De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
De ‘quaey werelt’ of de Antwerpsche volksopstand van 't jaar 1477(Zie de 3e aflevering.) Zoohaast Maria van Bourgondië deze gewelddaden vernam, zond zij herwaarts den volksbeminden Heer van Perwijs en de Hertog van Kleef, ten einde de gemoederen tot bedaren te brengen. - Volgens Marshall moeten deze Heeren nagenoeg als volgt tot de opstandelingen gesproken hebben: ‘Goede lieden, onze genadige vrouw Maria heeft ons tot u gezonden, niet om u het zwaerd des geregts wederom in de scheede te doen steken; maer om u te verzoeken er niet blindelings mede te slaen. - Laet aen de Wethouderen, in welke gij uw vertrouwen stelt of zult stellen, de zorge de pligtigen te straffen. Gij zelven, goede lieden, moet vreezen u aen eenig wanbedrijf schuldig te maken, met uwe aloude privilegiën aanteranden; en hoe ligt zou dit niet kunnen gebeuren, indien gij met te groote haest en geweld te werk ginget; en indien gij al de formaliteiten niet in acht namet, welke bij het veroordeelen eens antwerpschen poorters vereischt worden? Nu, indien gij zelven tegen uwe privilegiën handelt, verliest gij daerdoor het regt niet, diegenen voor de Vierschaer te brengen, welke gij beschuldigt uwe privilegiën te hebben overtreden?’ Niettegenstaande deze zoo gegronde beschouwingen en de vertooning van brieven, waarin Maria op de slaking der gevangene Wethouderen zeer minnelijk aandrong, creeghen de afgevaardigden luttel audientie van de gemeente en mochten zij onverrichter zake naar Gent terug keeren.- Den 20n Maart ging er eene andere ordonnantie uit, vermoedelijk door het onderzoek der rekeningen gemotiveerd, waarbij al diegenen, welke in vroegere jaren | |
[pagina 178]
| |
stadsofficiën bediend hadden of toen nog bedienden, zooals gewezen Burgemeesters, Schepenen, Rentmeesters en anderen, binnen de drie dagen voor de Wet en de Dekens der Ambachten moesten verschijnen, op straf van hun poortersrecht te verliezen en knuivers in hun huis gelegd te zien, tot dat zij zich zouden aanbieden. Dit voorzeker, om inlichtingen te geven nopens duistere of onregelmatige aanteekeningen in de schriften ontdekt. 't Zal eveneens voor die reden geweest zijn, dat den 10n April de hand gelegd werd op de Heeren Willem Van Lier, Willem Van Tichelt, Gerardus Van Eijcke, Jan Colgensone, Adriaan Stedink en Hendrik Van de Kerckhoven, die allen vroeger Wethouderen waren geweest; daar eenige hunner korts daarna in vrijheid gesteld werden, is 't te vermoeden dat de betichtingen, die men hun meende aan te wrijven, van geen groot gewicht waren; en wat de overigen aangaat, hun in beschuldiging stellen bleef zonder gevolg. Den 22n Maart volgde eene nieuwe ordonnantie, waarin het eenieder scherpelijk verboden werd de clappagien, nyeumaren ende versierde loegenen voorts te vertellen, die in omloop waren tot meerder ergernis van de algemeene rust der bevolking; wie betrapt werd en den persoon niet wist aan te wijzen van wien hij die valsche tijdingen gehoord had, werd gestraft naar aangelegenheid van zaken. - De geruchten nochtans, die voor de stad en hare ingezetenen hinderlijk waren, mochten herhaald worden, doch enkel aan de magistraten en ambachtsdekens. Het staat vast dat deze geruchten van gevaarlijken en volhardenden aard moesten zijn, aangezien vier-en-twintig dagen nadien het verbod nogmaals vernieuwd werd. Het tot stand komen den 20n April, van een verbond van onderlinge zelfverdediging, aangegaan tusschen de poorters en ambachtslieden, wekt bij ons, in 't voorbijgaan, het gedacht op, dat deze maatregel hieraan niet geheel vreemd zal zijn geweest. De gebroeders Vander Voort, Willem van Lier en anderen, beticht zijnde privilegiën te hebben vernietigd of te hebben willen vernietigen, zoo werd deswege natuurlijk een onderzoek ingesteld; hetzelve gaf aanleiding tot eene ordonnantie, den 15n April van der stadspuie | |
