schappij’ en ‘Melomanen’ zullen zich welhaast aan de ‘rust die roest,’ weten te onttrekken. Hun verleden is te schoon, omdat zij zulks, ‘onze’ jonge toonkunst niet schuldig zouden zijn. Zij zijn ‘haar’ duurbaar’ omdat ‘zij’ reeds zoo veel voor ‘haar’ hebben gedaan. Ja, dat zij herleven om ons Nederlandsch ‘Toongebied’ dat onze muzikale éénheid stichten moet, tot stand te helpen brengen, en tot de herinrichting onzer zoo kunstontwikkelende als volksbegeesterende jaarlijksche muzikale feestelijkheden, krachtdadig mede te werken. Die feestelijkheden loopen dringend gevaar van onderblijven, sedert ons ‘Staatsbestuur’ de onontbeerlijke toelage, welke hun bestaan verzekerde, heeft terug getrokken. Zij zijn voor onze ‘dubbele’ Belgische Toonkunst van het allergrootste belang. Hunne verdwijning ware eene ramp, waarvoor ‘diegenen’ welke ze onze kunst zouden hebben berokkend, eene ‘zware verantwoordelijkheid’ tegenover onze muzikale geschiedenis dragen zouden.
Er kan hier op dit punt geen spraak zijn, (zoo als het door eenigen als pleidooi tegen het bestaan dezer feestelijkheden werd opgeworpen) van meer of minder volmaaktheid bij die grootsche volksuitvoeringen! Het geldt hier, ons inziens, eene zaak van grondbegin, van volkskunsteisch, gestaafd, op ons innerlijke en uiterlijke ‘volkszijn’ en op het zielkundig nagaan van hoe, op welke wijze, of door welke meest eigenaardige middelen mogelijk, men de kunstbeschaving en verfijning van ons volk kan bewerken. Er werd soms gezegd, en ook al eens geschreven, dat de ‘leeslust’ bij ons Vlaamsche ‘volk’ niet genoegzaam is ontwikkeld. De ‘Leeslust’ ontstaat zoo niet ‘a priori’ bij welkdanig volk ook: deze moet geprikkeld en aangevuurd worden door het verwekken en bestendig in leven houden van een ‘gebied’, waarop zich ‘allen’ gezamentlijk aan de bron van Vaderlandsche poëzie en kunst, komen verfrisschen en versterken. Ons volk zal ‘dan’ alleenlijk een ‘lezend volk’ worden, als er meer nog, dan het nu het geval is, aan zijne natuurlijke verzuchtingen zal worden volkomen.
Wij willen ons nader verklaren.
Onze gansche geschiedenis beweegt zich tusschen het ‘Tragische’ - en - ‘Feestvierende wezen’ onzes volks. ‘Antithesis’ of ‘tegenoverstelling,’ waarvan weinige volken het bewijs hebben gegeven, en die dan ook, als bron der karakteristieke uitdrukking van ons ‘Heil’ en ‘Wee’