha! Ik zou u medenemen, Wanda, wij zouden leven als Castor en Polux.
legt haren arm rond zijnen hals.
Gij veroorlooft?
Welzeker.... Onder vrienden....
Wij zouden beter overeenkomen als vrienden dan als echtgenooten.
lustig.
Ik zou al doen wat gij doet: op den billard
| |
| |
spelen, dansen, rooken en drinken, totdat ik onder de tafel rol; wij zouden den vollen teugel vieren aan vreugd en liefde!
Zonder liefde geen leven, zegt het spreekwoord.
Zeg eens, Fritz, denkt gij dat een jongenspak mij goed zou staan?
Ongetwijfeld, ik ben zeker dat al de jonge meisjes op u zouden verlieven.
Toch waar?
t.z.
't Is jammer dat ik geen jongen ben.
Listig.
Maar gij zult toch ook niet lang moeten zoeken om een liefje te vinden.
O! Wat dat betreft.... het is reeds gevonden.
trekt haren arm weg.
Wat zegt ge?
Ik zeg.... Bah! Spreken wij over wat anders.
Omdat ik vrees dat.... gij jaloersch zoudt worden.
spottend.
Jaloersch! Ik?... Daarvoor bemin ik u niet genoeg.... Vertel maar gerust, wij scheiden toch van tafel en bed.
't Is waar ook... Welnu, verneem dan dat ik verleden nacht heb gedroomd, reeds te Parijs op mijn zolderkamerken te wonen.... Ik had een aardig meisje als buurdochter, die pas zestien zomers telde, wier gansch vermogen bestond in een paar hemelsblauwe oogen, eene dubbele rei sneeuwwitte tandjes, en blonde zijde, die haar langs de schouders golfde.
Onnoodig u te zeggen dat ik haar ging vragen, hoe laat het was.
Juist toen ik wilde aankloppen, ving zij met hemelzoete stem een lied aan van de lente, de liefde en het leven!... Mijn hart begon te dansen van vreugd, en vol vervoering wierp ik mij voor hare voeten.
Ik vraag of gij u niet hebt bezeerd.
misnoegd.
Als gij wilt spotten....
Toch niet, 't is uit belangstelling.... Zeg eens, Fritz, was zij veel schooner dan ik?
Hum! Hum! Veel schooner....
Zoo een beetje.... maar wat een teergevoelig hart!... Zoodra zij eenen traan in mijn oog zag glinsteren....
| |
| |
gestoord.
Nu vertel ik niets meer.
Komaan, mijn goede Fritz, wees niet gestoord en vervolg, ik hoor u zoo graag van liefde spreken.
Ja, waar ben ik gebleven?...
Aan de glinsterende tranen.
Kortom, als zij bekend gemaakt was met de teedere gevoelens die mijn hart vermeesterden, kon zij de uitnoodiging niet weigeren om samen naar het veld te gaan en om de romance, die zij met zooveel geestdrift had gezongen, in practijk te stellen.... Het was Zondag.
Dat hebt gij vergeten te zeggen.
Zij legt haren arm rond zijnen hals.
Wij namen den omnibus voor den Bois de Boulogne en....
t.z.
Ik had er willen bij zijn.
Onder het nuttigen van een lekker ontbijt vond mijne liefde weldra weerklank in haar hart, wij waren voor elkaar geboren....
t.z.
Dat heeft hij tegen mij ook gezegd.
Zij was zoo lief, zoo geestig, zoo hartelijk.
t.z.
Al hoedanigheden die mij ontbreken.
Fritz wacht een weinig.
Ga voort.
Zoo minzaam, zoo frisch, zoo.... Ha! Ik mag er niet aan denken.
Hij kust zijne vrouw.
Verschooning, Wanda.
Geneer u niet, vrienden onder elkander.
Merci.... Daarna gingen wij in het veld wandelen; onze armen waren samengestrengeld, onze harten aaneengeklonken; de wereld scheen ons een eden, waarover wij den scepter zwaaiden. - O! wat is rijkdom en ontzag in vergelijking met jeugd en liefde!
Jammer dat het geluk nog sneller vliegt dan de tijd.
Het werd avond. Moede gewandeld zetten wij ons neder onder eenen lindeboom, waarop een nachtegaal zingend zijn wijfje in slaap wiegde. Zwijgend zocht ik in hare oogen de wederspiegeling van den hartstocht, die mij inwendig ver-
| |
| |
teerde.
Hij ziet Wanda strak in de oogen.
Zij kon mijnen doordringenden blik niet uitstaan en liet haar hoofdje op mijnen schouder vallen.
Wanda doet het.
Ik brandde van liefde en een vloed van kussen op haar rozenmondje, deed mij meer genoegen smaken, dan al de schatten der aarde kunnen geven.
Hij kust haar vurig.
Heinrath, die dat laatste tooneel door het tralievenster heeft nagezien, lacht zeer luidruchtig.
Ha! Ha! Ha!
Vervloekte sleuteldrager, zal hij ons geen oogenblik met vrede laten.
naïef.
Ik dacht dat ons hier niemand kon zien.
| |
Vijfde tooneel
de vorigen. - heinrath met een groot boek onder den arm.
vroolijk.
Zoo, zoo.... Het onweder is al over?
Van wat onweder spreekt ge?