[pagina 179]
| |
afgeroepen, waarbij geboden werd, op verbeurde van lijf en goed, dat al wie privilegiën, charters, statuten, ordonnantiën of brieven, enz., de stad of hare rechten aangaande, in hun bezit hadden, deze stukken binnen de drie dagen op het stadhuis terug te brengen hadden in handen der Wethouderen en Ambachtsdekens. Om het gewicht te doen uitschijnen, welke de burgerij aan het goede bewaar dezer bescheiden hechtte, dient geweten dat deze stukken voor onze voorouders waren wat ten huidigen dage de grondwet voor ons is. - Men begrijpe dus met wat groote zorg de gemeente hare privilegiekom gade sloeg. - Ook bestonden er zes Sleutelbewaarders of Chartermeesters, die uit het Schependom werden genomen.- ‘Deze Kom was eene houten Kas of kist, in welke men de oorkonden der charters, privilegiën, octrooijen en andere stukken, de Stad aangaende, bewaerde. Van deze Kom bestonden zes verschillende sleutels, waarvan ieder Chartermeester er eenen had: zoodat de kas niet kon geopend worden, zonder dat de zes Chartermeesters tegenwoordig waren; en nog moest men daertoe eerst de toestemming van den Breeden Raed, dat is van de gansche gemeente erlangen. - De opening der Kom geschiedde met bijzondere plechtigheden en formaliteiten. ‘De Kom is thans nog op het stadsarchief aanwezig en behelst de oorkonden van 416 charters van het jaar 1220 tot het jaar 1832.’ De namen der Sleutelbewaarders van 't jaar 1477 zijn tot hiertoe nog niet bekend; degenen die het werden tijdens de ongeregeldheden waren de Burgemeesters Jan Van Halmale en Jan Pels, de Schepene Wouter Ghijs en de Rentmeesters. Terwijl deze enkwesten hunnen gang gingen, deed zich een zonderling feit voor. Den 3n April namelijk was de Heer van Perwijs aan 't hoofd eener bende ruiters de stad binnengereden en 's anderdaags vertrokken, gevolgd van honderd Antwerpsche schutters onder aanleiding van den schepene Jan Van Immerseel. Zij begaven zich naar het slot van Westerloo, dat de Antwerpenaars hielpen bestormen en innemen. Door wie was van Perwijs gezonden geweest en | |
[pagina 180]
| |
wat beteekende dit krijgstooneel in onze Kempen?..... Naarmate het onderzoek vorderde, werden ook de beschuldigden onderhoord. - Den 18n april leidde men Niklaas en Peeter Van der Voort ten huize des Schoutets Jacob Wieland. Daar zij voortdurend alle poging tot vernietiging van stedelijke privilegiën bleven loochenen, werden zij beiden op de pijnbank gelegd. Zonder twijfel zijn het de folteringen der scherpe examinatie die deze ongelukkigen deed bekennen, dat Peeter, in 1475, bij toedoen en op verzoek en bevel van zijn broeder Niklaas, welke toen Binnen-Burgemeester was, naar Nancy gereisd was en aldaar vervolgt ende brieven vercregen (had) omme de privilegien die deser goeder stadt verleent waeren, te nijeute te doene. (Beschuldigingsakt) Deze bekentenis, of zij nu ook der waarheid getrouw zij of niet, was hun doodvonnis; want een aanslag tegen de stadsprivilegiën was met den dood strafbaar! Daags nadien was het de beurt van Willem Van Riethoven, van Adriaan Stedinck en van Jan Van Houbraken, bijzonder beschuldigd de stedelijke bieraccijze te hebben verhoogd. - De bekentenissen, aan Van Riethoven ontrukt, niet bevredigend geweest zijnde, werd hem drie dagen daarna andermaal twee uren lang de scherpe examinatie toegepast; maar hij bekende anders niets dan hetgene