Wel.... Ik denk dat gij uwe vrouw niet omhelsdet uit haat.
Ik haar haten.... wij zijn de beste vrienden van de wereld.... ik vertelde haar enkel hoe ik voornemens ben voortaan te leven.
Dat zal wat fraais zijn....
Hij ziet naar de tafel.
Zeg eens, het schijnt dat gij smaak vindt in mijn roggenbrood.
Het is niet slecht, Wanda heeft het bijna al opgeëten.
Ja, oom, het is zeer lekker.
Gaat naar het venster.
slaat zich op het voorhoofd.
Ha! Ba!
Hij trekt Fritz ter zijde en vezelt hem iets in het oor.
zeer verwonderd.
Zoudt gij dat denken?
stil tot Fritz.
Zes maanden vóór dat Wanda op de wereld kwam was hare moeder behebt met denzelfden lust naar roggebrood als zij het nu is.
Heinrath knikt ja en vezelt hem iets in het oor.
opent het boek.
O! Niets, ik zegde tegen uwen
| |
| |
echtgenoot, dat gij beiden uwe aanvraag tot echtscheiding moet onderteekenen.
Hij legt het boek op de tafel, biedt Wanda de pen aan en wijst de plaats waar zij moet teekenen.
Teekenen? - Wij hebben onze aanvraag reeds geteekend.
Jawel, - maar gij moet die alle dagen teekenen.
Welzeker.... om te zien of gij in uw gedacht blijft volherden.
tot Fritz.
Dat ligt aan u.
Verschooning, dat ligt aan u.
Natuurlijk, als gij niet wilt toegeven....
uitvallende.
Toegeven? wat toegeven?... Ah! ik zie het wel, gij spant te zamen om mij te dwingen; maar liever dan....
stampvoetende
nog liever zou ik u beiden....
Zij balt de vuisten.
Kom aan! Dan zullen wij maar teekenen.
Natuurlijk....
Biedt de pen aan Fritz.
t.z.
Indien ik mij niet weerhield.
neemt aarzelend de pen, t.z.
't Is aardig, mijne hand beeft, indien oom zijn vermoeden gegrond was.... drijven wij de proef tot het uiterste.
ziet naar Fritz, t.z.
Zou hij toch teekenen?
die het bemerkt, teekent.
Daar!
Heinrath biedt de pen aan Wanda. - Fritz gaat bij het venster staan, hij ziet heimelijk naar Wanda. - Wanda gaat aarzelend naar de tafel om te teekenen, doch bezwijmt en valt in de armen van Heinrath.
Lieve Hemel! Zij bezwijmt!
vliegt naar Wanda en neemt haar in zijne armen.
Groote God! Oom, ik bid u, help haar.... een beetje azijn.
Azijn?... Als gevangenbewaarder heb ik het recht niet....
barsch.
Maar als oom kunt gij haar toch niet laten sterven!
Dat is waar!
t.z.
Zij heeft waarschijnlijk te veel roggebrood gegeten.
Af.
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
wanda. - fritz.
doet een beetje water aan zijnen zakdoek en wascht haar voorhoofd en wangen.
Arm kind! Ik had ongelijk haar dat vertelseltje op te disschen. - Het was enkel om haar een beetje jaloersch te maken en ik ben... -
Zij opent de oogen.
Is het beter, lieve?
Ach! Fritz
Zij slaat hare armen rond zijnen hals.
Ik bid u, schenk mij vergiffenis, zonder u zou ik niet kunnen leven. Ik verga van jaloerschheid bij het gedacht dat eene andere vrouw uw hart zou bezitten. Ik smeek u, Fritz, vergeef mij mijne stijfhoofdigheid. - Gij weet niet hoeveel ik lijd bij de gedachte u te verliezen. Zie mij aan, en zeg dat gij mij nog bemint als vroeger.
Fritz beziet haar.
Niet zoo koel, mijn goede Fritz, niet zoo koel. - Laat ons dit gevang verlaten. Het is hier zoo bang - ik stik. - Ik zal hier sterven, ik voel het! Ach! Ik zal al doen wat gij wilt, ik zal u steeds onderdanig zijn, ik zal u dienen als eene slavin. Laat ons gaan, ik bid u, laat ons gaan Ah! Hemelsche goedheid, een traan in uwe oogen.
Zij kust hem vurig.
tilt haar op.
Aan mijn hart, Wanda, aan mijn hart....
Hij kust haar vurig.
| |
Zevende tooneel.
de vorigen. - heinrath.
vlug op.
Hier is de azijn.
Het onweder. - Kom, liefste!
Hij wil weg met Wanda die aan zijn arm rust.
verwonderd.
Waar gaat gij naartoe?
verwonderd.
Zoo.... Gij komt nauwelijks binnen... Als oom heb ik het gevang doen schuren.... En.... Maar.... zeg eens Fritz.
Fritz
luistert over zijn schouder en Heinrath zegt luid aan zijn oor:
Als het een jongen is, moet ik peter zijn!
| |
Benoodigdheden.
Een bos sleutels, een bril en een boek voor Heinrath.
Eene kruik water en een groot roggebrood. Een inktkoker met pen en een potje met azijn voor denzelfden.
Een sigarenkoker met sigaren, phosphorkens, een zakmes en een zakdoek voor Fritz.
|
|