hij te voren gezegd had. Den 20n april werd aan eenieders kennis gebracht, dat de poorters en ambachtslieden der stad te zamen overeengekomen waren en eendrachtiglijk besloten hadden, onderling en ten eeuwigen dage, broederlijke minne te onderhouden en de moeielijkheden, die op handen waren, zoo binnen als buiten de stad van Antwerpen, te helpen behartigen en verantwoorden met lijf en goed; de verbondenen hadden elkander wederzijdsch beloofd voor geldig te houden al hetgene met recht en justicie in de voorzegde zaken zou besloten en gedaan worden. Verder werd er nog bepaald, dat men niemand zou misdoen noch mishandelen, tenzij zulks besloten en verordend ware geworden door den gemeenen raad en naar overdrage der Poorterij en der Ambachten. Zooals men ziet, was dit een wezenlijk verbond van wederzijdsche verantwoordelijkheid en zelfverdediging. | |
[pagina 181]
| |
‘Dit getuigt, merkt de Heer P. Génard hierop aan, dat de poorters en ambachten besloten hadden hunne eischen, waaronder er op politiek terrein, buiten twijfel eenige gegrond waren, ten allen koste staande te houden en het tot dan toe zoo ten onrechte miskende volkselement in het beheer der stadszaken eene beslissende stem te laten voeren.’ Inderdaad; de aanleiders van het bondgenootschap haastten zich de gelegenheid waar te nemen, om van eene zwakke maagd bevrediging te bekomen. - Toen het magistraat aangerand was geworden, hadden de voorschreeuwers der volksbeweging, gezamentlijk met de vrijgeblevene schepenen, het bewind van Antwerpen in handen genomen. Natuurlijk was deze staat van zaken onwettig en kon niet blijven voortduren; er moest gezorgd worden dat de gebeurtenissen en de vervolgingen, die tegen de gevangenen gingen ingespannen worden, ten minste een karakter van wettigheid erlangden. Er werd dus besloten eene deputatie naar de hertogin te sturen, om haar te verzoeken een nieuw Magistraat te willen aanstellen, waarin het volkselement zou vertegenwoordigd zijn. Hadden deze afgevaardigden nu schoon weten te spreken aan Maria of hare raadgevers, of trachtte de vorstin de gevangenen zooniet te verlossen, dan ten minste kans tot slaking te geven?... Wat er ook van zij, zij willigde de nieuwigheid in, en belastte twee der afgevaardigden, den Ridder Van Halmale en den onderschout Jacob Wielandt, de nieuwe wethouderen in haren naam te benoemen en wel in dier voege, dat de eene helft uit adellijke en de andere helft uit onadellijke personen zou bestaan. Het was den 15n April dat deze Commissarissen tot het vervullen hunner taak overgingen. Zij benoemden tot Schepenen: Jan Van Immerseel, Jan Van Beloys, twee der vrijgeblevene Schepenen, Willem Van der Heyden, Hendrik Vander Molen, Claus de Schermere, Jan Mengiaert, Jan Pels, Jan Cornelis, Claus Tappaert, Wouter Ghijs, Claus Boel en Jacob Mannaert, en tot Burgemeesters: Jan Van Halmale en Jan Pels. Bertrijn bericht ons dat een der Schepenen, Willem | |
[pagina 182]
| |
Pauwels, herkozen werd, maar dat hij voor het mandaat bedankte; een andere, Cornelis Van der Zijpen genaamd, welke ook verkoren was geworden, bedankte eveneens. Zij werden vervangen door de aangehaalden Hendrik Van der Molen en Claus Tappaert. Het volkselement zegepraalde dus op politiek terrein en verwierf rijkelijk zijn aandeel in de stedelijke regencie; wij zegden hiervoren dat zulks maar van korten duur was; inderdaad!’ In november 1486 reeds gaf Maximiliaan, namens Philips den Schoone, eene charter waardoor de vernieuwing van het Magistraat op den ouden voet werd hersteld, en met gemeen overleg der Wethouderen bepaald, dat de Schepenen niet meer zouden gekozen worden uit de ambachten, maar uit de Poorters, dat is, uit de welgezetene burgers, en wel onder de kandidaten, die door de Oudschepenen, Hoofdmannen der burgerij en Wijkmeesters moesten voorgesteld worden. ‘Aldus waren de gemeene burgers buiten het stadsbestuur gesloten; en men moet bekennen, dat de functiën van Schepenen geenszins voegden aan Lakenwevers, Merceniers, Vischverkoopers, Huidevetters enz.; vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de bemoeiingen der magistraatspersonen zich niet enkel bepaalden tot het beheer der stadszaken, maar dat zij ook in de Vierschaar moesten zitten, en gedingen vonnissen: dat noodwendiglijk eenige kennis van het burgerlijk en lijfstraffelijk recht vorderde. De gedachte maatregel mocht dan eenerzijds eene inkorting van het poortersrecht zijn, in dezen zin, dat slechts eene klasse van burgers bevoegd werd verklaard, om in het Schependom te zitten: hij was anderzijds eene waarborg voor de dingende partijen, dat zij in de Vierschaar der zaken kundige rechters zouden vinden’ (Mertens en Torfs.) Wat in't oog valt, is de benoeming van Ridder Van Halmale en den onadellijken Jan Pels, Deken der Schippers. De eerste had dus zich zelven tot de hooge waardigheid van Buiten-Burgemeester uitverkoren - het feit is karakteristiek - terwijl de tweede op eenmaal tot Binnen-Burgemeester verheven werd, alhoewel hij nooit te voren schepene was geweest. Jacob Wielandt, welke slechts onderschout was vóor | |
[pagina 183]
| |
de onlusten, bevinden wij eensklaps Schout geworden te zijn, of ten minste er het ambt van te vervullen. De eigentlijke Schout was de Ridder Philips van Poitiers, welke in 1503 overleed.Ga naar voetnoot(1) Hoe was deze plaatsverwisseling gebeurd? Waarschijnlijk zal Philips van Poitiers, een karaktervast man zijnde, verkozen hebben den post te verlaten, liever dan de hand te moeten leenen aan de onrechtmatige eischen der gemeente, en zal Wielandt, minder twijfelmoedig van inborst, de gelegenheid waargenomen hebben om zich deze hooge bediening aan te matigen. Daadzaak die bij 't publiek zooveel te meer bijval zal gevonden hebben, daar de feiten schijnen te bewijzen, dat Wielandt den opstandelingen niet ongenegen was. Edoch, Wielandt's triomf was te gemakkelijk behaald om lang te duren; in October reeds van 't zelfde jaar verving hem Maximiliaan van Oostenrijk door Philips, bastaard van Brabant, Heer van Cruybeke, welke in 1473 het Schoutesambt in Antwerpen eveneens bekleed had. Nauwelijks waren deze nieuwe stadsoverheden in bediening getreden of, door den onweerstaanbaren drang der gebeurtenissen vooruit gedreven, zagen zij zich genoodzaakt, in hunne hoedanigheid van rechters, het proces der voornaamste betichten onder handen te nemen. De bekentenissen, de week te voren in de tortuur ontrukt aan de gebroeders Van der Voort, werden gerechterlijk bekrachtigd. Te dien einde leidde men deze ongelukkigen buiten de Burght ongebonden, vrij van armen en voeten, en moesten zij aldaar onder den blauwen hemel, ten overstaan van schepenen, de waarheid der hun ontrukte confessiën nader bevestigen. Het overoud gebruik wilde dat deze formaliteit geschiedden, alvorens de belijdenissen schadelijk wierden voor den getortureerde. 't Was den eersten Mei reeds dat een gezworen Kolf- | |
[pagina 184]
| |
drager 's morgends de trompet blies aan de poorten en in de kruisstraten van de Burgt, en der toestroomende menigte ter kennis bracht, dat het magistraat ter hooger Vierschaer zetelen en het vonnis der beschuldigden uitspreken zou. Of deze bekendmaking weêrklank vond onder het gepeupel, behoeft geen betoog!
Antwerpen. J. Van Bree. |
|